Skip to ContentSkip to Navigation
Expertisecentrum In the LEAD
Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Expertisecentrum In the LEAD Blog
Header image In the LEAD

Middenpartijen moeten kiezen: door het midden of over de vleugels?

Datum:17 februari 2020

Als het kabinet Rutte III de rit uitzit, zijn er begin volgend jaar verkiezingen. Partijen moeten dus nu hun positie bepalen. Een cruciale vraag daarbij wordt of de jongste speler op de rechterflank, FvD, tezamen met de weer opkrabbelende PVV de zittende politieke klasse een nieuwe klap toedient. Volgens recente peilingen voor de komende Tweede Kamer-verkiezingen winnen de vier middenpartijen (CDA, D66, PvdA en VVD) gezamenlijk nog geen derde van de zetels. Om te overleven moeten ze een keuze maken: overtuigen de partijen de kiezer om weer op het gematigde midden te stemmen, of nemen zij stellingen van de flankpartijen over?

Door: Janka Stoker en Harry Garretsen

In ons land vormen volgens traditie de middenpartijen de regeringscoalitie. Links van de PvdA en rechts van de VVD is regeringsdeelname uiterst schaars. Dat was een lange tijd domweg omdat de politieke macht overduidelijk in het midden lag. Begin jaren negentig hadden de PvdA en het CDA samen maar liefst 103 van de 150 Tweede Kamerzetels. Hoe anders is dat nu. Het politieke landschap is gefragmenteerd: in de peilingen staan de PvdA en het CDA samen op nipt 30 zetels. De kiezer zoekt steeds vaker zijn heil op de politieke flanken: de meest recente peiling van Maurice de Hond telt slechts 62 zetels voor de vier middenpartijen CDA, D66, PvdA en VVD.

Het afgenomen gewicht van het politieke centrum en de gematigde standpunten zien we niet alleen in ons land. Hetzelfde gebeurt in Duitsland, met de opkomst van de Groenen en AfD ten koste van SPD en CDU. En in Ierland heeft de links-nationalistische Sinn Féin recent gewonnen.

Ook in landen met een meerderheidsstelsel, zoals de VS, zien we op dit moment dat het gematigde midden onder druk staat en waar dat toe leidt. In dit soort landen nemen de traditionele middenpartijen het gedachtengoed van de flanken over. In de VS gebeurt dit bij zowel de Republikeinen als de Democraten. Donald Trump heeft de gematigde krachten in de Republikeinse partij totaal gemarginaliseerd, en bij de Democraten is de populariteit van Bernie Sanders een teken dat de progressieve krachten de partijagenda bepalen.

Evenzo wordt het ‘take back control’-ticket waarop Boris Johnson in het VK is gekozen, gekenmerkt door een populistisch wantrouwen tegen open grenzen en marktwerking. Dat staat haaks op de eerdere politiek van zijn eigen Conservatieve partij. Johnson is een leider die doorheeft dat, net als in Nederland, de traditionele links-rechts verhoudingen niet meer passen bij het electoraat. Dus combineert hij een van oudsher ‘links’ onderwerp als economische gelijkheid met een ‘rechts’ standpunt over migratie.

Misplaatste machteloosheid

Dit ‘de kiezer vraagt en de politicus levert’ is bij uitstek een transactioneel leiderschapsmodel, gericht op het dienen van korte-termijn eigenbelang. Het verkiezingssucces van Trump en Johnson suggereert dat de middenpartijen in Nederland er verstandig aan doen de agenda van de flanken te kapen. Het devies is aanpassen: transformeer je eigen partij of zoek samenwerking met de flanken.

Bij ons zal een verdere implosie van de heersende macht gevolgen hebben bij de coalitieonderhandelingen. Voorspelbare kabinetscombinaties van twee of drie partijen zijn dan verleden tijd. If you can’t beat them, join them. Het recente Brabantse geflirt van VVD en CDA met FvD is misschien een opmaat naar meer Johnson-achtige manoeuvres.

Het kan anders. Om de implosie van het politieke centrum te begrijpen, is het belangrijk naar de oorzaken te kijken. De hoofdoorzaak is dat de traditionele midden-kiezer zich economisch bedreigd en onzeker voelt. Die dreiging komt van vele kanten in een wereld van open economische en politieke grenzen, met globalisering, technologische ontwikkelingen en toegenomen immigratie.

Zowel op de linker- als de rechterflank wordt als oplossing hiervoor luid gepleit voor een grote(re) rol voor de overheid, meer nadruk op eigen economische en politieke belangen en minder globalisering. Vooral dat laatste uit zich in scepsis over vrijhandel en migratie. Dat zijn precies de thema’s waar de partijen op de vleugels mee scoren.

De regerende partijen hebben die kiezersvlucht deels aan zichzelf te danken. Want al sinds de jaren negentig stralen de Nederlandse kabinetten vooral uit dat er weinig nationale beleidsruimte resteert. Zij hanteren nu al jaren de neoliberalistische retoriek dat wij ons als kleine open economie moeten aanpassen aan de rest van de wereld. Dat beweren de flankpartijen ook: zij schetsen een wereld met immigranten, Chinezen en robots die onze banen inpikken.

De eigen economie en samenleving is echter maakbaar met eigen beleid en bijbehorende beleidskeuzes. Dat staat ook expliciet in de recente rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de commissie-Borstlap over de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt.

Middenpartijen moeten zelf krachtig stelling nemen en laten zien dat er een heus alternatief is voor het ‘hek om Nederland’-geluid van beide flanken. Zoals D66 in de discussie rond Ceta laat zien. Maar om deze maakbaarheid te zien, moeten ze de kiezer in dit proces meegenomen.

Er valt dus iets te kiezen bij de aanstaande verkiezingen. Krijgen de op eigenbelang gerichte korte-termijn ideeën van de politieke flanken de overhand? Of schudt het politieke midden de eigen misplaatste machteloosheid overtuigend en tijdig van zich af met een wenkend alternatief voor de kiezer?

Deze column van Janka Stoker en Harry Garretsen is gepubliceerd op fd.nl op 16 februari 2020.