Tweede Kamerverkiezingen 2010
Op 9 juni 2010 werden vervroegde verkiezingen gehouden voor een nieuwe Tweede Kamer. Deze werden afgekondigd nadat de PvdA-ministers zich in februari van dat jaar terugtrokken uit het kabinet Balkenende-IV na onenigheid over eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire missie in de Afghaanse provincie Uruzgan. De verkiezingen kenden met 75,4% van de kiesgerechtigden een opkomst die zo’n vijf procentpunt lager was dan bij de drie voorgaande Tweede Kamerverkiezingen.
Vanwege de financiële crisis die twee jaar eerder was uitgebroken, draaide de campagne vooral om economische thema’s: bezuinigingen en financiele hervormingen. Dit resulteerde in een campagne langs de klassieke links-rechts scheidslijn. Uiteindelijk verloren alle regeringspartijen – CDA, PvdA en ChristenUnie – zetels. Met name de twintig zetels verlies van het CDA kan historisch genoemd worden. De winnaar was de VVD, die voor het eerst in haar geschiedenis als grootste partij uit de bus kwam - met 31 zetels. Niet eerder in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis was de Tweede Kamerfractie van de grootste partij zo klein.
Deelnemende partijen en programma's
Campagne
Slechts drie maanden voor de Tweede Kamerverkiezingen, waren er verkiezingen voor de gemeenteraden. PvdA, VVD en CDA ontliepen elkaar bij deze verkiezingen weinig; ze werden min of meer ex aequo de grootste. Uit de peilingen in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen bleek de populariteit van de coalitiepartijen - CDA, PvdA en ChristenUnie - echter tanende. De economische crisis die twee jaar eerder was uitgebroken, bracht lastige keuzes met zich mee op sociaal-economische dossiers, die met name tussen CDA en PvdA voor verdeeldheid zorgden. Het kabinet-Balkenende IV koos ervoor om de financiële instellingen te steunen en het overheidstekort te laten oplopen, om zo de klap van de economische krimp te verzachten.
De partijen gingen de campagne in met een combinatie van bekende lijsttrekkers en nieuwe gezichten. Minister-president Jan Peter Balkenende stelde zich ondanks de afnemende steun voor zijn kabinet nogmaals beschikbaar als lijsttrekker van het CDA. Vicepremier André Rouvoet deed hetzelfde voor de ChristenUnie. Minister van Financiën Wouter Bos koos ervoor terug te treden als PvdA-leider. De partij kandideerde Job Cohen, de burgemeester van Amsterdam, als zijn opvolger. De PvdA maakte daarop een sprong in de peilingen en leek mee te kunnen dingen om de positie van grootste partij.
Bij de VVD werd de lijst getrokken door Mark Rutte, sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2006 partijleider van de liberalen. Omdat hij destijds minder voorkeurstemmen kreeg dan Rita Verdonk (de nummer 2 van de lijst, van wie Rutte eerder de interne lijsttrekkersverkiezing had gewonnen) gold hij niet als onomstreden. Toen de VVD begin 2010 als grootste naar voren kwam in de peilingen, ging de naam van eurocommissaris Neelie Kroes rond als mogelijke kandidaat wanneer de VVD de premier zou mogen voordragen. Bij de SP stond er een nieuwe naam bovenaan de kieslijst. In plaats van Agnes Kant, die bij de gemeenteraadsverkiezingen nog als partijleider optrad, werd de nog relatief onbekende Emile Roemer de lijsttrekker. Met Geert Wilders (PVV), Femke Halsema (GroenLinks) en Alexander Pechtold (D66) speelden daarnaast drie ervaren partijleiders en gerenommeerde debaters een prominente rol in de campagne.
Onder druk van de economische crisis stond de campagne van 2010 vrijwel helemaal in het teken van het financieel-economisch beleid: zowel de mate van bezuiniging op de overheidsuitgaven en als de keuzes tussen verschillende economische hervormingspakketten. De dominantie van deze thematiek zorgde voor een campagne die gevoerd werd langs de klassieke sociaaleconomische links-rechtslijn, waarmee partijen kwamen bovendrijven die op dit punt van oudsher scherp tegenover elkaar stonden. De economisch rechtse partijen bepleitten bezuinigingen gecombineerd met hervormingen om overheidsuitgaven (en daarmee het begrotingstekort) verder terug te dringen, zoals verhoging van de AOW-leeftijd, verkorting van de AOW-duur, verhoging van het eigen risico in de zorg en afschaffing van de basisbeurs voor het hoger onderwijs. De VVD was de voornaamste pleitbezorger van een sober beleid, gevolgd door het CDA.
Vanuit economisch linkse hoek werd gepleit voor een meer keynesiaanse omgang met de crisis, waarbij de overheid minder sterk moest bezuinigen, juist ook blijven investeren en hervormingen zou moeten doorvoeren die de lasten meer neerlegden bij de hogere vermogens en inkomens, zoals inperking van de hypotheekrenteaftrek en invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie. De PvdA toonde zich gematigder dan bijvoorbeeld de SP, die onder meer vast wilde houden aan de AOW-leeftijd van 65 jaar.
De PVV liet zich lastiger plaatsen op de klassieke links–rechtsschaal, de partij van Geert Wilders verzette zich tegen alle economische hervormingen en probeerde de focus te verleggen naar onderwerpen met een sociaalculturele lading zoals de migratie, ‘islamisering’ en de EU.
De verkiezingsdebatten speelden een doorslaggevende rol in de totstandkoming van het narratief dat doorheen de campagne een rol speelde in de media. PvdA-leider Cohen kwam hierin niet altijd even goed uit de verf: hij had moeite met ingestudeerde teksten en had niet alle cijfers paraat. Ook vertrekkend premier Jan Peter Balkenende had hachelijke momenten. Tegen debatleidster Mariëlle Tweebeeke zei hij ‘u kijkt zo lief’, toen hij geen antwoord wilde geven op een vraag over zijn voorkeurscoalitie. In de aanloop naar het slotdebat verweet de premier de media dat zij ten onrechte het beeld hadden gecreëerd dat de kiezer ‘Balkenendemoe’ zou zijn. Emile Roemer viel op met zijn ontspannen en humoristische debatstijl, Wilders in contrast met zijn harde taal en standpunten.
VVD-leider Mark Rutte toonde zich een vaardig debater en nam daarmee de twijfels weg die onder een deel van zijn potentiële electoraat over zijn kandidatuur heerste. Als leider van de tweede grootste oppositiepartij (na de SP) kon hij de onvrede over de economische situatie in zijn voordeel gebruiken. Bovendien was de economie als hoofdonderwerp voordelig voor de VVD dat op dit onderwerp als issue-owner geldt en door veel kiezers werd geassocieerd met het op orde brengen van de overheidsfinanciën. In de aanloop naar verkiezingsavond leken de verkiezingen steeds meer uit te draaien op een tweestrijd tussen de PvdA en de VVD. Dit effect werd sterk opgedreven door de peilingen. Zo zat opiniepeiler Maurice de Hond elke avond bij de populaire talkshow De wereld draait door om daar een nieuwe peiling te presenteren waarin beide partijen nek-aan-nek liepen. Uiteindelijk was het pas laat op verkiezingsavond duidelijk dat de VVD de grootste partij was geworden.
Affiches
Het DNPP beheert een uitgebreide collectie van affiches van Nederlandse politieke partijen, waaronder ook de affiches uit de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen 9 juni 2010. Let wel, dit betreft niet per definitie een compleet overzicht van alle affiches die zijn gebruikt tijdens de verkiezingscampagne.
Uitslag

Voor een compleet overzicht van de verkiezingsuitslag verwijzen wij naar de Kiesraad.
Laatst gewijzigd: | 23 september 2025 14:11 |