Skip to ContentSkip to Navigation
Research DNPP Politieke partijen Partij van de Arbeid (PvdA) Geschiedenis

PvdA jaaroverzicht 1998

Uit: B. de Boer, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voer­man, 'Kroniek 1998. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1998' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1998, Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1999), 14-94, aldaar 63-73.

Inleiding

Evenals bij vele andere partijen stonden in de PvdA in 1998 ook de verkie­zingen centraal, maar daarnaast rees bij de sociaal-democraten opnieuw de vraag: verdere partijvernieuwing of niet? Die kwestie kwam ter sprake bij de kandidaatstelling voor de in 1999 te verkiezen Eerste Kamer, maar ook in de aanloop naar de verkiezing van een nieuwe partijvoorzitter en in de discussie over een nieuw beginselprogramma.

Crisis in Groningen

In januari ontstond in Groningen een bestuurlijke crisis naar aanleiding van een uit de hand gelopen rel in de Oosterparkbuurt op 30 december 1997. Daarbij werd onder meer de woning van het Statenlid S. Lammerts (SP) aangevallen, terwijl de bewoners aanwezig waren (zie ook in deze Kroniek onder SP). De Mobiele Eenheid greep veel te laat in. Burgemeester H. Ouwerkerk (PvdA) had de kwestie aanvankelijk onderschat en er te weinig aandacht aan besteed, stelde een door burgemeester en wethouders ingestelde commissie onder leiding van de Utrechtse oud-Commissaris van de Koningin P.A.C. Beelaerts van Blokland vast. In een bewogen zitting op 28 januari bleek dat de burgemeester het ’ver­trouwen in ruime zin’ van de gemeenteraad verloren had: weliswaar behield hij de steun van de collegepartijen PvdA, CDA en D66, maar de oppositiepartijen VVD, GPV, GroenLinks en Student en Stad namen geen genoegen met zijn ver­weer. Ouwerkerk stelde terstond zijn functie ter beschikking. Deze functie werd vervolgens waargenomen door zijn partijgenoot J.C.J. Lammers, voormalig Commissaris van de Koningin in Flevoland. Ouwerkerk zelf werd met ingang van 1 juli benoemd tot burgemeester van Almere.

De vertrouwenscommissie van de Groningse gemeenteraad toonde in mei een­stemmig haar voorkeur voor de toen net demissionaire minister M. de Boer van VROM. Zij bedankte echter voor de eer. In juli werd bekend dat met ingang van 1 oktober de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA J. Wal­lage burgemeester van Groningen zou worden. Wallage had in een interview met het weekblad HP/De Tijd op 16 januari aangekondigd nog vier jaar fractie­voorzitter te willen blijven. In zijn fractie hadden sommigen forse kritiek op zijn functioneren: medio januari laakten A. Th. Duivesteijn, R. Oudkerk en F. van der Ploeg het volgzame gedrag van de Tweede-Kamerfractie ten opzichte van premier W. Kok. Wallage zou wat hen betreft wel eerder weg mogen. Op het partijcongres dat vlak daarop werd gehouden, kregen zij weinig steun voor deze suggestie.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen

Op 16 en 17 januari hield de PvdA haar verkiezingscongres in Amsterdam. Het verkiezingsprogramma werd op enige punten aangescherpt: de uitgaven voor onderwijs zouden verhoogd moeten worden; ook voor ontwikkelingssamenwer­king moest Nederland meer uitgeven (één procent van het nationaal inkomen in plaats van 0,8 procent); de snelheid op autosnelwegen zou tot maximaal 100 km per uur beperkt moeten worden; en in de Waddenzee mocht niet naar gas geboord worden. Op één punt wilde het congres juist minder ver gaan dan het partijbestuur: burgemeesters zouden niet door de burgers maar door de gemeen­teraad gekozen moeten worden. Voor het congres had een groep van zestig PvdA-burgemeesters stelling genomen tegen de verkiezing van burgemeesters en wellicht gedeeltelijk het congres kunnen overtuigen.

Het congres wenste verder ook dat de aftrek van hypotheekrente beperkt diende te worden, indien er te weinig geld zou zijn voor huursubsidie en een nieuw in te stellen koopsubsidie voor mensen met een laag inkomen. Minister-president Kok nam echter meteen afstand van een mogelijke beperking van de hypotheek­rente-aftrek: ’Mensen met een gewoon huis en een gewoon inkomen moeten ook op mij kunnen rekenen’, aldus de politieke leider (de Volkskrant, 19 januari 1998). Kok wilde wel op andere wijzen mensen met topinkomens meer belasting laten betalen. Namens de VVD noemde vice-premier Dijkstal het program van de PvdA veel te duur. Zijn partijgenoot Zalm, minister van Financiën, vond dat de PvdA het financieringstekort verwaarloosde.

Kandidaatstelling Tweede-Kamerverkiezingen

Het congres herkoos Kok onder luid applaus tot lijstaanvoerder. De afge­vaardigden keurden de rest van de voorgestelde kandidatenlijst voor de Tweede Kamer zonder enige wijziging goed – een unicum in de geschiedenis van de partij. Pogingen vanuit de afdelingen Rotterdam en Leiden om oud-Tweede-Kamerlid en nu hoogleraar F. Leijnse weer op de lijst te krijgen, hadden geen succes, evenmin als het streven vanuit het gewest Utrecht om het kamerlid A. Apostolou een zeker verkiesbare plaats te verschaffen.

Gemeenteraadsverkiezingen

Op 14 februari openden Kok en partijvoorzitter mevr. K.Y.I.J. Adel-mund in Den Boschde campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. In deze campagne schakelde de PvdA ook andere kamerleden in, onder het motto ’twee-in-één’: de lokale en de landelijke politiek hingen volgens de partij nauw samen.

Kok legde in de verkiezingscampagne de nadruk op het ’sociale gezicht’van zijn partij. Hij noemde de SP en GroenLinks ’extreem-linkse partijen’die zich niet realistisch opstelden (NRC-Handelsblad, 24 februari 1998). Eerder al, op het partijcongres, had de PvdA-leider beide partijen afgedaan als ’stoorzenders die beweren dat Nederland minder sociaal is geworden’ (Trouw, 19 januari 1998). Hij reageerde hiermee ook op kritiek uit eigen rijen op de ’middenkoers’ van de PvdA, zoals die onder meer door de voorzitter van de Jonge Socialisten (JS), O. Ramadan, verwoord was.

Het leiderschap van Kok stond in het begin van de campagne voor de raadsver­kiezingen aan veel kritiek bloot - niet alleen binnen, maar ook buiten de partij. Zowel oud-premier A.A.M. van Agt (CDA) als oud-minister H. Wiegel (VVD) meenden dat de PvdA-leider ’het stuur kwijt was’– waarop VVD-leider Bolke­stein Kok in bescherming nam (NRC-Handelsblad, 25 februari).

In maart kwam de PvdA even in moeilijkheden toen de discussie over de fiscale aftrek van hypotheek-rente weer opvlamde naar aanleiding van een artikel van het Tweede-Kamerlid Van der Ploeg in het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting (WBS), het wetenschap-pelijk bureau van de partij. De financieel woordvoerder van de fractie schreef daarin onder meer: ’Daarom valt op langere termijn te overwegen de hypotheekrente-aftrek voor iedereen tegen bijvoorbeeld het tarief van de eerste schijf te verrekenen en het huurwaardeforfait af te schaffen’(Socialisme en Democratie, 1998, nr. 3, blz. 107). Fractie-voorzitter Wallage verklaarde echter dat Van der Ploeg hiermee zijn persoonlijke opvattingen had verwoord en niet het standpunt van de fractie. Overigens zou de hypotheekrente in de campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen opnieuw ter sprake komen.

De raadsverkiezingen verliepen niettemin voorspoedig voor de PvdA. Ten opzichte van 1994 boekten de sociaal-democraten ruim 4% winst. Vooral in het Zuiden ging de partij vaak flink vooruit. Zo sprong zij in Vaals van 26% naar 40% van de stemmen en verdrong daarmee het CDA van de eerste plaats. In 26 van de vijftig grotere steden van Nederland werd de PvdA (weer) de grootste partij. In 49 van die steden nam zij plaats in het college van burgemeester en wethouders (drie meer dan in 1994).

Tweede-Kamerverkiezingen

Op 18 april openden Kok en Adelmund de campagne voor de Tweede-Kamer­verkiezingen met een bijeenkomst in Utrecht, waarbij ook fractievoorzitter Wallage en de minister van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid A.P.W. Melkert het woord voerden. Kok onderstreepte nog eens dat hij een meer sociaal beleid wilde voeren –’sterk en sociaal’ was het verkiezingsmotto. Hij weerlegde kritiek van oppositieleider De Hoop Scheffer (CDA) dat onder zijn kabinet de armen armer en de rijken rijker zouden zijn geworden. In Nijmegen deed minister J.P. Pronk van Ontwikkelingssamenwerking een felle aanval op het voorstel van VVD-leider Bolkestein om het toelatingsbeleid voor asielzoekers verder te verscherpen.

Op een 1 mei-bijeenkomst in Rotterdam, die werd opgeluisterd door de aanwe­zigheid van de Britse premier en geestverwant T. Blair, leverde Kok kritiek op bezuinigingen die CDA en VVD wilden doorvoeren op de salarissen in de ge­zondheidszorg en pleitte hij voor een recht-vaardiger belastingstelsel. Op 6 mei kwam de PvdA als grootste partij uit de bus (zie ook in deze Kroniek onder ’Hoofdmomenten’). De sociaal-democraten bereikten met 29% van de stemmen echter geen record – in zes verkiezingen hadden ze meer dan 30% gehaald, in acht verkiezingen minder dan 29%, en eenmaal eerder (in 1952) ook precies 29% -maar wel een niveau dat redelijk hoog genoemd kan worden. Naar schatting verloor de PvdA ongeveer een zetel aan de SP en een zetel aan GroenLinks. De partij won van D66 en CDA. Met name in het Zuiden hadden veel katholieke kiezers de sprong van CDA naar PvdA gewaagd.

Voorzitterschap Tweede Kamer

Als grootste fractie in de Tweede Kamer mocht de PvdA traditiege-trouw de nieuwe voorzitter aanwijzen. In 1994 had zij daarvan geen gebruik gemaakt, nu deed ze dat wel. Eensgezind was de fractie overigens niet. Aanvankelijk meldden zich vier kandidaten, waarvan er zich twee snel terugtrokken: mevr. A.M. Vliegenthart en de demis-sionaire staatssecretaris van Onderwijs, mevr. T. Netelenbos, zodat twee kandidaten overbleven: mevr. J. van Nieuwenhoven en M. Zijlstra. Een meerderheid van de fractie toonde een voorkeur voor Van Nieuwenhoven, mede omdat men zich al vastgelegd had op de keuze voor een vrouw. Op 20 mei werd Van Nieuwenhoven met 99 stemmen door de Tweede Kamer tot voorzitter gekozen. De andere (ex)kandidaten van de PvdA, Netelen­bos en Zijlstra, kregen zeventien respectievelijk negentien stemmen. De andere fracties steunden dus wel in overgrote meerderheid een kandidaat van de PvdA – slechts drie stemmen gingen naar leden van andere partijen – maar koesterden bezwaren tegen de manier waarop die partij haar kandidate naar voren had geschoven. In afwijking van de heersende gewoonte had de PvdA Van Nieu­wenhoven al voorgedragen nog voordat de Kamer een profielschets van de voorzitter had besproken.

Voorzitterschap Tweede-Kamerfractie

Tijdens de kabinetsformatie legde Tweede-Kamerfractievoorzitter Wallage zijn functie neer als gevolg van zijn benoeming tot burge-meester van Groningen (zie hierboven). Melkert werd op 13 juli bij acclamatie door de fractie tot Wallage’s opvolger gekozen. Hij kondigde daarbij aan te zullen streven naar meer dua­lisme en onafhankelijkheid in de verhouding tussen fractie en kabinet. Tevens verklaarde Melkert zichzelf niet als ’kroonprins’ van politiek leider Kok te beschouwen – al achtte zijn voorganger Wallage hem zeer geschikt voor die functie.

Het vertrek van Wallage nog tijdens de formatie leidde tot kritiek - onder meer van de emeritushoogleraar A.J. Dunning, die leiding had gegeven aan de com­missie die de kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen had opgesteld. In het weekblad Vrij Nederland (25 juli 1998) hekelde Dunning de ’vaandel­vlucht’ van leidinggevende politici. Hij voelde zich ’ook als kiezer teleurgesteld’ dat Wallage, die de tweede plaats op de kandidatenlijst had gekregen, nu de Tweede Kamer verliet.

Kabinetsformatie

De kabinetsformatie vond grotendeels achter gesloten deuren plaats - te veel, stelden onder meer Dunning en oud-minister en politicoloog E. van Thijn vast. Soortgelijke kritiek kwam van F. Becker, adjunct-directeur van de WBS, en mevr. R. Vermeij, secretaris van het Centrum voor Lokaal Bestuur (CLB) van de PvdA, die in een artikel in Socialisme en Democratie (1998, nr. 6) de beslotenheid van de formatie kenmerkend vonden voor de ’onuitstaanbare braafheid’ van hun partij. Becker en Vermeij verweten vooral het partijbestuur te weinig afstand tot de regering en de ’Haagse machten’ in acht te nemen.

Op 1 augustus hield de partij een congres in Zwolle om het regeerakkoord te bespreken. Van verschillende kanten werd kritiek geleverd op de formatie, en in het bijzonder op het gebrek aan open-baarheid. Premier Kok verklaarde met ’veel enthousiasme’ aan een ’frisse start’ te beginnen, maar partijvoorzitter Adelmund miste ’jeugdigheid’ en ’avontuur’ in het nieuwe kabinet (NRC-Handelsblad, 3 augustus 1998). Soortgelijke kritiek kwam van vice-partij­voorzitter R. Vreeman en het Tweede-Kamerlid mevr. M.M. van Zuijlen. Tweede-Kamerfractie-voorzitter Melkert wees er echter op dat de gemiddelde leeftijd van het nieuwe kabinet lager uitviel dan die van het eerste kabinet-Kok. In enkele moties vroeg het congres meer aandacht voor milieubeleid, ontwikke­lingssamenwerking en de laagste inkomens. Het regeerakkoord werd vervolgens goedgekeurd, zodat het nieuwe kabinet op 3 augustus door de koningin beëdigd kon worden (zie ook in deze Kroniek onder ’Hoofdmomenten’).

Sommige ministers keerden niet terug in het kabinet. J.M.M. Ritzen aanvaardde een functie bij de Wereldbank in Washington. Over zijn ervaringen als minister publiceerde hij later het boek De minister. Een handboek. Hierin gaf hij opvolgers vele tips over de omgang met hun departement, het parlement, de eigen partij en de media. De Boer wilde niet terugkeren als minister van VROM, maar bleef gewoon kamerlid - mede naar aanleiding van de problemen rond Schiphol, zoals zij in september verklaarde.

Nieuw beginselprogramma

In 1997 had het partijbestuur een commissie ingesteld om de noodzaak van een nieuw beginselprogramma te onderzoeken (Zie ook Jaaroverzicht 1997). De door de Tilburgse hoogleraar W.J. Witteveen voorgezeten commissie bracht op 13 oktober 1998 verslag uit aan het partijbestuur onder de titel De rode draden van de sociaal-democratie. De commissie, waar ook het Tweede-Kamerlid Van Zuijlen, de politicologe mevr. M. Bussemaker (sinds mei ook lid van de Tweede Kamer) en het Eerste-Kamerlid M.A.M. Wöltgens deel van uit maakten, achtte een herziening van het in 1977 geschreven beginselprogramma inderdaad wenselijk. Zij gaf al aan in welke richting een nieuw program zou moeten gaan: naar een kritische bezinning op economische groei en naar sociale, ecologische en humanitaire normen die handel en productie zouden beperken. Sociale gelijkheid bleef een belangrijk doel voor de sociaal-democratie, maar zou minder radicaal moeten worden toegepast dan in het oude beginselprogramma. Het partijcongres zou in februari 1999 een beslissing moeten nemen over herziening van het beginselprogramma.

Partijvoorzitterschap

Partijvoorzitter Adelmund was als staatssecretaris van Onderwijs tot het tweede kabinet-Kok toegetreden. Als gevolg hiervan had zij het voorzitterschap neer­gelegd. In februari 1999 zou het partijcongres een nieuwe voorzitter aanwijzen. Vice-partijvoorzitter Vreeman was wel bereid deze functie tot dan waar te nemen, maar stelde zich niet kandidaat voor het voorzitterschap. Vijftien personen werden kandidaat gesteld, maar uiteindelijk bleken op 10 december slechts vijf kandidaten echt bereid: het partijbestuurslid mevr. M. van Hees (tevens lid van de gemeenteraad in Enschede), VPRO-voorzitter en Amsterdams raadslid S. Piersma, gewestelijk bestuurder W. Koning, voorzitter van het Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Noord-Oost Brabant J. Jetten, en de oprichters van de jongerenbeweging Niet Nix, de historici L. Booij en E. van Bruggen, die het voorzitterschap als duo wilden vervullen. Zij hoopten het politieke debat te stimuleren, ledenreferenda te houden en professionele ’scouts’ in te schakelen om talent in de partij op te sporen. De Jonge Socialisten, vaak als concurrent van Niet Nix gezien, spraken namens hun voorzitter Ramadan hun steun uit voor Booij en Van Bruggen. Op 13 december droeg het partij­bestuur alleen het duo Booij-Van Bruggen en Van Hees als kandidaten voor; de overigen achtte men minder geschikt. Het Niet Nix-duo voerde een actieve campagne in verschillende steden, daarbij gesteund door het Vlugschrift van de partij. Waarnemend voorzitter Vreeman vond overigens dat Niet Nix daarmee misbruik maakte van de wekelijkse fax-krant.

Eerste-Kamerverkiezingen 1999

De commissie die onder leiding van Dunning kandidaten voor de Tweede Kamer had gezocht, vervulde daarna een soortgelijke taak voor de Eerste Kamer, die in 1999 opnieuw gekozen zou worden. Tot 1 september konden geïnteresseerden zich aanmelden, in oktober voerde de commissie sollicitatie­gesprekken met hen. Op 13 december stelde het partijbestuur op grond van het advies van de commissie een ontwerp-kandidatenlijst vast, die in februari 1999 door het partijcongres vastgesteld zou moeten worden. Mevr. G. Lycklama à Nijeholt voerde de lijst aan. De senatoren W. van de Zandschulp en P.R. Stoffelen waren op een onverkiesbare plaats gezet. Op verkiesbare plaatsen stonden nieuwe kandidaten als oud-minister Van Thijn, de Tilburgse burge­meester J. Stekelenburg (voordien voorzitter van de FNV), F. Castricum (oud­lid van de Tweede Kamer en aftredend lid van het Europees Parlement) en de hoogleraar economie D.J. Wolfson.

Scholten

Opvallend afwezig op de kandidatenlijst voor de Eerste Kamer was J.N. Schol­ten, die in september pas lid van de senaat was geworden als opvolger van staatssecretaris M.J. Cohen. Het voormalig Tweede-Kamerlid voor het CDA, in 1984 uit die partij getreden en sinds 1986 lid van de PvdA, was in november in opspraak gekomen toen een internationale commissie onderzoek had gedaan naar de manier waarop hij leiding gaf aan de stichting ’Association of West European Parliamentarians for Africa’ (AWEPA), alsmede het Afrika-Europa Instituut en de stichting Refugiado, die ontwikkelingsprojecten in Afrika steunden. Scholten zou ’autocratisch’ leiding geven, weinig openheid van zaken bieden en bovenmatige inkomsten ontvangen (NRC-Handelsblad, 7 november 1998). Ook zijn voorzitterschap van Vluchtelingenwerk Nederland (van 1983 tot 1998) werd kritisch besproken. De Eerste-Kamerfractie handhaafde echter in november haar vertrouwen in Scholten. De kritiek op hem verstomde evenwel niet, maar werd in december opnieuw luider naar aanleiding van een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie, die een belangrijke geldschieter van de AWEPA was. Vanwege de negatieve publiciteit besloot Scholten in decem­ber zich niet meer herkiesbaar te stellen voor de senaat.

Europese verkiezingen 1999

In oktober kondigden twee prominente leden van de PvdA-delegatie in het Europees Parlement, oud-minister mevr. H. d’Ancona en oud-staatssecretaris P. Dankert, aan zich niet meer herkiesbaar te stellen voor de Europese verkiezingen in 1999. Later bleken ook drie andere leden, mevr. M. van Putten, W. van Velzen en Castricum, van plan te vertrekken. J.M. Wiersma en A. Metten stelden zich wel herkiesbaar. De nieuwe kandidatenlijst zou volgens de voordracht die het partijbestuur op advies van de kandidaatstellingscommissie van Dunning op 13 december opmaakte, aangevoerd moeten worden door M.J. van den Berg, directeur van de ontwikkelingsorganisatie Novib en partijvoorzitter in de periode 1979-1986. Andere nieuwe namen op de lijst waren het voormalig Tweede-Kamerlid mevr. J. Verspaget en vakbondsbestuur­der I. van den Burg. Begin 1999 zou het congres hierover beslissen.

Op 7 november hield de PvdA-delegatie een conferentie in Den Haag als aan­loop naar de verkiezingen. In zijn openingsrede stelde Kok de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie ter discussie. Dankert reageerde fel daarop: ’Je maakt iets los dat kan leiden tot scepsis over Europa’ (Trouw, 9 november 1998). Hij wees op de grote voordelen die Nederland van het lidmaatschap van de EU genoot.

Schiphol

Op 31 oktober hield de partij een bijeenkomst in Haarlem over de toekomst van de luchtvaart en Schiphol. Een ’taakcommissie’ onder leiding van de voormalig Commissaris van de Koningin in Noord-Holland, R.J. de Wit, had kort daarvoor het advies uitgebracht om liever Schiphol uit te breiden dan een hele nieuwe luchthaven op een eiland voor de Noordzeekust of in Flevoland aan te leggen, al wilde ze die opties wel nader laten onderzoeken. Bovendien zouden de start-en landingsbanen op Schiphol anders ingedeeld moeten worden. Deze voorzichtige conclusie weerspiegelde de verscheidenheid van meningen binnen de werkgroep. C. Zydeveld, lid van de werkgroep en sinds april 1998 voorzitter van de vereniging Milieudefensie, distantieerde zich echter van het rapport. Het Tweede-Kamerlid R. van Gijzel, eveneens lid van de werkgroep, stemde wel in met het advies, maar zag ook wel wat in de aanleg van een nieuw vliegveld voor de kust.

Ook op de bijeenkomst in Haarlem waren de meningen verdeeld en werd geen besluit genomen. Waarnemend partijvoorzitter Vreeman vatte de discussie samen als een pleidooi voor ’selectieve groei’ van de luchthaven, maar lichtte niet toe hoe die selectie plaats zou moeten vinden (NRC-Handelsblad, 2 november 1998). Fractievoorzitter Melkert betuigde een paar weken later zijn instemming met de werk-groep en wilde pas over vijf jaar een besluit nemen over een mogelijke tweede luchthaven voor de kust of elders.

De betrokken PvdA-ministers, Netelenbos (Verkeer en Waterstaat) en Pronk (VROM) verschilden ook van mening over de toekomst van Schiphol. Netelen­bos achtte verdere groei van de huidige 380.000 vluchten naar 600.000 per jaar aanvaardbaar en meende dat het kabinet ook in die richting ging, Pronk betwijfelde dat. Premier Kok sprak voorzichtiger van verdere groei binnen milieunormen, maar ontkende dat het kabinet in november al een besluit had genomen.

Overige partijbijeenkomsten

In januari publiceerde de PvdA Wisselwerking: een visie van de PvdA op inter­culturaliteit, een advies van een commissie onder voorzitter-schap van Van Thijn over problemen rond de multiculturele samen-leving dat mede een bijdrage zou vormen voor het verkiezings-programma. De commissie stelde een integrale aanpak voor, waarbij bevordering van gelijke kansen, bestrijding van discri­minatie, inburge-ring van immigranten en een humaan maar restrictief toelatings­beleid gecombineerd zouden moeten worden. Het rapport werd eerst op 21 maart in Utrecht besproken tijdens een conferentie van de Evert Vermeer Stichting (EVS), de nevenorganisatie van de PvdA die zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking. Van Thijn uitte zich daar kritisch over het vreem­delingenbeleid van zijn partij, dat hij teveel op assimilatie gericht vond. Het rapport kwam opnieuw ter sprake op een Rosa-conferentie op 13 juni in Amsterdam. Daar boden drie jonge allochtone vrouwen, E. Bozkurt, P. Dijksteel en T. Jadnansing, Van Thijn hun pamflet aan, De liefde moet van twee kanten komen geheten. Zij deden daarin suggesties hoe men allochtone jongeren meer bij de politiek zou kunnen betrekken.

Op 12 september organiseerde de PvdA een zogeheten ’congres-conferentie’ in Zwolle over Europa, de uit-dagingen voor de sociaal-democratie en de toekomst van de partij, onder de titel ’Sterk en sociaal de nieuwe eeuw in’. In zijn openingsrede merkte waarnemend voorzitter Vreeman op dat de PvdA op weg is van een massapartij een ’netwerk-partij’ te worden die professioneler en informeler georganiseerd zou moeten zijn, en waarin werkgroepen en informele netwerken kort-lopende initiatieven zouden ontplooien en vooral ideeën zouden produceren. Naast Kok en andere PvdA-ministers namen ook Europar-lementa­riër D’Ancona, opiniepeiler M. de Hond en de Zweedse staats-secretaris van Buitenlandse Zaken M. Karlsson deel aan de conferentie, die mede bedoeld was als voorbereiding op het partij-congres in februari 1999.

Verwante instellingen en publicaties

De WBS, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, organiseerde samen met het CLB op 6 februari in Amsterdam een conferentie over ruimtelijke ordening, onder de titel ’Het gezicht van Nederland’. De dag werd afgesloten met een debat tussen WBS-directeur P. Kalma en R. den Dunnen, secretaris-generaal van het ministerie van VROM.

De WBS hield op 2 juni een discussie over de kabinetsnota Belastingen in de 21ste eeuw. De Groningse hoogleraar economie C.A. de Kam noemde de nota – waaraan hij in een eerdere fase had meegewerkt – visieloos en betreurde het gebrek aan ’linkse belastingpolitiek’ (NRC-Handelsblad, 3 juni 1998). W.A.F.G. Vermeend (PvdA), als staats-secretaris van Finan-ciën medeverantwoordelijk voor de kabinetsnota, wees de kritiek van De Kam van de hand. Andere aanwezigen als WBS-directeur Kalma, het Eerste-Kamerlid Wöltgens en oud-partijvoorzitter

F. Rottenberg, misten echter ook herkenbare PvdA-uitgangspunten in de nota. De kritiek van De Kam werd door de WBS gepubliceerd in de bundel Draagkracht onder druk, waaraan ook Becker en Kalma een bijdrage leverden.

De WBS publiceerde voorts in juni samen met haar Duitse zuster-instelling, de met de SPD verbonden ’Friedrich Ebert Stiftung’, de bundel European Social Democracy: Transformation in Progress, onder redactie van R. Cuperus en J. Kandel. Hierin lieten wetenschap-pers en politici hun licht schijnen over ideologie en beleid van verschil-lende sociaal-democratische partijen in Europa. Op 29 oktober presenteerde de WBS haar Jaarboek voor het Democratisch Socialisme in Den Haag aan staatssecretaris Adelmund, op een symposium dat evenals het jaarboek gewijd was aan onderwijspolitiek.

Op 11 december organiseerde de WBS samen met het Rijksinstituut voor Oor­logsdocumentatie een studiedag over sociaal-democratie en post-koloniale afhankelijkheid. Historici en sociale wetenschappers behandelden de ont­wikkeling van de sociaal-democratie met betrekking tot Nederlands Indië/Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen.

Het CLB organiseerde op 10 oktober in Meppel het zesde ’Festival van het Binnenlands Bestuur’ voor lokale en provinciale PvdA-bestuurders. De Til­burgse hoogleraar bestuurskunde P. Tops hield de jaarlijkse Wibaut-lezing, met als thema ’Een renaissance van het raadslid’. Premier Kok kondigde in zijn rede aan het dualisme tussen gemeente-raad en college van burgemeester en wethouders verder te willen versterken.

Het CLB publiceerde in 1998 in de vorm van een jaarbericht de studie Het werk moet lonen. Tien stellingen over lokaal werkgelegenheids-beleid, van de hand van de Leidse hoogleraar W. Derksen.

De JS nam in mei samen met de jongerenorganisaties van CDA, RPF en SGP deel aan een door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) opgezette actie tegen de 24-uurseconomie. Voor de JS was dit een nieuw bondgenoot­schap, waarmee zij afstand leek te nemen van de paarse coalitie. Tijdens de kabinetsformatie stelde JS-voorzitter Ramadan dan ook de vraag ’of een voortzetting van de huidige coalitie wel zo vanzelfsprekend is’, zonder echter een alternatief te suggereren (de Volkskrant, 15 mei 1998). In een brochure die de JS liet verschijnen naar aanleiding van het regeerakkoord onder de titel Gemengde gevoelens, toonde zij zich bezorgd over de langdurige samenwerking met de VVD en pleitte ze voor oriëntatie op de linkervleugel van het CDA en GroenLinks.

Op 31 mei en 1 juni hield de JS haar traditionele Pinksterkamp in Elst, waarbij vooral het twintigjarig bestaan van de organisatie gevierd werd. Op 31 oktober en 1 november vond het najaarscongres van de JS plaats in Zutphen, dat vooral in het teken stond van het internationale beleid. In november lanceerde de JS een nieuw ledenblad, Lava.

De Alfred Mozer Stichting voor Midden-en Oost-Europa organiseerde op 21 maart in Utrecht een discussie over het conflict in Kosovo, waaraan onder meer het Tweede-Kamerlid G. Valk deelnam. De Stichting, die vooral trainingen voor sociaal-democraten organiseerde, ging zich in 1998 meer op landen in Oost-Europa als Wit-Rusland, Moldavië en de Oekraïne richten dan op die in Midden-Europa.

De PvdA-werkgroep Trefpunt van Socialisme en Levensovertuiging organi­seerde samen met het Verbond van Katholieke Maatschappelijke Organisaties (VKMO) op 25 mei in Amsterdam een conferentie over ’Identiteit als subsidie­voorwaarde’. De werkgroep stelde voor dat alleen maatschappelijke organisaties die hun al dan niet christelijke identiteit duidelijk geformuleerd hadden, op subsidie van de overheid zouden mogen rekenen. Staatssecretaris Netelenbos (PvdA) vond het voorstel ’veel te eenvoudig’ (Nederlands Dagblad, 26 mei). In januari verscheen de brochure Gas: winnen of verliezen? van de hand van het Tweede-Kamerlid mevr. J.C. Witteveen-Hevinga. Zij hield een pleidooi voor een zorgvuldiger gebruik van de voorraad aardgas in ons land, beperking van de export en ontwikkeling en uitputting van kleinere velden.

In april publiceerden minister De Boer van VROM en het Tweede-Kamerlid F.J.M. Crone de nota Naar een Groen Poldermodel. Voor een sterk milieu in een groener Nederland. Dit ’groene poldermodel’ zou een duurzame vorm moeten geven aan bindende afspraken tussen overheid, werkgevers, vakbe­weging en milieubeweging voor een schonere productie en consumptie.

De PvdA-delegatie in het Europees Parlement liet twee brochures het licht zien: Europa: meer dan markt en munt en De Habitatrichtlijn: van noordse woelmuis tot Waddenzee. In eerstgenoemde uitgave, die in maart verscheen, zetten de Europar-lementariërs hun doelstellingen op Europees gebied uiteen. In de tweede publicatie behandelden het Europarlementslid Van Putten en een aantal deskundigen de consequenties van de Europese richtlijn voor natuurbe­scherming.

Personalia

Op 27 februari overleed mevr. A. Grewel, lid van de Eerste Kamer sinds 1995 en van de Amsterdamse gemeenteraad sinds 1986. Daarnaast had ze verschil­lende maatschappelijke functies bekleed, zoals het voorzit-terschap van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming (NVSH). Zij was bovendien vaak als voorzitter van partijcongressen opgetreden en had indruk gemaakt door haar krachtige en humorvolle stijl van voorzitten.

Op 9 december overleed G. Klein, staatssecretaris van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl (1973-1977) en tot zijn plotselinge ziekte in 1979 lid van de Tweede Kamer. De natuurkundige behoorde tot de kern van Nieuw Links, de beweging die de PvdA eind jaren zestig met enig succes had trachten te radicaliseren en te vernieuwen.

Laatst gewijzigd:11 april 2023 11:08