Skip to ContentSkip to Navigation
Research DNPP Politieke partijen Partij van de Arbeid (PvdA) Geschiedenis

PvdA jaaroverzicht 2007

Uit: P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2007. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2007' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 2007 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2009), 3-71, aldaar 36-49.

Inleiding

Het jaar 2007 verliep voor de PvdA moeizaam. In de peilingen zakte de partij geleidelijk onder de dertig zetels; in maart werd ze zelfs even ingehaald door de SP. Deelname aan de door Balkenende geleide rege­ringscoalitie droeg waarschijnlijk niet bij tot populariteit bij de kiezers. ‘Regeren doet pijn’ verklaarde politiek leider W.J. Bos op het partijcongres in oktober (www.pvda.nl, 10 oktober 2007).

Kabinetsformatie

In januari begon het nieuwe kabinet vorm te krijgen, op 22 februari werd het beëdigd (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). Nog op 16 januari kondigde partijleider Bos aan, Tweede-Kamerlid te willen blijven en dus geen ministerspost in het te formeren kabinet te ambië­ren. Oud-minister van Financiën G. Zalm (VVD) verwachtte echter dat Bos hem zou opvolgen, met het oog op de stabiliteit van de coalitie. Om dezelfde reden achtte ook H.C.P. Noten, voorzitter van de sociaal-democratische Eerste-Kamerfractie, het raadzaam dat Bos tot het kabi­net zou toetreden. Ze kregen uiteindelijk gelijk. Het partijbestuur drong er op 30 januari bij Bos op aan om alsnog vice-premier en minister in het vierde kabinet-Balkenende te worden. Hij zou zo meer invloed kun­nen uitoefenen en bovendien laten zien dat de PvdA vertrouwen stelde in het nieuwe kabinet. Bos zelf gaf toe aan de druk van het partijbestuur en de fractie en hoopte als minister ‘herstelwerk’ te kunnen doen na de zware nederlaag die de partij onder zijn verantwoordelijkheid geleden had (de Volkskrant, 9 februari 2007).

De overige PvdA-bewindslieden hadden geen kabinetservaring zoals Bos, maar hadden hun sporen verdiend in gemeentebestuur (minister mevr. G. ter Horst, staatssecretaris A. Aboutaleb), in de Tweede Kamer (minister A.G. Koenders, staatsecretarissen mevr. N. Albayrak, mevr. M. Bussemaker, mevr. S.A.M. Dijksma, F. Heemskerk en F.C.G.M. Timmermans) of in andere maatschappelijke sectoren (de ministers mevr. J.M. Cramer, R.H.A. Plasterk en mevr. C.P. Vogelaar).

Bos beschouwde het nieuwe kabinet als ‘sociaal’ en ‘centrum-links’ (NRC Handelsblad, 10 februari 2007). Hij betreurde dat de PvdA haar zin niet had gekregen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek en het gewenste parlementaire onderzoek naar de oorlog in Irak, maar her­kende in het regeerakkoord toch veel van zijn partijprogramma – met name in de aanpak van probleemwijken, het milieubeleid en de ‘bestuursfilosofie’ van bindend leiderschap. Zijn christelijke (Neder­lands Hervormde) opvoeding zou naar zijn mening samenwerking met de politiek leiders van CDA en ChristenUnie vergemakkelijken, al vond hij het nog steeds jammer dat GroenLinks had afgehaakt bij de coalitie­besprekingen. Ook de tweede onderhan­delaar van de PvdA tijdens de formatie, J. Tichelaar, toonde zich over het algemeen tevreden over het bereikte akkoord, al erkende ook hij verliespunten zoals het open hou­den van de kerncentrale bij Borssele. In een toespraak tot de partijafde­ling Leeuwarden gaf hij bovendien toe dat er spanningen binnen de Tweede-Kamerfractie geweest waren. De fractieleden hadden soms het gevoel van ‘jullie doen maar wat, en in zekere zin was dat ook zo’ (NRC Handelsblad, 10 februari 2007).

Het resultaat van de kabinetsformatie werd binnen de PvdA eerst op regionale bijeenkomsten besproken en vervolgens voorgelegd aan het congres, dat om die reden pas op 17 februari in Zwolle plaatsvond – een week later dan aanvankelijk voorzien. Bijna unaniem stemde het con­gres vóór deelname aan de regering. Daarvoor had men wel enkele moties aangenomen waarin zorg werd uitgesproken over medisch-ethi­sche kwesties, discriminatie van homo’s en het uitblijven van een onderzoek naar de besluitvorming over de oorlog in Irak. In zijn con­gresrede verdedigde partijvoorzitter M. van Hulten de deelname aan het kabinet en in het bijzonder de benoeming van de vanwege hun dubbele nationaliteiten omstreden staatssecreta­rissen Aboutaleb en Albayrak: ‘Nederlandser dan jullie zijn kan het niet’ (www.pvda.nl, 21 februari 2007; zie ook deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). In een slotwoord stelde Bos vast dat nu een periode van confrontatie en polarisatie was afgesloten en dat de partij nu kon laten zien ‘wat bindend leiderschap in de praktijk betekent’ (Rood, april 2007, blz. 17).

Personele wisselingen

De Tweede-Kamerfractie koos op 14 februari Tichelaar tot nieuwe voorzitter, als opvolger van Bos. Tichelaar had zich beschikbaar gesteld, alhoewel hij zelf de voorkeur aan een vrouw gaf. Dijksma stelde zich op 12 februari kandidaat, maar koos uiteindelijk voor de functie van staats­secretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast hadden A. Wolfsen en J.L. Spekman zich kandidaat gesteld. Tichelaar beloofde dat hij ‘de grenzen van het akkoord’ zou opzoeken (de Volkskrant, 15 februari 2007).

Door de benoeming van een aantal Tweede-Kamerleden tot minister of staatssecretaris kwa­men zetels beschikbaar voor kandidaten die lager op de lijst hadden gestaan, zoals mevr. M. Kraneveldt-van der Veen, die in 2002-2003 voor de LPF in de Kamer had gezeten, en mevr. K. Arib (die in 2006 haar Kamerzetel had verloren). Laatstgenoemde kreeg in maart kritiek op haar werk voor de Marokkaanse Adviesraad voor de Mensen­rechten. Wilders (PVV) verweet haar belangenverstrengeling. Fractie­voorzitter Tichelaar liet een onderzoek instellen, dat haar volledig vrij pleitte.

Politiek leiderschap Bos

Hoewel de partijtop tijdens de formatie druk op Bos had uitgeoefend om als vice-premier en minister toe te treden tot het kabinet, kreeg Bos in april kritiek op de combinatie van minis­terschap en partijleiderschap. Oud-minister J.P. Pronk vreesde dat de PvdA mede hierdoor een ‘bij­wagen’ van het CDA was geworden (Trouw, 11 april 2007). De voor­zitter van de Jonge Socialisten, P. Scheffer, raadde Bos aan als partijlei­der terug te treden. Volgens een peiling onder het opiniepanel van het televisieprogramma ‘EenVandaag’ (in april) zou iets meer dan de helft van de PvdA-kiezers het standpunt van Scheffer delen. Bos riep zijn partijgenoten op om geduld te oefenen en op te houden met ‘zelfkastij­ding’ (de Volkskrant, 14 april 2007).

Provinciale Statenverkiezingen

In de herfst van 2006 waren de twaalf lijsttrekkers voor de Provinciale Statenverkiezingen aangewezen (zie Jaaroverzicht 2006 ). Op het partijcongres op 17 februari werden zij gepresenteerd. Samen met de voorzitters van de Eerste- en Tweede-Kamerfracties teken­den zij een contract met afspraken voor de komende vier jaar, betreffende woning­bouw, duurzame energie, openbaar vervoer, probleemwijken, jeugdzorg en jongerenbeleid. Landelijke en provinciale kopstukken maakten ver­volgens een tournee – de ‘Roodshow’ genoemd – door de twaalf pro­vincies, waarbij in politieke café’s gediscussieerd werd. Het oud-Tweede-Kamerlid J.N. Dubbelboer leidde de campagne, waarvan de aftrap op het congres gegeven was.

Op 7 maart behoorde de PvdA tot de verliezers (zie tabel 1). Zij ging in alle provincies achteruit, maar bleef desondanks de grootste partij in Drenthe en Groningen. Alleen in Friesland bleef het verlies bescheiden (minder dan een procent), elders bedroeg het vijf procent of meer. Ook ten opzichte van de Tweede-Kamerverkiezingen van 2006 ging de partij (in stempercentage) achteruit. Volgens voorzitter Noten van de Eerste-Kamerfractie werd de partij gestraft voor haar deelname aan een kabinet met CDA en ChristenUnie.

Ondanks hun zetelverlies wisten de sociaal-democraten zich goed te handhaven bij de collegevorming. In alle provincies behalve Zeeland konden ze gedeputeerden leveren.

Eerste-Kamerverkiezingen

In juni 2006 had het partijbestuur de kandidaatstelling gestart (zie Jaar­overzicht 2006 ). Op 16 januari 2007 werd de conceptkandi­datenlijst bekend gemaakt die een commissie onder leiding van mevr. J. van Nieuwenhoven (oud-voorzitter van de Tweede Kamer) had ontwor­pen. De oneven plaatsen waren voor mannen bestemd, de even num­mers voor vrou­wen. Als lijsttrekker werd fractievoorzitter Noten voor­gedragen, die al in 2006 de interne verkiezingen had gewonnen. Op de tweede plaats kwam het zittend Kamerlid mevr. M.C. Meindertsma, op de derde senator S.J. van Driel. Op de plaatsen zes en zeven stonden nieu­welingen: mevr. P. Meurs, hoogleraar management en organisatie in de zorg te Rotterdam, respectievelijk J.P. Rehwinkel, oud-Tweede-Kamerlid en burgemeester van Naarden. Be­kende senatoren als de hoogleraren W.J. Witteveen en R. Rabbinge kregen onverkiesbare plaatsen toegewezen, terwijl de oud-ministers E. van Thijn en K.G. de Vries niet meer op de lijst voorkwamen. Van Thijn nam op 29 mei vrij­willig afscheid van de politiek.

De Vries was dat niet van plan. Over zijn plaats zou de commissie ver­deeld zijn geweest, volgens een bericht in het weekblad Elsevier (10 februari 2007). De Vries weigerde de hem toege­dachte 23-ste plaats, omdat dit ongetwijfeld geen verkiesbare positie meer was – de PvdA beschikte toen over negentien zetels. Op aandrang van tientallen partij­leden besloot hij zich uiteindelijk toch kandidaat te stellen. Er kwam een website voor steunbetuigingen (www.kiesklaas.nl). De Vries was volgens partijvoorzitter Van Hulten één van de slachtoffers van de strikt gelijke verdeling van mannen en vrouwen op de lijst, waartoe de partijtop besloten had. In de zittende senaatsfractie waren mannen met twaalf van de negentien zetels immers oververtegenwoordigd. Rehwinkel zou vol­gens Van Hulten de voorkeur verdienen boven De Vries, vooral van­wege zijn grotere kennis van het staatsrecht.

De keuze voor gelijke aantallen vrouwelijke en mannelijke kandidaten was overigens binnen de partij niet onomstreden. Zo merkte het Tweede-Kamerlid Bussemaker op dat dit beleid zich uiteindelijk tegen vrouwen zou keren, met het argument dat zij niet vanwege hun kwaliteit maar alleen vanwege hun sekse op de kandidatenlijst waren gezet. Wel pleitte zij voor bepaalde quota voor zowel sekse als leeftijd, regio en etniciteit. Oud-partijvoorzitter R.A. Koole uitte soortgelijke bezwaren tegen de om-en-omregeling.

Het partijcongres stelde op 17 februari in Zwolle de lijst definitief vast. Daarbij werd De Vries met een overweldigende meerderheid (1.056 tegen 107 stemmen) in plaats van Van Driel op de derde plaats gezet, en schoof deze evenals de rest van de lijst een plaats naar beneden. Van Hulten feliciteerde De Vries en kondigde aan dat de man-vrouwverdeling op kandidatenlijsten ter discussie gesteld zou worden.

Bij de Eerste-Kamerverkiezingen op 29 mei hield de PvdA vijftien zetels over (zie tabel 2). Door voorkeurstemmen van een aantal Statenleden kwam niet de als vijftiende gekandideerde mevr. Th.H.M. de Wit, maar nummer zeventien, mevr. J.J. Sylvester, in de Eerste Kamer. Het partijbestuur deed vergeefs een beroep op Sylvester om haar zetel af te staan.

Terugtreden partijvoorzitter Van Hulten

Op 25 april trad partijvoorzitter Van Hulten af, een paar uur later gevolgd door het voltallige partijbe­stuur. De verhoudingen binnen het bestuur waren al vrij lang slecht, maar het aftreden van Van Hulten kwam toch onverwacht. Hij had weinig steun gekregen voor zijn plan om het partijapparaat te reorganiseren en daarbij de macht van het par­tijbureau te beperken. Van Hulten had bovendien diverse aanvaringen met partijleider Bos gehad en voelde zich door hem in de verkiezings­campagne van 2006 vaak buiten spel gezet, zo verklaarde hij later (de Volkskrant, 23 juni 2007). Het partijbestuur weet de crisis niet aan ver­schil van inzicht over koers of de vernieuwing van de PvdA, maar wel aan ‘het gebrek aan vermogen om daar gezamenlijk vorm aan te geven’ (www.pvda.nl, 26 april 2007). Sommige bestuursleden leken aanvanke­lijk weinig bereid de collectieve verantwoordelijkheid te nemen, maar lieten zich ten slotte door Bos en Tichelaar overreden om dat wel te doen.

Op verzoek van Bos, Tichelaar en Noten bleven vice-voorzitter mevr. S. de Jong-Langendijk en internationaal secetaris mevr. M. Laffeber aan als interim-bestuurders, terwijl oud-partij­voorzitter Koole het voorzit­terschap zou waarnemen totdat het najaarscongres (op 6 oktober) een nieuw bestuur zou kunnen kiezen. Het Eerste-Kamerlid mevr. T.A. Maas-de Brouwer trad eveneens tot het interim-bestuur toe.

Van Hulten aanvaardde per 1 oktober een functie bij een Amerikaans PR-bureau in Brussel.

Verkiezing nieuwepartijvoorzitter

Op 25 juni stelde het interim-bestuur een profielschets vast voor het nieuwe bestuur. Kandi­daten konden zich vanaf 26 juni tot 19 augustus aanmelden. Op 17 augustus maakte Pronk zijn kandidatuur voor het voorzitterschap bekend in het televisieprogramma ‘Nova’. Hij was minister geweest voor Ontwikkelingssamenwerking (1973-1977 en 1989-1998) en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu­beheer (1998-2002). Hij pleitte voor een ‘duidelijke, linkse koers’ van zijn partij (Trouw, 20 augustus 2007). De PvdA zou opnieuw de ‘uit­wassen van het kapitalisme’ en de ongelijkheid in de samenleving aan moeten pakken (NRC Handelsblad, 20 augustus 2007). Enkele vooraan­staande partijleden zoals de oud-ministers A. Peper en Van Thijn en de Tweede-Kamerleden P. Kalma en D.M. Samsom spraken meteen hun voorkeur voor Pronk uit. Daarnaast kreeg hij veel steun van de Jonge Socialisten en andere jongere partijleden, onder meer via de website www.stemjanpronk.nl. Oud-minister De Vries betwijfelde echter of Pronk de ideale voorzitter was en waarschuwde dat hij anderen en met name politiek leider Bos in de problemen zou brengen.

Op 31 augustus werd bekend gemaakt dat zich naast Pronk nog zes leden kandidaat gesteld hadden: E.A.A. de Baedts (adviseur en zelfstan­dig ondernemer), Tj. van Dekken (programma­maker en oud-voorzitter van de Jonge Socialisten), B. Mulder (voorzitter van het gewest Fries­land en tot voor kort gedeputeerde van deze provincie), mevr. L. Plou­men (directeur van de hulporganisatie Cordaid en vice-voorzitter van de Evert Vermeer Stichting, de nevenorga­nisatie van de PvdA die zich met ontwikkelingssamenwerking bezig houdt), de uit Ethiopië afkomstige voorzitter van de afdeling Oldenzaal S. Tesfaye, en A. Voerman, voor­zitter van het gewest Flevoland en oud-vakbondsbestuurder. Een uit drie leden bestaande adviescom­missie onder leiding van Koole achtte alle kandidaten behalve De Baedts en Tesfaye vol­doende geschikt voor het voorzitterschap. In de eerste helft van september presenteerden de kan­didaten zich op een vijftal regionale bijeenkomsten.

Op één van de bijeenkomsten sprak Pronk zich duidelijk uit tegen voortzetting van de mili­taire missie in Afghanistan. Voorts wilde hij alsnog de deelname aan de Irak-oorlog laten onderzoeken. Eerder had hij premier Balkenende een leugenaar genoemd in verband met deze kwestie, maar die uitspraak had hij snel ingetrokken. Oud-partijvoorzit­ter R.L. Vreeman vreesde dat Pronk verdeeldheid in de partij zou zaaien en de coalitie op het spel zou zetten.

Vreeman sprak zich uit voor Ploumen, die hij beter in staat achtte bin­dend te werken. Ook Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en M.A.M. Wöltgens, oud-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, keerden zich tegen Pronk.

Op het Politiek Forum dat op 15 september in Utrecht werd gehouden, konden de kandidaten zich ten laatste male presenteren. Pronk zei de kritiek van Vreeman als een ‘geregis­seerde dolkstoot’ van de partijtop tegen zijn persoon te ervaren (NRC Handelsblad, 15 september 2007). Waarnemend voorzitter Koole sprak dit tegen.

Op 24 september maakte het partijbestuur de uitslag van de verkiezing bekend, waaraan 44 procent van de leden had deelgenomen volgens het alternative vote-systeem. Pronk had relatief de meeste eerste-voorkeur­stemmen gewonnen (39 procent), maar wanneer tweede en volgende voorkeuren werden meegeteld verkreeg Ploumen een meerderheid (54 procent). Zo­doende werd zij voorgedragen als voorzitter. Het partijcon­gres bekrachtigde die bindende voordracht op 6 oktober. In haar con­gresrede beloofde de nieuwe voorzitter dat zij niet de rust in de partij zou herstellen maar juist voor beweging zou zorgen, en bovendien voor ‘minder toespraak, meer inspraak’ (Rood, oktober 2007, blz. 11, 21).

Evaluatie Tweede-Kamerverkiezingen 2006

De PvdA besteedde in 2007 de nodige tijd aan de evaluatie van de Tweede-Kamerver­kie­zin­gen van november 2006, die een onverwacht groot verlies hadden opgeleverd (zie Jaaroverzicht 2006 ). Politiek leider Bos ervoer de uitslag als een ‘persoonlijk falen’ (NRC Handelsblad, 10 februari 2007). In maart zond het VPRO-televisiepro­gramma ‘Tegenlicht’ in twee delen de documentaire ‘De Wouter Tapes’uit, waarin de partijleider gevolgd werd vanaf november 2005 tot februari 2007. Volgens veel waarnemers maakte Bos hierin een onze­kere en weinig bevlogen indruk; of, in de woorden van columnist G. van Westerloo, ‘een zondagskind’ die bij tegenwind vervalt in twijfel, zelf­beklag en radeloosheid (Binnenlands Bestuur, 23 maart 2007). Kamer­leden namen het voor hun partijaanvoerder op. Volgens mevr. M.L. Vos was Bos niet de enige leider zonder visie. P.M.M. Heijnen weet de nederlaag vooral aan het ‘anti-overheids­sentiment’ in Nederland, dat de SP kon uitbuiten zolang zij geen bestuurlijke verantwoor­delijkheid droeg (Trouw, 26 maart 2007).

De Wiardi Beckman Stichting (WBS), het wetenschappelijk bureau van de PvdA, publiceerde eind maart een nabeschouwing over de Kamer­verkiezingen onder de titel Verloren slag. De auteurs, voornamelijk politicologen, weten de nederlaag niet alleen aan een gebrekkige cam­pagne en het (soms) zwakke leiderschap van Bos. Volgens hen speel­den ook structurele veranderingen in het electoraat van de partij een rol: een deel van de sociaal-democratische kiezers – de laag-opgeleide ‘ver­lie­zers’ van globalisering en modernisering – zou naar links (c.q. de SP) trekken terwijl een ander deel, de beter opgeleide ‘winnaars’, juist in het sociaal-liberale midden zou willen blijven.

Tichelaar, de nieuwe fractievoorzitter in de Tweede Kamer, stelde in een toespraak bij de 1-meiviering in Zwaagwesteinde dat de PvdA ver­vreemd was van haar soms verdeelde achterban. Ze had zich de afgelo­pen decennia teveel gericht op ‘werk, werk, werk’ en te weinig op emancipatie en solidariteit.  

Op 1 juni verscheen De scherven opgeveegd, het rapport van de com­missie-Vreeman, die de verkiezingsnederlaag had onderzocht en daarbij ruim tachtig deskundigen binnen en buiten de partij had gesproken (zie ook Jaaroverzicht 2006 ). In de commissie hadden naast enkele lokale bestuurders ook de communicatiedeskundige D. Istha, de politicoloog A.P.M. Krouwel en de lector ‘corporate governance’ mevr. E. Hooge zitting. Hooge stapte echter een paar dagen voor de presenta­tie op vanwege wijzigingen die de partijtop in het rapport wilde laten aanbrengen – met name enkele kritische passages over Bos werden geschrapt en een paragraaf over ‘omgevingsfactoren’ werd toegevoegd, waarmee het eigen falen van de partij enigszins gerelativeerd zou wor­den. De commissie weet de nederlaag echter niet alleen aan contextuele factoren maar ook aan een slechte campagne, onduidelijke profilering ten opzichte van andere (linkse) partijen en zwakke plekken in het ver­kiezingsprogram. De organisatie van de campagne was veel te log en onsamenhangend, er waren ‘drie kapiteins op een schip’: lijsttrekker Bos, partijvoorzitter Van Hulten en campagnemanager M. Esser (De scherven opgeveegd, blz. 19). Het partijbestuur functioneerde bovendien ook slecht. Bos maakte zelf ook fouten, die werden uitvergroot door de media, terwijl andere kandidaten te weinig in beeld kwamen. De com­missie wilde de nederlaag en daaropvolgende malaise in de partij echter niet herleiden tot een leiderschapscrisis. Ze deed tien aanbevelingen voor herstel, waaronder reorganisatie van het partijbureau, een heldere en kleinere campagneorganisatie, meer aandacht voor scouting en opleiding van talent binnen de partij, een compactere verkiezingspro­grammacommissie, en inhoudelijke vernieuwing via discussie rond drie onderwerpen: de economische orde, de publieke sector en de ‘nieuwe sociale kwestie’, die draait om de verhouding tussen oude en nieuwe Nederlanders.

Het partijbestuur, dat het rapport op 30 mei had aangeboden gekregen, stemde meteen in met de hoofdlijnen ervan. Van Hulten noemde het rapport ‘stevig en evenwichtig’ (NRC Handelsblad, 1 juni 2007). Bos verklaarde al bij de presentatie dat hij het rapport zonder enig voorbe­houd acccepteerde. Dat hij en zijn collega’s niet goed konden overbren­gen waarom mensen op de PvdA moesten stemmen, zei volgens hem ook iets over ‘het onvoltooide proces van vernieuwing in de Partij van de Arbeid’ (www.pvda.nl, 6 juni 2007). De partij had eerder teveel dan te weinig inhoud. Ook interim-voorzitter Koole erkende dat de cam­pagne mislukt was, maar wilde evenmin van een leiderschapscrisis spreken. Vreeman zelf merkte op dat een leider die te veel ongestructu­reerde adviezen krijgt, altijd in moeilijkheden gebracht wordt.

Terwijl de meeste reacties op het rapport positief waren, vond het Tweede-Kamerlid Samsom de analyse te oppervlakkig. Hij pleitte voor een meer linkse, sociaal-democratische in plaats van sociaal-liberale koers.

Op 23 juni werd het rapport van de commissie-Vreeman op het Politiek Forum in Den Bosch besproken. De meeste sprekers gaven een posi­tieve reactie, enkelen vroegen om een scherper sociaal-democratisch profiel van de partij. Op de bijeenkomst kwamen ook het nieuwe Euro­pese verdrag en het ontslagrecht ter sprake: heikele kwesties waarin de partij opnieuw aanhang zou kunnen verliezen aan de SP, zo werd gevreesd.

RooieVeren

J. Monasch, voormalig campagnemedewerker van de PvdA en gewezen secretaris van het Centrum voor Lokaal Bestuur, presenteerde op 30 mei in Den Haag het manifest 7 nieuwe veren. Zo kan het niet langer met de PvdA! Pleidooi voor een sociaal democratische koers en politieke regie. Hierin vroeg hij om meer aandacht voor goede collectieve voorzienin­gen, voor nationale identiteit en afzien van dubbele nationaliteit, voor ‘demontage van de groot­schaligheid’ in onderwijs, politie en openbaar bestuur, en een leidende politieke rol van de nieuwe partijvoorzitter. In zijn strijd tegen de ‘liberalen en mandarijnen’ in de partij vormde Monasch met een aantal geestverwanten de pressiegroep ‘Rooie Veren’. In augustus pleitte deze groep voor meer inkomenssolidariteit, ‘mense­lijke maat’, vrijheid van meningsuiting, een referendum over de nieuwe Europese grondwet, en verdergaande democratisering van de partij. Rooie Veren gaf vanaf september een nieuwsbrief uit. Op het partijcon­gres op 6 oktober in Amsterdam deelden leden van de groep rode veren uit. Zij dienden een aantal kritische moties in over de koers en de interne democratisering van de partij, waarvan de meeste werden aan­genomen.

Kabinetsbeleid, Tweede-Kamerfractie en partijcongres

Eind augustus stelde de Tweede-Kamerfractie tijdens een retraite in de buurt van Doorn een actieplan vast. Er werd veel gesproken over gebrek aan regie en over ‘de zogenaamde leegte rond Wouter Bos’, aldus frac­tievoorzitter Tichelaar (de Volkskrant, 1 september 2007). Om de een­heid naar buiten toe te versterken zouden fractieleden elk optreden in de media moeten voorbereiden met persvoorlichters en bij gevoelige kwesties ook met één van de vijf ‘cluster­coördinatoren’. Bovendien zou de fractie zich meer dienen te concentreren op een zestal kernthema’s en daarbij front benchers naar voren schuiven die naast Bos het gezicht van de partij zouden gaan bepalen.

Het kabinetsbeleid veroorzaakte soms spanningen in de Tweede-Kamer­fractie, onder meer over de vraag of het nieuwe Europese verdrag ook in een referendum aan de kiezers voorge­legd moest worden en over de versoepeling van het ontslagrecht. Het partijcongres steunde in oktober het besluit van de fractie en de bewindslieden om af te zien van een tweede Europees referendum. Het congres riep hen verder op om niet het ontslag­recht te veranderen. Over de militaire missie in Afghanistan – een ander heet hangijzer (zie Jaaroverzicht 2006 ) – zou een breed debat gehouden moeten worden. Tweede-Kamer­fractie­voorzitter Tichelaar verklaarde nog voordat een motie van deze strekking op het congres in stemming kwam, dat over verlenging van de missie een open en zorgvuldig gesprek in de partij plaats zou vinden. Evenals Tiche­laar verdedigde Bos in zijn congresrede het regeringsbeleid, maar hij gaf – zoals reeds vermeld – wel toe dat regeren ‘pijn doet’ (www.pvda.nl, 10 oktober 2007). Via uitvoering van het rapport van de commis­sie-Vree­man zou de partij weer ‘profiel’ moeten krijgen als ‘authentieke sociaal-democratie’. Interim-voorzitter Koole benadrukte in zijn afscheids­speech de veerkracht van zijn partij. Hij keerde zich tegen ‘digitale, populistische partijen’ als de PVV en de SP, die de PvdA meteen kie­zersbedrog verweten als punten uit haar verkiezingsprogram niet door het kabinet werden overgenomen (www.pvda.nl, 10 oktober 2007).

Het brede debat over de Afghaanse missie werd op 19 november afge­sloten in Utrecht. De partijleden bleken op deze bijeenkomstweinig eensgezind. De Tweede-Kamerfractie was dat evenmin, al steunde een meerderheid in november verlenging van de missie.

Jami

Binnen de PvdA botsten regelmatig de meningen over de positie van moslims in Nederland. E. Jami, lid van de gemeenteraad van Leids­chendam-Voorburg en afkomstig uit Iran, kondigde in mei de oprichting aan van een comité voor ex-moslims. Enkele vooraanstaande partijleden zoals het Tweede-Kamerlid Wolfsen en filmmaker E. Terstall, trachtten Jami te begeleiden en te voorkomen dat hij moslims zou provoceren. Een als intern bedoelde e-mail van Terstall hierover lekte begin juni uit. Jami voelde zich ‘niet gesteund’ door zijn partij, die volgens hem bang was voor stemmenverlies onder moslims (de Volkskrant, 4 juni 2007). Het Tweede-Kamerlid Vos, die ook met Jami had gesproken, ontkende dat hij geen steun kreeg. Interim-partijvoorzitter Koole herinnerde eraan dat de PvdA als enige partij in haar beginselprogram expliciet het recht op geloofsafval verdedigde. In een vraaggesprek noemde Jami de pro­feet Mohammed ‘een crimineel’, die te vergelijken viel met Osama Bin Laden of Saddam Hoessein (Trouw, 23 juni 2007). In juli stelde Jami zich kandidaat voor het partij­be­stuur. Hij was van mening dat zijn partij werd ‘gegijzeld door allochtonen en moslims’ (de Volkskrant, 8 augus­tus 2007). Partijleider Bos uitte genuanceerde kritiek op de uitspraken van Jami, wat VVD-leider Rutte ‘ronduit beschamend’ vond (Trouw, 13 augustus 2007). Op 4 augustus werd Jami op straat bedreigd en geslagen door mannen van (vermoedelijk) Soma­lische en Marokkaanse herkomst. Hij zou al vaker bedreigd zijn en kreeg voortaan bevei­liging.

De journalist M. Hegener richtte een steuncomité op voor ex-moslims, waarin onder meer de Amsterdamse politicoloog J.W. de Beus en de Leidse hoogleraar en columnist A. Ellian zitting namen. Een deel van de partij sprak sympathie uit voor het steuncomité en voor Jami, een ander deel vond hem veel te ver gaan. Fractie­voorzitter Tichelaar weigerde een steunverklaring te tekenen, omdat die volgens hem teveel een tegenstelling tussen de islam en de Nederlandse wet suggereerde en de regering verweet respect voor de islam boven respect voor individuele vrijheid te stellen. Ook Noten weigerde en vreesde dat de PvdA – niet voor het eerst – gegijzeld dreigde te worden door een mediahype. Van de andere fractievoorzitters in de Tweede Kamer tekenden alleen Rutte (VVD), Thieme (PvdD) en Wilders (PVV). Andere ex-moslims wezen het comité af als een ‘anti-moslimhetze van de neo-conservatieven’ (NRC Handelsblad, 5 september 2007).

Op 11 september presenteerde Jami in Den Haag zijn comité, in aanwe­zigheid van de voor­zitters van de Duitse en Engelse comité’s van ex-moslims. Op 27 september keerde hij zich samen met PVV-leider Wil­ders in een ingezonden artikel in de Volkskrant (27 september 2007) tegen de waarschuwing van de Nationaal Coördinator Terrorismebe­strijding Tj. Joustra dat radicale kritiek op de islam potentiële terroristen ‘het laatste duwtje’ zou kunnen geven. Volgens beide auteurs zou zwak optreden tegen de ‘vergaande islamisering van Nederland’ de jaren der­tig doen herleven: ‘toen Hitler en nu Mohammed’.

Waarnemend partijvoorzitter Koole distantieerde zich volledig van deze opmerkingen van zijn partijgenoot, die naar zijn mening indruisten tegen een centraal beginsel van de PvdA: respect voor de geloofsvrij­heid van anderen. Ook enkele ondertekenaars van de steunverkla­ring namen nu afstand van Jami. Deze wilde in een toespraak tot het partij­congres van de PvdA op 6 oktober uitleggen dat hij ten aanzien van de islam weliswaar de analyse van Wilders deelde, maar niet diens oplos­sing om de Koran te verbieden en moslims uit Neder­land te weren. Jami had zich kandidaat gesteld voor het partijbestuur, maar kreeg op het partijcongres slechts 36 van de ruim 1.100 stemmen en voerde daar niet meer het woord. De voorzitter van de PvdA-raadsfractie in Leidschen­dam-Voorburg verzocht Jami zijn zetel ter beschikking te stellen, omdat hij niet goed functioneerde. Jami weigerde dat en vormde een eigen fractie, waarop hij als partijlid werd geroyeerd.

Islam

Minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie, verdedigde een meer genuanceerde opvatting over de islam. ‘Nederland is een land gevormd door joods-chris­telijke tradities. En ik kan me voorstellen dat we een vergelijkbaar proces krijgen met de islam’ verklaarde ze in een interview met het dagblad Trouw (14 juli 2007). Ooit zou Neder­land een land van ‘joods-christelijke-islamitische tradities’ genoemd kunnen worden. Deze uitspraak ontlokte veel kritiek. Wilders diende een motie van wantrouwen tegen de minister in, die echter geen steun kreeg van andere partijen – al had de VVD wel lang geaarzeld.

Op 1 september hield de PvdA een discussiedag in Amsterdam over de liberale islam. Bos riep zijn partijgenoten op om de islam op een posi­tieve manier te accepteren. De Maleisische mensenrechtenactivist F. Noor waarschuwde echter voor te veel terughoudendheid in de strijd tegen conservatieve elementen in de islam.

Burgemeestersreferenda in Utrecht en Eindhoven

Op 10 oktober konden de inwoners van Utrecht in een referendum een kandidaat voor het burgemeestersambt kiezen, die vervolgens door de gemeenteraad voorgedragen en door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) benoemd zou worden (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). Een ver­trou­wenscommissie van de raad had in september twee kandidaten geselecteerd, het Tweede-Kamerlid Wolfsen en de oud-burgemeester van Almere R. Pans, nu voor­zitter van de direc­tieraad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Beiden waren lid van de PvdA, wat tot onvrede en protesten bij een groot aantal Utrechtenaren leidde. Volgens een peiling van Intomart zou tweederde van de inwoners het referendum willen openbreken. Pans, die de opdracht had gegeven voor dit onderzoek, sloot zich daarbij aan. De zittende burge­meester achtte dit echter onmo­gelijk. Een motie van deze strekking kreeg geen meerderheid in de raad. Leefbaar Utrecht riep zijn aanhang op om niet te gaan stemmen. Op 10 oktober bracht nog geen tien procent van de burgers een stem uit, waar­van zestig procent voor Wolfsen. Hoewel de opkomst dus onder de drempel van dertig procent bleef en daarmee ongeldig moest worden verklaard, besloot de raad om Wolfsen alsnog voor te dragen. Wolfsen werd als Kamerlid opgevolgd door A.J.W. Boelhouwer, die ook van 2003 tot 2006 lid van de Tweede Kamer geweest was.

Ook in Eindhoven konden de burgers kiezen tussen twee kandidaten voor het burgemees­ters­ambt, L. Verbeek en R. van Gijzel, die eveneens allebei tot de PvdA behoorden (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmo­menten’). Op 18 december maakte de voorzitter van de vertrouwens­commissie van de gemeenteraad hun namen bekend. Op 23 januari 2008 mochten de Eindhovenaren hun stem uitbrengen.

Wat minister Ter Horst van BZK (PvdA) betrof zou dit de laatste keer zijn dat de burgers hun burgemeester op deze manier mochten aanwij­zen. Op 12 september hield zij in Den Haag in haar ‘burgemeestersle­zing’ een vurig pleidooi voor de benoeming van burgemeesters door de kroon, een procedure die volgens haar verregaand gedemocratiseerd was. In de meeste gevallen volgde de kroon immers de voordracht van de gemeenteraad. De benoeming droeg volgens haar echter bij aan de ‘magie van het ambt’ (NRC Handelsblad, 17 september 2007).

Personalia

In mei benoemde het curatorium van de WBS de Leidse politicoloog mevr. M. Sie Dhian Ho tot directeur van het wetenschappelijk bureau. Zij zou op 1 januari 2008 van start gaan.

Op 15 juni overleed P. Reckman. Hij was aanvoerder van de linkervleu­gel van de PvdA, die in 1977 met succes tegen een coalitie tussen CDA en PvdA pleitte.

Op 19 juni overleed B.A.G.M. Tromp, hoogleraar politicologie, lid van het partijbestuur in de jaren 1979-1985.

Op 15 juli overleed S. Patijn, oud-burgemeester van Amsterdam (1994-2001), commissaris van de koningin in Zuid-Holland (1984-1994) en lid van de Tweede Kamer (1973-1984). Op 7 september overleed zijn vader, C.L. Patijn, die van 1956 tot 1967 lid van de Tweede Kamer was geweest.

M.J. van den Berg, voorzitter van de PvdA-delegatie in het Europees Parlement, volgde met ingang van 1 september zijn partijgenoot J. Alders op als commissaris van de koningin in Groningen. Als voorzit­ter van de PvdA-delegatie werd hij op 5 september opgevolgd door mevr. H.C.J. van den Burg, die sinds 1999 lid van het Europees Parlement was. Mevr. L. Jacobs nam de zetel van Van den Berg in het Par­lement over.

Op 27 oktober overleed H. Vredeling, die lid van de Tweede Kamer (1956-1973), minister van Defensie (1973-1977) en lid van de Europese Commissie (1977-1981) was geweest.

Laatst gewijzigd:07 augustus 2023 15:36