Skip to ContentSkip to Navigation
Rijksuniversiteit Groningenfounded in 1614  -  top 100 university
Over ons Faculty of Science and Engineering Nieuws

Wat als we mentale aandoeningen anders zouden indelen?

Martien Kas wil gerichtere behandeling door de onderliggende biologie te diagnosticeren
14 november 2025
decoratieve afbeelding
Martien Kas, Professor of Behavioural Neuroscience | Beeld Martien Kas

‘Ik ben ervan overtuigd dat mentale problemen ontstaan door een wisselwerking tussen het brein en de omgeving,’ stelt Martien Kas, hoogleraar Neurobiologie van Gedrag. Kas is lid van de strategische commissie voor de volgende editie van de DSM, hét handboek voor psychiaters en psychologen. Hij pleit ervoor dat daarin meer aandacht komt voor de biologische oorsprong van aandoeningen: ‘Dat maakt het uiteindelijk mogelijk om veel gerichter te diagnosticeren en te behandelen. Op dit moment wordt de biologie nog totaal genegeerd.’ 

FSE Science Newsroom | Charlotte Vlek

Wanneer je bij een psychiater komt voor een eerste gesprek, zul je doorgaans vertellen welke klachten je ervaart, en aan de hand van je gedrag zal een behandelaar zelf ook conclusies trekken. Maar in tegenstelling tot andere specialisaties binnen de geneeskunde worden er geen bloedtests gedaan, geen MRI-scans besteld, geen biopten genomen. ‘De manier waarop we nu diagnoses stellen in de psychiatrie, is volledig op basis van de symptomen en signalen,’ legt Kas uit. ‘Maar je zou aandoeningen ook op een heel andere manier kunnen indelen en behandelen. Bijvoorbeeld op basis van het onderliggende mechaniek dat niet goed werkt. Een belemmering hiervoor is dat de onderliggende pathologie van mentale aandoeningen nog niet is ontrafeld.’ 

De overlap tussen Alzheimer, depressie en schizofrenie

Een voorbeeld: Kas onderzocht mensen met de ziekte van Alzheimer, depressie en schizofrenie die rapporteerden dat ze minder goed sociaal konden functioneren. Wat bleek: steeds op dezelfde plek in de hersenen was een verminderde connectiviteit zichtbaar, dat wil zeggen: minder sterke verbindingen tussen de hersencellen in dat specifieke gebied. ‘Kijk,’ vertelt Kas, ‘er zijn natuurlijk wel verschillen in het soort sociale problemen dat deze mensen ervaren. Maar daar waar het overlapt, zie je ook dezelfde biologische achtergrond.’   

Bij honderd personen met depressie hebben soms maar dertig baat bij de behandeling die ze krijgen.

Dat is voor Kas een aanwijzing dat we dergelijke aandoeningen veel gerichter zouden kunnen behandelen. ‘Behandelingen in de psychiatrie zijn nu helaas lang niet altijd effectief,’ vertelt Kas. ‘Bij honderd personen met depressie hebben soms maar dertig baat bij de behandeling die ze krijgen.’ En dat zou wel eens kunnen omdat de biologische oorsprong van depressie tussen mensen juist erg uiteenloopt. Vorig jaar publiceerden wetenschappers in Nature Medicine dat MRI-scans van mensen met depressie- en angststoornissen in zes verschillende ‘biotypen’ in te delen zijn, dus zes verschillende biologische achtergronden die mogelijk de depressie teweeg brengen. 

Sociale muizen 

Kas doet zelf veel onderzoek bij muizen. ‘In mensen is het moeilijk om biologische oorzaak en gevolg vast te stellen,’ legt Kas uit. ‘Dat onderzoek over zes biotypen bij depressie en angst laat bijvoorbeeld alleen een correlatie zien, dan weet je nog niet wat oorzaak en gevolg is. Maar je kunt dan wel proberen dezelfde hersengebieden bij muizen te lokaliseren, en die te beïnvloeden. Dan kun je concreet zien wat voor effect dat heeft.’

In zijn eigen onderzoek keek Kas naar hersengebieden die ten grondslag liggen aan sociale disfunctie. ‘Je kunt dan het hersengebied dat bij mensen geassocieerd is met sociaal gedrag met nieuwe technologieën als het ware “uit” of “aan” zetten bij muizen, en kijken wat er gebeurt. Dan zien we bijvoorbeeld dat muizen elkaar minder besnuffelen, een belangrijk sociaal gedrag bij muizen.’ Overigens is het zeker niet Kas’ bedoeling om dit aan-en-uit-zetten ook op mensen te gaan toepassen. ‘Hersenscans en muizenonderzoek zijn puur een manier om allereerst vast te stellen hoe de eigenschappen in het brein leiden tot bepaalde mentale aandoeningen.’

artist impression van diepe brein-stimulatie
Patiënten met OCS hebben soms baat bij diepe brein-stimulatie met behulp van een elektrode in het brein. Dit toont aan hoe belangrijk de werking van de hersenen is voor de symptomen die een patiënt ervaart. | Beeld: Artist impression van diepe brein-stimulatie door Andrew Janson, Butson Lab, University of Utah

Diepe brein-stimulatie bij OCS

Bij mensen met een ernstige vorm van dwangklachten (obsessieve-compulsieve stoornis, OCS) wordt momenteel al gebruik gemaakt van een behandeling die de achterliggende oorzaak aanpakt. Bij deze zogenaamde diepe brein­stimulatie (DBS) worden dunne draadjes (elektroden) in de hersenen geplaatst die met kleine stroompjes een ontregeld gebied prikkelen. Maar, benadrukt Kas: ‘Dit is wel een ingrijpende behandeling. Maar het laat zien hoe belangrijk de hersenen zijn voor de symptomen die men ervaart.’

Onderzoek naar de achterliggende biologie moet altijd een aanvulling zijn op de klinische waarneming van de arts

Roadmap

Dankzij de DBS-behandeling voor OCS (zie kader) weten we inmiddels aardig goed waar dwangklachten zich in de hersenen afspelen. Voor andere mentale aandoeningen is dat nog niet allemaal zo duidelijk aanwijsbaar. Daarom publiceerde Kas onlangs met een grote groep collega’s een roadmap voor precisie-psychiatrie. Daarin zetten ze uiteen wat er nodig is om te zorgen dat in de komende vijftien jaar de onderliggende biologie meer aandacht krijgt in de klinische praktijk. ‘Stap één is dat we het eens zijn over het belang van biologisch testen, en stap twee is dat we de juiste biologische markers vinden, zodat deze in de DSM kunnen worden opgenomen. Ik hoop dat we over vijftien jaar een aantal goede voorbeelden hebben.’

Een bloedtest voor mentale aandoeningen

Overigens is het niet Kas’ bedoeling dat een psychiater je bij een intake-gesprek alleen nog even in een MRI-scanner stopt. ‘Onderzoek naar de achterliggende biologie moet altijd een aanvulling zijn op de klinische waarneming van de arts. En het uitvoeren van de test moet bovendien haalbaar zijn in de klinische praktijk, wereldwijd. In het wetenschappelijk onderzoek werken we nu nog met hersenscans, maar uiteindelijk hopen we een zogenaamde proxy te vinden: een afgeleid verschijnsel waarmee je kunt vaststellen wat er in de hersenen gaande is. De hoop is dat je dan uiteindelijk de diagnostiek van een mentale aandoening kunt versterken met bijvoorbeeld een laagdrempelige bloedtest.’ 

Laatst gewijzigd:20 november 2025 14:08
Deel dit Facebook LinkedIn
View this page in: English