Skip to ContentSkip to Navigation
Research DNPP Politieke partijen Partij van de Arbeid (PvdA) Geschiedenis

PvdA jaaroverzicht 2002

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2002. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2002' in: Jaarboek 2002 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 18-180, aldaar 130-149.

Inleiding

Voor de sociaal-democraten was het een dramatisch, wellicht ook trau­ma­tisch jaar: ‘hun’ minister-president W. Kok trad af, en na een on­ver­wacht groot verlies bij de Tweede-Kamer­ver­kiezingen ruimde ook zijn be­oogde opvolger, A.P.W. Melkert, het veld als fractievoor­zitter en poli­­tiek leider. Door de nederlaag belandde de PvdA na een regeerperi­ode van dertien jaar in de oppositie. Het grote verlies gaf aanleiding tot ver­nieuwing, en in het bijzonder tot verder­gaande democratisering van de partij. Een lichtpuntje vormde de ledenwinst die geboekt werd (zie tabel 3).

Journalisten

Journalisten die aan de PvdA gelieerd waren zouden de nieuwe partij Leefbaar Nederland verdacht maken, aldus verklaarde Nagel, voorzitter van Leefbaar Nederland en zelf journalist en oud-PvdA-lid, op 10 februari in het televisie­programma ‘Buitenhof’. Vooraanstaande jour­na­listen zoals W. Breedveld (Trouw), M. Kranenburg (NRC Handels­blad) en H. Wansink (de Volkskrant) bleken lid te zijn van de werk­groep ‘partijpolitieke processen’ van de Wiardi Beckman Stichting (WBS), het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Wansink had samen met een col­lega in de Volkskrant een interview met Fortuyn gepubli­ceerd dat de aan­leiding vormde voor diens breuk met Leefbaar Neder­land (zie in deze Kroniek onder Leefbaar Nederland). De voorzitter van de werk­groep, de politicoloog B.A.G.M. Tromp, noemde de ver­wijten ‘vol­strekte onzin’, aangezien de werkgroep onafhankelijk van de PvdA op­trad en open stond voor niet-leden (NRC Handelsblad, 11 februari 2002). Kranenburg besloot zijn lidmaatschap van de werkgroep èn zijn lidmaatschap van de PvdA op te zeggen naar aan­leiding van de kritiek, ook al vond hij die niet terecht.

Gemeenteraadsverkiezingen

Evenals bij GroenLinks ontstond bij de PvdA in de Haagse afdeling een etnisch getint conflict over de kandidatenlijst voor de gemeenteraads­verkiezingen. M. Demir, bij de rechtbank tolk Turks-Nederlands, trok zich in januari terug als kandidaat uit protest tegen de kandidatuur van M. Ersoy, die volgens Demir verbonden was met een nationalistische Turkse beweging en dus geen echte sociaal-democraat zou zijn.

In Amsterdam-Zuid-Oost vorderde een veertigtal leden een nieuwe ledenvergadering om de kandidatenlijst voor de deelraadsverkiezingen vast te stellen. Dertig van hen werden in november 2001 van stemming uitgesloten omdat ze nog geen drie weken lid zouden zijn (zie Jaaroverzicht 2001). De rechter oordeelde dat vier van de dertig ten on­rechte waren uitgesloten, maar achtte dat onvoldoende grond om een nieuwe vergadering te houden. Een interne commissie van twee senato­ren – E.C.M. Jurgens en mevr. I.Y. Tan – kwam tot een soortgelijke con­clusie, al stelde ze wel een aanpassing van de statuten voor om her­haling van dit soort conflicten te voorkomen.

Op 16 februari opende Melkert als politiek leider de campagne voor de gemeenteraadsver­kie­zingen met een toespraak tot het jubileumcongres van het Centrum voor Lokaal Bestuur in Arnhem. Veilig­heid en crimi­naliteitsbestrijding stonden centraal in de campagne, waarin Melkert als politiek leider een belangrijke rol speelde.

De uitslag van de raadsverkiezingen van 6 maart viel de PvdA tegen (zie tabel 1). Met name het verlies in Rotterdam, waar de sociaal-demo­craten door Leefbaar Rotterdam van de eerste plaats ver­drongen wer­den, kwam hard aan. In de Maasstad bedroeg het verlies 8%, in enkele kleinere plaatsen lag het nog hoger (in Veendam bijvoorbeeld 13%). Daarentegen werd in Amsterdam lichte winst geboekt en bleef de partij in Den Haag vrijwel gelijk. Ook in sommige kleinere plaatsen deed de partij het relatief goed. De verschillen werden wel toegeschreven aan het contact dat PvdA-wethouders in sommige steden wel en in andere juist niet met burgers zouden onderhouden via ‘koffie-ochtenden’, chat-sessies op het internet en andere middelen. Een commissie van vooraan­staande Rotterdamse PvdA-leden stelde in no­vember vast dat de partij de afgelopen jaren teveel aandacht had besteed aan grote bouw­werken en te weinig aan de alledaagse zorgen van gewone mensen.

In het lijsttrekkersdebat over de uitslag van de raadsverkiezingen op de avond van de ver­kie­zingsdag maakte Melkert een chagrijnige, ver­moeide en arrogante indruk (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomen­ten’). Journalisten en media­deskundigen waren unaniem in hun kritiek op het optreden van de PvdA-aanvoerder. Melkert gaf zelf naderhand toe dat het debat hem niet goed af ging. Partijvoorzitter R.A. Koole gebruikte krachtiger taal: “het was vreselijk” (NRC Handelsblad, 8 maart 2002). De kritiek van de partijvoorzitter op de eigen campagne werd hem echter niet in dank af­genomen. Op het Politiek Forum in Utrecht op 9 maart nam Koole afstand van sommige uitspraken; deze zouden verkeerd in de krant zijn gekomen.

Kiezers hadden niet alleen lokaal gestemd maar ook het kabinet ‘een gele kaart’ uitgedeeld, zo meende premier Kok (NRC Handelsblad, 9 maart 2002). Hij wilde meer nadruk gaan leggen op de positieve balans van zijn kabinet.

Tijdens een evaluatie van de uitslagen vroeg de Amsterdamse burge­meester Cohen aan voor­zitter R. Oudkerk van de PvdA-raadsfractie of For­tuyn in de hoofdstad ook zoveel succes gehad zou hebben als in Rot­terdam. “Wij hebben hier toch ook kut-Marokkanen”, antwoord­de Oud­kerk. Een cameraploeg van het televisieprogramma ‘Twee Van­daag’ had de dialoog opge­nomen en op 19 maart uitgezonden. Oudkerk bood excuses aan voor zijn woordkeuze, maar handhaafde zijn stand­punt, dat een – op zich vrij kleine – groep jongens van Marokkaanse afkomst in Amsterdam veel problemen veroorzaakte.

Ondanks de slechte verkiezingsresultaten bleef de PvdA goed verte­genwoordigd in de be­stuurscolleges van de grote steden. In Rotterdam, Eindhoven en Zaanstad belandde zij wel­iswaar in de oppositie, maar in Amsterdam, Den Haag, Arnhem, Nijmegen, Amersfoort, Maastricht, Groningen, Leiden, Enschede en Den Bosch bleef zij wethouders leve­ren. De meeste wethouders waren eerst in de raad gekozen, slechts in enkele gevallen kwamen ze van buiten.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen 2002

In december 2001 had het PvdA-congres de kandidatenlijst en het programma voor de Twee­de-Kamerverkiezingen van mei 2002 vastge­steld (zie Jaaroverzicht 2001). De campagne voor de raadsverkiezingen overlapte voor een groot deel die voor de Tweede-Kamer­verkiezingen. Melkert voerde eigenlijk de eerste vier maanden van het jaar voort­durend campagne. In een nieuwjaarstoespraak in Wes­terbork koos hij voor een iets hardere lijn in de bestrijding van cri­mi­naliteit: ‘nul tolerantie en honderd cellen erbij’ voor smok­kelaars van cocaïne via Schiphol (Trouw, 8 januari 2002). Op 13 februari ver­dedigde hij in Nijmegen in een debat met GroenLinks-lijsttrekker Rosen­möller een strengere aanpak van uitkeringsgerechtigden die wel konden maar niet wilden werken: de uitkering zou dan niet gehalveerd maar volledig gestaakt moeten worden. Drie dagen later pleitte Melkert in Arn­hem voor een hardere benadering van personen die regelmatig misdrijven pleegden. Bij elke herhaling zou de straf met eenderde moeten worden verhoogd. Criminologen waren niet zo enthousiast over de hardere lijn van de sociaal-democraten.

Op een verkiezingsbijeenkomst op 27 februari in Delft vroeg Melkert om de aanstelling van 6.000 extra agenten. Op dezelfde bijeenkomst viel premier Kok Fortuyn fel aan. De leider van de LPF zou ‘angst, haat en onverdraagzaamheid’ zaaien maar geen oplossingen bieden (Trouw, 28 januari 2002). Op 5 maart nuanceerde Kok voor de TROS-televisie zijn gebruik van de term ‘haat’, maar hij sprak opnieuw zijn bezorgd­heid uit over dreigende vooringe­nomenheid en onverdraagzaamheid jegens buitenlanders (zie ook in deze Kroniek onder ‘hoofd­momenten’ en onder LPF).

Na het lijsttrekkersdebat op 6 maart zei Melkert de adviezen en kritiek ter harte te nemen. Hij kondigde op een bijeenkomst met de PvdA-kamer­kandidaten op 19 maart in Scheveningen een andere stijl van cam­pagne­voeren aan. De LPF zou serieuzer genomen worden, zonder al te veel te polariseren. De PvdA zou meer duidelijkheid en daadkracht tonen. Op één punt deed de lijsttrekker dat meteen: partijgenote mevr. T. Netelenbos kreeg geen steun meer voor haar plan (als minister van Verkeer en Waterstaat) de luchthaven Schiphol te privatiseren. Niet­temin sprak Melkert niet duidelijk een voorkeur uit voor een coalitie, ook niet toen VVD-lijsttrekker Dijkstal zich op een partijcongres (op 12 april) nogal laatdunkend uitliet over samenwerking met de PvdA.

Pas op 20 april opende de PvdA formeel de campagne in Den Bosch, waar­bij partijvoorzitter Koole de kandidaten voorstelde. In een debat met Balkenende op 24 april zocht Melkert toe­nadering tot het CDA en nam hij afstand van de VVD. Hij uitte echter kritiek op het ‘geflirt’ van de CDA-lijsttrekker met Fortuyn, die alleen maar op zou komen voor de sterken in de samenleving (NRC Handelsblad, 25 april 2002). Op 29 april presenteerde Melkert samen met minister W.A.F.G. Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mevr. J. van Nieu­wenhoven, voorzitter van de Tweede Kamer, in Den Haag het ‘Contract met Nederland’, een tienpuntenplan om de bestuurscultuur in Nederland te verbeteren. Een nieuw kabinet zou in de eerste honderd dagen van zijn bewind een aantal zaken duidelijk moeten regelen. Ministers zouden na­drukkelijk doelstellingen moeten aangeven en zo nodig moeten aftreden als ze die niet wisten te bereiken.

Hoezeer Melkert zich ook inspande, de kritiek op zijn campagnestijl verstomde niet. Partij­voorzitter Koole merkte in een interview met het week­blad Nieuwe Revu op dat de lijst­aan­voerder weinig mediageniek was. Al eerder had Koole gezegd dat de campagne rond vei­ligheid en cri­minaliteit te ‘rechts’ was, dat er teveel nadruk werd gelegd op repres­sie en te weinig op preventie en begrip voor slachtoffers. Op de grote 1 mei-viering in Maastricht beet Melkert fel van zich af: “ik ben het zat, dat gezeur en gezeik over mijn imago” (de Volks­krant, 2 mei 2002). In zijn toespraak richtte hij zijn gram verder op Fortuyn, die het recht van de sterkste zou laten zegevieren en vrouwen terug naar de keuken stuurde. Ook Kok viel Fortuyn in Maastricht fel aan. De LPF-lijsttrek­ker zou om Nederland een hek willen zetten en een karikatuur van de wer­kelijkheid maken. De inmiddels demissionaire minister-president riep zijn partijgenoten op hun volle steun aan Melkert te geven, die dat volgens hem had verdiend.

Netelenbos

In april beschuldigde F. Teeven, de lijstaanvoerder van Leefbaar Nederland, minister Netelen­bos van kiezersbedrog. Zij had ingestemd met de zesde plaats op de kandidatenlijst van de PvdA voor de Tweede-Kamerverkiezingen en tegelijkertijd gesolliciteerd naar de functie van Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Teeven diende daar­over een klacht in bij de Raad van State. Op 15 april verwierp de Raad de klacht, omdat zowel de Grondwet als de Kieswet toetsing van de intenties bij instemmingsverklaringen van kandidaten niet toestaan. Overigens werd Netelenbos niet de nieuwe Commissaris, ondanks de steun van een deel van de Provinciale Sta­ten in Noord-Holland.

Moord op Fortuyn

Na de moord op Fortuyn op 6 mei staakte de PvdA haar campagne, al gaf met name staats­secretaris van Financiën W.J. Bos nog wel een aantal interviews (zie verder in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). Melkert, die al op de avond na de moord met de kreet ‘Melkert moorde­naar!’ persoonlijk verantwoordelijk werd gesteld door aanhangers van de vermoorde politicus en dreigementen ontving in de vorm van kogel­brieven en zelfs een pistool opge­stuurd kreeg, hield zich bewust op de achtergrond. Vanuit het partijbureau werden kort voor de verkiezingen aanhangers gebeld, met de bedoe­ling zo het kernelectoraat te mobilise­ren. Ook premier Kok zette zich in voor zijn partij en nam het op voor Melkert, onder meer via het televisieprogramma ‘Barend & Van Dorp’ op 14 mei.

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen

De PvdA had op basis van opiniepeilingen wel gerekend op verlies, maar was toch geschokt door de omvang van de neder­laag op 15 mei (zie tabel 2). Met een teruggang van 22 zetels brak zij het treurige record van het CDA, dat in 1994 twintig zetels had verloren. De PvdA had in haar geschiedenis nog nooit zo wei­nig zetels gehad. De verliezen waren het grootst in het Zuiden van het land en in Rotterdam. In de Limburgse gemeente Kerkrade verloor de PvdA bijna 60% van haar aanhang, in de Maas­stad meer dan 40%. In Amsterdam viel de terug­gang met krap 30% nog enigszins mee. Het verlies kwam vooral de LPF ten goede, maar ook het CDA, dat daarmee waarschijnlijk veel kiezers terugwon die in de jaren negentig naar de sociaal-democraten waren over­gelopen.

In analyses werd de oorzaak van het verlies meestal gelegd bij de paarse coalitie, die de tra­ditionele tegenstellingen verdoezelde en de PvdA minder ruimte bood zich te profileren, maar ook een aantal problemen niet goed wist op te lossen – met name de integratie van immi­gran­ten en de wijd verbreide gevoelens van onveiligheid. Pessimisten vreesden voor een struc­turele neergang van de sociaal-democratie, ten gevolge van maatschappelijke veranderingen zoals individualisering, terwijl optimisten herstel verwachtten via vernieuwing van inhoud en verjongd leider­schap.

Vertrek Melkert

Op de avond van 15 mei trad Melkert meteen af – zij het volgens cam­pagnemanager J. Mo­nasch pas nadat Koole en Kok zware druk op hem hadden uitgeoefend. Melkert bleef wel lid van de Tweede Kamer. In augustus besloot het kabinet-Balkenende hem voor te dragen voor de functie van bewindvoerder bij de Wereldbank in Washington DC. Een aan­tal kamerleden van regeringspartij LPF protesteerden tevergeefs tegen deze benoeming. Melkert waarschuw­de in zijn afscheidsrede voor ‘weg-met-ons-schuldbesef’ en achtte het verkiezingsprogram van de PvdA een goede basis voor oppositie tegen het nieuwe kabinet. Overi­gens keek de gewezen partijleider met een zekere bitterheid terug op de verkiezingscampagne, zoals bleek uit een lang interview op Radio 1 op 30 augustus.

Als opvolger van Melkert koos de Tweede-Kamerfractie op 16 mei Van Nieuwenhoven als voor­zitter. Zij legde daarop het voorzitterschap van de Tweede Kamer neer. Demissionair staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en campagneleider D.A. Benschop had zich aan­vankelijk ook kandidaat gesteld, maar zich tijdens de vergadering al terug getrokken. Van Nieuwenhoven verklaarde echter meteen dat zij zich niet als poli­tiek leider van de partij beschouwde.

Kritiek en zelfkritiek

Na de vernietigende verkiezingsuitslag kwam er in de partij veel kritiek los. De voormalige leiders van de jongerenbeweging Niet Nix (opgehe­ven in 1999), L. Booij en E. van Bruggen, opperden op 24 mei dat na Melkert partijvoorzitter Koole eveneens zou moeten aftreden. Dat vond oud-minister A. Peper ook. Koole achtte zich echter niet volledig ver­ant­woordelijk voor de verkiezingscampagne, die al vóór zijn verkiezing in 2001 op de rails gezet was. Wel gaf hij toe fouten te hebben gemaakt.

Op 1 juni bezon het Politiek Forum zich in Utrecht over de verkiezings­nederlaag. Er werd veel zelfkritiek geuit. “We hebben te veel de warme multiculturele deken over de samen­le­ving gelegd”, verklaarde de afge­treden voorzitter van de gemeenteraadsfractie in Rot­terdam, mevr. E. Kuijper (de Volkskrant, 3 juni 2002).

De campagnemanager van de PvdA, Monasch, betreurde dat zijn partij in de verkiezings­cam­pagne teveel nadruk had gelegd op sociaal-econo­mische onderwerpen en te weinig op pro­ble­men in de publieke sector, veiligheid en immigratiebeleid (de Volks­krant, 22 mei 2002). Hij liet in november een boek het licht zien over de campagne, De strijd om de macht. Politieke campagnes, idealen en intriges, waarin hij vooral de tweespalt binnen het campag­ne­team hekelde. De politicoloog Ph. van Praag stelde het hele campagneteam ver­antwoor­delijk voor de cam­pagne, die te zeer zou zijn geënt op die van 1994 en 1998 en teveel de schijn­werpers op Melkert had gericht (de Volkskrant, 31 mei 2002). Oud-staats­secre­taris Benschop, die de campagne geleid had, trok het boete­kleed aan: hij en zijn team hadden dui­delijker moeten kiezen tussen verdediging van het paarse beleid of vernieuwing; en ze hadden pro­blemen in de zorg en integratie van minder­heden voortvaren­der moeten aanpakken. Hij onthulde overigens dat de PvdA-top in 2001 een breuk met de VVD had overwogen, maar toen die bereid bleek tot zeven miljard extra uit­gaven hadden de sociaal-democraten daar van afgezien (de Volkskrant, 6 juni 2002).

Op regionaal niveau werden in juni vier bijeenkomsten gehouden om de nederlaag te ver­wer­ken. De Tweede-Kamerfractie zelf hield op 14 en 15 juni in het Noord-Hollandse Bergen een besloten bijeenkomst, ook wel aangeduid als ‘therapeutische praatsessie’ (Dagblad van het Noorden, 14 juni 2002). Benschop gaf hier zijn analyse van de nederlaag, waarin naast de hierboven reeds vermelde zelfkritiek indirect veel kritiek op lijsttrekker Melkert doorklonk.

Kort na 15 mei kwam een informeel gezelschap van jongere kamerkan­didaten rond P.P.M.M. Maes bijeen als pressiegroep voor vernieuwing. De groep liet in augustus het manifest Een onstuitbare vernieuwing ver­schijnen. Hierin werd gepleit voor een aanscherping van het ver­kie­zingsprogramma op enkele hoofdpunten, zoals integratie van immi­gran­ten (die moesten zich “aanpassen aan de Nederlandse identiteit”), zorg en veiligheid. Daarnaast vroeg de groep om meer invloed van partij­leden, via referenda en ‘fractiesteungroepen’ die toezicht zouden uit­oe­fenen op de soms te geïsoleerd werkende Tweede-Kamerfractie.

Een andere groep, voornamelijk twintigers en dertigers in Brabant en Twente, presenteerde zich op 14 september onder de naam ‘Sambal’ met een website en een pamflet getiteld Rood en spicy. Het bevatte eisen als werk, welvaart èn leefbaarheid voor iedereen en een sterke maar slanke overheid. Kamerleden zouden meer moeten controleren en niet meebesturen, leden en kiezers dienden meer macht te krijgen. Het stuk werd door meer dan vijftig partij­leden ondertekend, waaronder P.F.G. Depla, G.C.F.M. Depla, Oudkerk en Van Bruggen. Volgens de Tilburgse wethouder J. Hamming wilde de groep van de PvdA weer een volkspartij maken, die zou luisteren naar wat de kiezer te zeggen heeft.

Verjonging Tweede-Kamerfractie

Op het Politiek Forum van 1 juni riep Van Nieuwenhoven de zittende kamerleden op om in de zomer bij zichzelf na te gaan of ze aan wilden blijven om oppositie te voeren of plaats wilden maken voor jongere kandidaten. Een aantal oudgedienden bleek inderdaad tot dit laatste bereid. Al in mei trad oud-minister J.P. Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer terug als kamerlid, spoedig gevolgd door demissionair staatssecretaris mevr. A.M. Vliegenthart van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In hun plaats kwamen mevr. S.E.A. Noorman-Den Uyl – al eerder lid van de Kamer – en J. Tichelaar, voor­malig voorzitter van de Algemene Onder­wijs­bond. In juni besloot ook demissionair minister Vermeend zijn kamerzetel op te geven. Mevr. G.A. Verbeet, tijdens de vorige kabinetsperiode assistente en woord­voer­der van Melkert, volgde hem op. Op 17 juli zag ook oud-minister mevr. E.L. Herf­kens van Ont­wikkelingssamenwerking af van haar kamer­zetel, die toeviel aan het oud-kamer­lid J.P. Rehwinkel. Op 23 augustus kon­digde oud-staatssecretaris Benschop zijn vertrek aan, om­dat hij zich niet geschikt achtte voor het voeren van oppositie. Hij werd opgevolgd door het oud-kamerlid G.J.W. van Oven, omdat de hoger geplaatste mevr. M. Wagenaar voor de eer bedankte.

De Tweede-Kamerfractie trok zich op 29 en 30 augustus opnieuw terug in de Bergense dui­nen, nu vooral om zich te beraden over de strategie van het oppositie voeren. Van Nieu­wen­hoven verklaarde na afloop dat de oppositie selectief zou zijn: “we zeggen niet op voorhand dat het niet deugt” – maar ook duidelijk (de Volkskrant, 31 augustus 2002).

Partijvernieuwing

Naar aanleiding van de verkiezingsuitslag besloot het partijbestuur op 1 juli een ‘Werkgroep Politiek Inhoudelijke Koers’ in te stellen, die voorstellen zou moeten doen voor de inhoude­lijke vernieuwing van de partij. Het Tweede-Kamerlid en oud-minister mevr. M. de Boer zou de com­missie voorzitten. Kort daarna, op 10 juli, werd een tweede com­missie ingesteld, offi­cieel ‘Werkgroep Organisatie en Politieke Cultuur’ geheten, die onder leiding van organi­sa­tie-adviseur H. Andersson de orga­nisatorische vernieuwing van de partij zou voorbereiden.

Op 24 september publiceerde het partijbestuur het rapport van de Com­missie-De Boer, ge­titeld De kaasstolp aan diggelen, toen delen ervan waren uitgelekt – zoals de conclusie dat het campagneteam “het ver­keerde script geschreven [had] voor de verkeerde hoofdrolspeler” (de Volkskrant, 24 september 2002). Uiterlijk na het rampzalige lijst­trek­kersdebat op 6 maart had het team van koers dienen te veranderen en niet langer Melkert centraal stellen, maar een andere, minder ‘Haagse’ en minder bestuurlijke stijl moeten hanteren om zo de ‘bestuurlijke kaasstolp’ te doorbreken. Ook partijvoorzitter Koole werd niet gespaard, aan­gezien hij deel had uitgemaakt van het – volgens de commissie slecht functionerende – campagneteam. De werkgroep zocht echter ook naar diepere oorzaken van de nederlaag: identiteitsverlies van de soci­aal-democratie en programmatische onzekerheid over fun­damentele kwes­ties. Voor de toekomst beval de werkgroep aan om over deze belangrijke zaken (multiculturalisme en eman­­­cipatie, ‘meritocra­tie’ en democratie, Europese eenwording) een open debat te voeren en een nieuw beginselprogramma of tenminste een ‘mission statement’ te pro­du­ceren.

Oud-minister Peper suggereerde in een televisieprogramma op 26 sep­tember dat partijvoor­zit­ter Koole maar beter kon opstappen. Het partij­bestuur en de Tweede-Kamerfractie toonden zich weinig inge­nomen met het rapport, dat zich teveel op de campagne en te weinig op in­houd zou richten. Koole noemde het rapport “soms onnodig kwet­send, onjuist en unfair” (NRC Handelsblad, 25 september 2002). Enige dagen later nuanceerde hij overigens zijn kri­tiek op het rapport. Ook Melkert en Van Nieuwenhoven reageerden geprikkeld. Commissie­voorzitter De Boer achtte deze ‘pijnlijke schok’ echter noodzakelijk voor een veran­de­rings­proces (de Volkskrant, 25 september 2002). P. Kalma, secretaris van de Commissie-De Boer en directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, trachtte de verwijten te weer­leggen: “was het maar zo dat Ad Melkert de schuld had, zou ik haast zeggen... Zijn zwakke kanten waren de zwakke kanten van de partij” (NRC Handelsblad, 26 september 2002). Kalma signaleerde een ‘pro­grammatisch tekort’ bij de PvdA, dat niet in een paar maanden opgehe­ven zou kunnen worden. Daarom pleitte hij voor uitstel van de ver­kie­zing van een politiek leider. Zijn pleidooi kreeg steun van De Boer en Van Nieuwenhoven, maar niet van het partijbestuur.

Het rapport van de Commissie-Andersson was getiteld Onder een gesloten dak groeit geen gras en verscheen tegelijk met het rapport van de Commissie-De Boer, maar het trok minder aandacht. Om de partijor­ganisatie te verbeteren en een meer open partijcultuur te ontwikkelen stelde deze werkgroep vooral drie maatregelen voor: verschillende soor­ten lidmaatschap, bij­voorbeeld naast kaderlidmaatschap ook een proef- en een issue-lidmaatschap; meer invloed voor de leden, met name bij selectie van lijsttrekkers en mogelijk ook kamerleden; en een pro­fes­sionelere communicatie tussen partijtop, volksvertegenwoor­digers en leden, via internet maar ook via regionale ‘huiskamerbijeen­komsten’.

Op 5 oktober besprak het Politiek Forum in Den Haag de rapporten van de Commissie-De Boer en de Commissie-Andersson. Over het alge­meen kon men zich vinden in de conclusies van beide rapporten.

Procedure aanwijzing partijleider

Op 24 mei stelde partijvoorzitter Koole voor dat de leden via een refe­rendum in het najaar een nieuwe voorzitter van de Tweede-Kamerfrac­tie (en daarmee een nieuwe partijleider) zou­den moeten kiezen uit de 23 Tweede-Kamerleden. De kersverse fractievoorzitter Van Nieuwen­hoven reageerde terughoudend en wees er op dat de Tweede-Kamerfractie haar eigen leider hoorde aan te wijzen. Vice-fractievoorzitter A.Th. Duive­steijn juichte wel een ledenraad­pleging toe, maar vond het daar­voor nog te vroeg. Hij zou zich even­tueel wel kandidaat wil­len stellen voor het leiderschap en pleitte voor een linkse koers en samenwerking met andere progressieve partijen. Het Politiek Forum – dat geen beslis­sings­bevoegdheid heeft maar wel zwaarwegende adviezen kan geven – stemde op 1 juni met Koole’s voorstel in.

In juli besloot het partijbestuur om de leden in november te raadplegen over zowel het voor­zitterschap van de Tweede-Kamerfractie als het lijsttrekkerschap voor de Eerste-Kamer­verkiezingen van 2003. Mo­ge­lijk zou­den tegelijkertijd ook lijsttrekkers voor de Provinciale Staten­ver­kiezingen van dat jaar door de leden geselecteerd worden. In sep­tember zou­den de kandidaten voor deze functies zich moeten aan­mel­den; later werd dit mogelijk gemaakt tot 25 oktober. De groep ‘Een on­stuitbare vernieuwing’ stelde voor ook niet-fractieleden kandidaat te la­ten staan voor het politiek leiderschap, maar Koole achtte deze sug­ges­tie on­praktisch, vanwege de kans dat “iemand vanaf zijn zolderka­mertje po­li­tiek leider van de PvdA zit te wezen” (NRC Handels­blad, 26 juli 2002).

Op 2 september stelde het partijbestuur de procedure voor de verkiezing van de partijleider vast. De leden zouden hem of haar moeten kiezen met een absolute meerderheid en met een opkomst van tenminste 15% van het totale ledental. Werd aan die voorwaarden niet voldaan, dan kreeg de fractie alsnog de vrije hand om een voorzitter aan te wijzen, die dan echter niet vanzelf­sprekend de politiek leider zou zijn.

Verkiezingscampagne partijleider

Demissionair staatssecretaris W.J. Bos, die op 15 mei ruim 120.000 voor­keursstemmen had verworven, verklaarde op 12 juni – op een bij­eenkomst waar de verkiezingen werden be­sproken – een kandidatuur voor het fractievoorzitterschap niet zonder meer af te wijzen. Op 27 augus­tus stelde hij zich formeel kandidaat, via een open brief aan de partijleden en het bestuur. Hij kondigde aan het debat te willen zoeken “zonder vanuit in beton gegoten posities te ver­trekken” (NRC Han­delsblad, 27 augustus 2002). Daarbij hoopte hij wel dat zijn partij meer herkenbare en duidelijke standpunten zou verkondigen.

Op 29 september kondigde oud-minister K.G. de Vries in het televisie­programma ‘Bui­tenhof’ zijn kandidatuur aan – vooral bedoeld om de leden een echte keuze te geven, zo verklaarde hij. Hij pleitte voor meer samenwerking met D66 en GroenLinks, liefst uit­mon­dend in één pro­gressieve volkspartij. Een dag later deelde Duivesteijn mee van een kan­didatuur af te zien. De verkiezing kwam volgens hem te vroeg en zou zo de vereiste inhou­delijke vernieuwing doorkruisen.

Op 5 oktober presenteerden Bos en De Vries zich als kandidaat-leiders op het Politiek Forum in Den Haag. Inhoudelijk bleken ze zich weinig van elkaar te onderscheiden, maar wel vielen verschillen in stijl op: Bos had zich informeel gekleed en hield een ernstig betoog, De Vries ver­scheen in pak maar doorspekte zijn toespraak met veel humor. Bos beloofde zijn gehoor een miljoen kiezers terug te winnen bij de komende verkiezingen, indien de PvdA weer de problemen van gewone mensen zou aanpakken. Hij zag voor de politiek leider een taak als voor­trekker, terwijl De Vries aan een meer passieve pater familias-rol dacht.

Op 20 oktober kondigde Van Nieuwenhoven alsnog haar kandidatuur aan, eveneens in het televisieprogramma ‘Buitenhof’. Ze had lang getwijfeld, maar de val van het kabinet en het kamerdebat daarover gaven bij haar de doorslag. Van Nieuwenhoven stelde zich ten doel om tenminste zeven zetels voor de PvdA terug te winnen. Op 15 mei had ze – als nummer twee op de lijst – ruim 230.000 voorkeurstemmen getrok­ken. Te elfder ure – op 24 oktober – meldde zich nog een vierde kandi­daat, de Leidse hoogleraar bestuurskunde J. de Vries.

De kandidaten gingen vervolgens op verschillende plaatsen met elkaar in debat, waarbij ze vaak volle zalen trokken. De sfeer bleef doorgaans vriendelijk. Bos trok aandacht met zijn voorstel om de hypotheekrente­aftrek voor hogere inkomens te beperken. K.G. de Vries oogstte applaus met zijn oproep “Trek de stekker uit Zalm!”, een toespeling op de rol die de VVD-leider gespeeld had bij de val van het eerste kabinet-Balken­­ende (NRC Handelsblad, 22 oktober 2002). Van Nieuwenhoven bleek zich inhoudelijk nauwelijks van de eerste twee kandidaten te onder­scheiden, al legde ze iets meer nadruk op traditionele sociaal-demo­cra­tische waarden als gelijke kansen, solidariteit en emancipatie. J. de Vries hamerde juist vooral op ‘rechtse’ thema’s, zoals onveiligheid en vreemdelingenbeleid.

Op 12 november maakte het partijbestuur in Amsterdam op feestelijke wijze de uitslag van de ledenraadpleging bekend. Bos behaalde met ruim 60% van de stemmen een royale meer­derheid, Van Nieuwenhoven kreeg 32%, K.G. de Vries 5% en J. de Vries 3%. Bijna 32.000 van de krap 60.000 leden (54%) hadden een stem uitgebracht. Over het alge­meen werd de grote steun voor Bos geduid als verlangen naar verjon­ging en vernieuwing. Op 16 november bevestigde het partijcongres (bij acclamatie) de keuze van de leden.

Joint Strike Fighter

De aanschaf van een nieuw gevechtsvliegtuig, de Joint Strike Fighter (JSF) genoemd, leidde tot verdeeldheid binnen de PvdA. Het vliegtuig zou de F-16 te zijner tijd moeten vervangen. Nederland zou mogelijk bij de productie in de Verenigde Staten betrokken worden, maar dan moe­ten afzien van samenwerking met Europese partners die eveneens met de ontwikkeling van een nieuw vliegtuig wilden beginnen. Het Tweede-Kamerlid mevr. H. Molenaar sloot zich als enige van de sociaal-demo­cratische fractie aan bij de campagne ‘Geen zeven miljard euro voor JSF-bom­menwerpers’. Ook oud-minister van Defensie H. Vredeling en de Jonge Socialisten (JS) steunden de campagne. De fractie had aan het begin van het jaar formeel nog geen standpunt ingenomen. Op het Politiek Forum dat op 9 maart in Utrecht gehouden werd, bleek de afkeer van de JSF overweldigend. Het be­langrijkste bezwaar gold de kosten. Het Tweede-Kamerlid F.C.G.M. Timmermans, woord­voerder voor defensiezaken, koesterde toenemende twijfels, verklaarde hij. Euro­parlemen­tariër M.J. van den Berg pleitte voor een ander toestel in het kader van de Europese samen­werking. Minister De Vries verde­digde het standpunt van het kabinet, dat in principe wel tot aanschaf wilde overgaan omdat dit vliegtuig uiteindelijk moderner zou zijn dan alle alterna­tieven en het Nederlandse bedrijfsleven zou kunnen profite­ren van samen­werking met de Amerikaanse producenten. Het Politiek Forum stemde echter unaniem voor een ‘zwaarwegend advies’ aan de Tweede-Kamerfractie om af te zien van de JSF.

In april besloot de fractie aanvankelijk onder voorbehoud in te stemmen met aanschaf. Het bestuur van de JS dreigde in dat geval zijn lidmaat­schap van de PvdA op te zullen zeggen. De toenmalige partijleider Melkert kondigde op een bijeenkomst op 20 april echter aan dat men om pragmatische financiële redenen toch zou tegenstemmen. Hem werd ove­rigens door andere partijen en critici in eigen gelederen zwak leider­schap in deze zaak verweten. Op 23 april staakten de stemmen in de Tweede Kamer over een motie van D66 om af te zien van deelname aan het project. Op 4 juni nam de nieuwe Tweede Kamer nog duidelijker stelling, door een tegen de JSF gericht amendement van D66 op de begroting van Economische Zaken te verwerpen.

Srebrenica

Kritiek van minister Pronk van VROM op het Nederlandse beleid rond Srebrenica in 1995 leidde tot spanningen binnen de PvdA (zie ook in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). Pronk verklaarde in het televi­sieprogramma ‘Nova’ op 28 maart dat zijns inziens het eerste kabinet-Kok had gefaald in zijn instructies aan de Neder­landse militairen die daar de Bosnische moslims hadden moeten beschermen tegen de Bos­nische Serviërs. De zelfkritiek van Pronk, die minister van Ontwikke­lingssamenwerking was geweest in dat kabinet en nadrukkelijk over ‘wij’ sprak, wekte afkeuring bij minister-pre­sident Kok. In de Tweede Kamer noemde hij de uitlatingen van zijn minster ‘onjuist’ en ‘onver­standig’ (NRC Handelsblad, 4 april 2002; zie verder in deze Kroniek onder ‘hoofd­momenten’).

Peper

A. Peper was in 2000 als minister van Binnenlandse Zaken en Konink­rijksrelaties afgetreden vanwege een kritisch rapport over zijn declara­tiegedrag als burgemeester van Rotterdam in de periode 1982-1998 (zie Jaaroverzicht 2000). Op 13 juni stelde het College van Beroep voor het Bedrijfsleven echter vast dat het rapport, dat was opgesteld door het accountantsbedrijf KPMG, veel verdachtmakingen bevatte die niet goed onderzocht waren. Drie accountants werden be­rispt voor hun nalatigheden.

Peper hield overigens op 30 oktober een intreerede als hoogleraar Public Management aan de Nijenrode Universiteit, die later gepubli­ceerd werd onder de titel Een dolend land. Over de politieke architec­tuur van Neder­land. Daarin pleitte hij met name voor een duidelijker scheiding tussen politiek en ambtenarenapparaat.

Hirsi Ali

Mevr. A. Hirsi Ali, die na haar vlucht uit Somalië na enige omzwervin­gen poli­ti­cologie in Leiden had gestudeerd, werkte sinds 2001 bij de WBS, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Zij vestigde binnen de PvdA de aandacht op de emancipatie van allochtone vrouwen, een zaak die de partij volgens haar had verwaarloosd. Nadat zij zich op 11 en 12 september in enkele televisieprogramma’s nogal kritisch had uitgelaten over de islam – vooral vanwege de opvattingen van deze religie over de verhouding tussen man en vrouw –, ontving ze bedrei­gingen die haar noopten niet meer in het openbaar op te treden en enige tijd in het buitenland door te brengen (NRC Handelsblad, 18 september 2002). Een aantal publicisten betuigde op 25 september in een dagbladadver­tentie steun aan Hirsi Ali. Drie vrouwelijke politici, G. Ver­burg (CDA), M. de Boer (PvdA) en N. Kroes (VVD), vormden een steuncomité onder de naam ‘Geef een stem aan Ayaan’. De WBS riep een fonds in het leven om Hirsi Ali’s verblijf in het buitenland te bekostigen. Aan de andere kant toonden veel islamieten in en buiten de PvdA zich veront­rust over de uitspraken van Hirsi Ali en de ongenuanceerde bijval die zij oogstte.

Eind oktober bereikte Hirsi Ali vanuit de VVD het verzoek om zich kandidaat te stellen voor de Tweede Kamer (zie ook in deze Kroniek onder VVD). Na enig nadenken besloot ze daarop in te gaan. Kroes had hierbij een belangrijke rol gespeeld. De liberale partij zou Hirsi Ali meer ruimte bieden voor haar kritiek op het multiculturalisme en haar strijd voor de eman­ci­patie van allochtone (en in het bijzonder islamiti­sche) vrouwen dan de sociaal-democraten. De PvdA werd in haar ogen teveel beheerst door aanhangers van het multiculturalisme. Op 31 oktober maakte Hirsi Ali bekend haar lidmaatschap van de PvdA te verruilen voor dat van de VVD. PvdA-voorzitter Koole, die zich in de voorafgaande periode nogal voor haar had in­ge­span­nen, reageerde geschokt en verbaasd. In zijn ogen werd haar mening over inte­gratie en emancipatie juist in brede kringen van de PvdA gedeeld.    

Afscheid Kok

Op 3 november vierde de partij het afscheid van Kok, die al eerder als politiek leider was teruggetreden (zie Jaaroverzicht 2001). In videoboodschappen richtten de voor­malige Amerikaanse president W.J. Clinton en de vroegere Zuid-Afrikaanse president N. Man­dela zich in lovende woorden tot Kok. In zijn dankwoord uitte deze zijn bezorgd­heid over de politieke crisis in Nederland. Kok beschreef het kabinet-Balkenende, dat enkele weken eerder ten val was gekomen, als een renpaard dat door zijn hoeven is gezakt nog voordat het is gaan draven (Trouw, 4 november 2002).

Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2003

Op 18 oktober, enkele dagen na de val van het kabinet-Balkenende, beraadde het partijbestuur zich over de kandidaatstellingsprocedure voor de vervroegde verkiezingen. De verkiezing van de fractievoorzitter (en partijleider) werd meteen ook verkiezing van een lijsttrekker; de kan­didaten hoefden daarmee geen kamerlid meer te zijn. Aanmelding was zoals reeds vermeld mogelijk tot 25 oktober. Ook voor lagere plaat­sen op de kandidatenlijst diende men zich voor die dag aan te melden.

De Zaanse burgemeester R. Vreeman werd voorzitter van de commissie die de ontwerp­kan­didatenlijst zou opstellen. De commissie telde enkele oudgedienden onder haar leden, maar ook veel voorstanders van ver­nieu­wing, zoals de Tilburgse wethouder Hamming en de Nijmeegse wet­houder P.F.G. Depla. Vreeman wilde vooral vrouwen, vertegen­woor­digers van minderheden en van de verschillende regio’s beter op de lijst vertegenwoordigd zien.

Op 12 november maakte het partijbestuur de ontwerpkandidatenlijst bekend. De verslagen kandidaat-lijsttrekkers Van Nieuwenhoven en K.G. de Vries kregen de tweede respectievelijk derde plaats op de lijst, gevolgd door mevr. N. Albayrak en mevr. M. Bussemaker. Nieuw­komers kwamen op de zevende, achtste en negende plaats: ach­ter­eenvolgens de Brabantse gedeputeerde A.J.W. Boelhouwer, de voor­zit­ter van de Groningse gemeenteraadsfractie mevr. M.J. van Dijken en voor­malig Greenpeace-medewerker D.M. Samsom. Het kamerlid J.P. Rehwinkel trok zich verontwaardigd terug uit de kamer toen bleek dat hij niet op één van de eerste dertig (verkiesbare) plaatsen kon reke­nen. Als vertegen­woor­diger van een minderheid, namelijk homoseksuelen, meen­de hij die wel verdiend te hebben. Ook het kamerlid mevr. S.E.A. Noorman-Den Uyl nam geen genoegen met haar 35-ste plaats. In haar stre­ven naar een hogere plek op de lijst kreeg zij steun van een aantal frac­tiegenoten en bestuursleden, maar zonder resultaat.

Op 16 november stelde het partijcongres in Rotterdam de kandidaten­lijst vrijwel ongewijzigd vast.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen 2003

Eind oktober presenteerde het partijbestuur een manifest, bedoeld als actualisering en aanscherping van het oude verkiezingsprogram. Het was geschreven door Koole en twee andere bestuursleden, A. Pinto en J.P.C.M. van Zijl, samen met drie van de vier kandidaat-lijsttrekkers – de vierde meldde zich te laat om nog een bijdrage te leveren. Het mani­fest legde veel nadruk op veiligheid en integratie van immigranten. Het voorstel van Bos om de hypotheekrenteaftrek te beperken voor hogere inkomens, had zijn weg naar het manifest gevonden. Nieuw waren voorts het streven naar een kiesstelsel waarbij kiezers – evenals in Duits­land – een stem op een landelijke lijst èn een stem op een regio­nale kandidaat zouden kunnen uitbrengen.

Op 9 november vonden vijf regionale voorcongressen plaats waar het manifest werd be­spro­ken en amendementen op elkaar afgestemd wer­den. Een week later stelde het partijcongres in Rotterdam het verkie­zingsmanifest vast.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen 2003

De campagne kwam in december op gang. Op 8 december stelden Bos en Zalm in hun eerste lijsttrekkersdebat (in het televisieprogramma ‘Buitenhof’) vast dat ze beter niet met elkaar zouden kunnen regeren. De verschillen lagen vooral op financieel-economisch gebied. Terwijl Bos pleitte voor extra overheidsuitgaven om de economie te stimuleren, hield Zalm vast aan extra bezuinigingen. De kwestie-Irak ontwikkelde zich tijdens de campagne allengs tot belangrijk verkiezingsthema. Bos merkte op dat het kabinet-Balkenende “sinds september zelfs voor de Amerikaanse troepen uit” liep (NRC Handelsblad, 14 december 2002) en wees eenzijdig Amerikaans optreden categorisch af. In zijn cam­pagne nam Bos afstand van het kabinet-Kok en de paarse coalitie: “het was niet de keuze van het kader en de leden, er was een enorm tegen-wil-en-dank gevoel” (de Volkskrant, 14 december 2002). Er was teveel geld besteed aan de infrastructuur en te weinig aan onderwijs, zorg en veiligheid. Daarnaast legde de lijstaanvoerder de nadruk op integratie van immigranten en achtte hij zowel openbare als bijzondere scholen verplicht om allochtone leerlingen te accepteren. Zo nodig moest daar­toe de grondwet veranderd worden. Niettemin streefde Bos naar een coalitie met het CDA, mo­gelijk aangevuld met GroenLinks, SP en/of ChristenUnie. Weinig vertrouwen stelde hij in D66: ‘zwalkend’ en ‘warrig’ noemde hij de Democraten (de Volkskrant, 14 december 2002), al sloot hij een coalitie niet helemaal uit (zie ook in deze Kro­niek onder D66).

K.G. de Vries, nummer drie op de kandidatenlijst, kreeg veel kritiek op zijn rol als minister van Binnenlandse Zaken in het tweede kabinet-Kok bij de beveiliging van Fortuyn. Een commissie onder leiding van de oud-president van het Amsterdams Gerechtshof H.F. van den Haak stelde in haar rapport over deze zaak vast dat De Vries te laks was geweest (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’). Peper, de voor­gan­ger van De Vries als minister van Bin­nenlandse Zaken, meende dat deze zich nu diende terug te trekken als kandidaat voor de Tweede Kamer: “je kunt niet de regering controleren als je zelf hebt gefaald” (NRC Han­dels­blad, 18 december 2002). De Vries handhaafde echter zijn kandidatuur, na overleg met de lijsttrekker en de partijvoorzitter.  

Progressieve samenwerking in de oppositie?

Na de verkiezingen van mei leek er enige toenadering tussen PvdA, Groen­Links en SP op gang te komen (zie ook in deze Kroniek onder GroenLinks en SP). Eind augustus besloot het partijbestuur dat de PvdA zich zou aansluiten bij het platform ‘Keer het tij’, dat het maat­schappe­lijk verzet tegen het beleid van het kabinet-Balken­ende wilde bundelen. In dit plat­form speelden GroenLinks en vooral SP een belangrijke rol.

Rosenmöller stelde begin november PvdA en SP een lijst­ver­binding met GroenLinks voor. De meeste kandidaat-leiders van de PvdA voelden hier wel voor, alleen J. de Vries wees het af. De SP bleek er ook weinig voor te voelen.

Het kamerlid Bussemaker verklaarde op 30 november een links meer­derheidskabinet te zullen steunen. Bos achtte dat geen optie. Hij wilde wel meer samenwerken met GroenLinks en SP, overigens ook met de ChristenUnie, maar streefde toch vooral naar een coalitie met het CDA.

Eerste-Kamerverkiezingen 2003

Zoals hierboven reeds is vermeld, werd ook de lijstaanvoerder voor de in 2003 te houden Eerste-Kamerverkiezingen door de leden gekozen. Op 26 september stelde de Tilburgse burgemeester J. Stekelenburg, vice-fractievoorzitter van de senaatsfractie, zich kandidaat. Op 30 september werden nog drie kandidaten bekend gemaakt: O. Feitsma, oud-burgemeester van Maarssen, J. Nieuwestegen, bedrijfsadviseur, en H.C.P. Noten, directeur personeelszaken bij de Nederlandse Spoorwe­gen.

Op 12 november maakte het partijbestuur de uitslag van de stemming bekend. Stekelenburg had met 85% van de stemmen een zeer duidelijke overwinning geboekt. Van de leden had 43% een stem uitgebracht.

Provinciale Statenverkiezingen 2003

Tegelijk met de lijsttrekkers voor Eerste en Tweede Kamer konden de leden in november ook lijsttrekkers voor de Statenverkiezingen van 2003 kiezen, althans in de meeste provincies. Al­leen de gewesten Drenthe en Friesland hielden geen ledenraadpleging.

Verwante instellingen en publicaties

De partij publiceerde in februari de brochure De wadden. Vijf sterren accomodatie voor na­tuur en mens, van de hand van het Tweede-Kamerlid mevr. J.C. Witteveen-Hevinga en het Friese Statenlid mevr. A. Andriesen. De auteurs legden de nadruk op duurzame ontwikkeling, in concreto: beperking van visserij en geen verdere gaswinning.

De Tweede-Kamerfractie presenteerde op 21 maart een nota, geschre­ven door A. Duivesteijn, G.C.F.M. Depla en H.E. Waalkens, getiteld Rubiks ruimte. Naar een andere combinatie van stad, glas en land in de Deltametropool. Hierinwerd een alternatief geboden voor de Vijfde Nota over Ruimtelijke Ordening die in de ogen van de auteurs te weinig radicaal en effectief was.

De Wiardi Beckman Stichting (WBS), het wetenschappelijk bureau van de PvdA, presenteerde op 21 oktober Grenzen aan de markt. Privatise­ring en de hervorming van de publieke sector, een rapportdat was opgesteld door een werkgroep onder leiding van oud-minister E. van Thijn. Deze al in 1999 ingestelde werkgroep pleitte voor een pragmati­sche keuze tussen markt en staat, waarbij ook nieuwe tussenvormen aandacht verdienden. Men dacht daarbij aan een ‘publieke onderne­ming’ onder toezicht van de staat. Bos reageerde kritisch op het betoog van Van Thijn, met de opmerking “er staat niet veel nieuws in” (NRC Handelsblad, 22 oktober 2002). De WBS publiceerde verder in samen­werking met haar Duitse zusterorganisatie de Friedrich Ebert Stiftung en de Alfred Mozer Stichting (die de contacten met politieke geestver­wanten van de PvdA in Midden- en Oost-Europa onderhoudt) Social democracy in Central and Eastern Europe – een overzicht van sociaal-democratische partijen in Midden- en Oost-Europa van de hand van N. Crook, M. Dauderstädt en A. Gerrits, voorzitter van de Mozer Stichting.

Het Centrum voor Lokaal Bestuur vierde op 15 en 16 februari in Arn­hem onder het motto ‘Progressie als traditie’ zijn honderdjarig bestaan: het beschouwde zich als opvolger van de in 1902 opgerichte Vereniging van Sociaal-Democratische Gemeenteraadsleden in Nederland. De burgemeester van Amsterdam, Cohen, weet in zijn toespraak de bij veel burgers heersende onvrede aan de verwevenheid van bestuur en poli­tiek. Raadsleden zouden meer naar de burgers toe moeten gaan om naar hen te luisteren. De schrijver G. Mak leverde in zijn Wibaut-lezing – genoemd naar de sociaal-democratische wethouder F. Wibaut – kritiek op de zelfgenoegzaamheid van de sociaal-democraten in de paarse periode. Het Centrum gaf een jubileumboek uit, getiteld Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd, geschreven door de historicus J. de Roos.

Het met de PvdA verbonden Trefpunt van Socialisme en Levensover­tuiging hield op 15 maart in Amsterdam een conferentie over identiteit van organisaties.

De Evert Vermeer Sichting, de nevenorganisatie van de PvdA die zich bezig houdt met ont­wikkelingssamenwerking, hield op 13 april haar jaarlijkse Afrika-conferentie in Utrecht. Naast de ministers Herfkens en Pronk woonde ook de vice-president van Oeganda, S.W. Kazibwe, de conferentie bij. Op 1 oktober nam mevr. Th. Fierens het voorzitterschap van de Stichting over van H. van der Vlist. Fierens was directeur van de Nederlandse Ontwikkelings­organisatie SNV.

Binnen de Jonge Socialisten (JS), de jongerenorganisatie van de PvdA, ontstond in januari wrijving over protestacties tegen het huwelijk van prins Willem-Alexander met Màxima Zorreguieta. Het bestuur steunde de acties die het comité Het Witte Plein voorbereidde, terwijl de afde­lingen Arnhem&Nijmegen, Groningen, Leiden en Twente die onaccep­tabel vonden. Op 21 januari sloot de JS een akkoord voor een niet-paars beleid met het CDJA en Dwars (zie in deze Kroniek onder CDA). De Jonge Socialisten hielden op 18-20 mei hun voorjaarscongres en Pink­ster­kamp in Hoeven. Op 9 en 10 november vond in Groningen het najaarscongres plaats, dat werd opgeluisterd door de vier kandidaat-lijst­trekkers. Bij de verkiezing van een nieuwe voorzitter gaven de Jonge Socialisten de voorkeur aan S. van Berkum boven D. Bultje.

Oud-leden van de JS S. Zboray en R. de Vries richtten op 29 mei in Amsterdam het Jongeren Ontmoetings Platform (JOOP) op, bedoeld voor jongeren die te oud waren voor de JS en die wilden praten over de sociaal-democratie en de toekomst.

Het Multi-etnisch Vrouwennetwerk (MEV) hield op 11 en 12 oktober in Rotterdam haar jaarlijkse weekend. Op de agenda stonden de toekomst van de multiculturele samenleving en de vernieuwing van de PvdA.

Personalia

J.Th.J. van den Berg, Eerste-Kamerlid van 1992 tot 1996, trad op 1 oktober af als voorzitter van de directieraad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

J.A. van Kemenade, oud-minister van Onderwijs en Wetenschappen (1973-1977), vertrok op 31 maart als Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Hij werd in april benoemd tot minister van staat. Geheel onomstreden was de benoeming niet, zoals PvdA-voorzitter Koole toegaf, aangezien Van Kemenade bij een onderzoek naar het Nederlandse optreden in Srebrenica bepaalde zaken in de doofpot had gestopt die in 2002 door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocu­mentatie (NIOD) opgerakeld werden.

Op 22 mei werd T. Bruinsma geïnstalleerd als burgemeester van Vlaar­dingen, nadat hij in een referendum op 6 maart meer stemmen had gekregen dan zijn rivaal. Voordien was Bruinsma wethouder in Gronin­gen geweest.

W. Scheerder, die in 2001 was afgetreden als gedeputeerde van Gel­derland wegens vervalste handtekeningen en mogelijke fraude, werd op 11 juli 2002 vervolgd wegens corruptie en valsheid in geschrifte.

Op 31 oktober maakte de burgemeester van Eindhoven, R.W. Wel­schen, bekend zijn termijn niet te willen volmaken uit teleurstelling over het beleid van het kabinet-Balkenende ten aan­zien van zijn gemeente. Het (demissionaire) kabinet had zojuist de door hem drin­gend nood­zakelijk geachte uitbreiding van de gemeente op de lange baan geschoven.

Laatst gewijzigd:11 april 2023 10:57