Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen ChristenUnie Geschiedenis

ChristenUnie jaaroverzicht 2007

Uit: P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2007. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2007' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 2007 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2009), 3-71, aldaar 17-26.

Inleiding

Het jaar 2007 was voor de ChristenUnie zeer bijzonder. Voor het eerst in haar bestaan trad de partij toe tot de regering. Ook de partijen waaruit de Unie in 2000 was ont­staan – het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de Reformatorische Politieke Fede­ratie (RPF) – hadden nooit zitting genomen in het kabinet. Eveneens nieuw was dat de Christen­Unie in een aantal provincies een gedeputeerde leverde, na de succesvol verlopen verkiezingen voor de Provinciale Staten. Door uiteenlopende opvattingen over homoseksualiteit ontstonden binnen de partij in de tweede helft van het jaar echter ook grote spanningen.

Kabinetsformatie

Aan het einde van 2006 werd de ChristenUnie door het CDA en de PvdA be­trokken bij de formatie van de nieuwe regering (zie Jaarboek DNPP 2006, blz. 27, en de ‘hoofdmomenten’ in Kroniek 2006 in dat jaarboek). Tijdens de kabinetsformatie bleek dat een meer­derheid van de achterban van de ChristenUnie meende dat in het af te sluiten regeer­akkoord de partij­stand­­pun­ten op (medisch-)ethisch terrein moesten worden opge­no­men. Een opinie­pei­ling onder 25 voorzitters van partijafdelingen door een radio­pro­gramma van de Evan­ge­lische Omroep (EO) gaf aan dat een meerderheid van mening was dat de Unie zich moest terugtrekken als er geen wijzigingen werden voorgenomen met betrekking tot abortus, euthanasie en prostitutie. Negen afdelings­voorzitters vonden dat het dragen van bestuurs­verantwoordelijkheid zwaarder woog; zij legden ook meer het accent op asiel- en sociaal beleid.

Tijdens de kabinetsformatie werd de ChristenUnie kritisch gevolgd door de stichting Schreeuw om Leven, die werd geleid door oud-EO-direc­teur L.P. Dorenbos. De stichting, die een einde wil maken aan abortus, hield tijdens de formatie-onderhan­delingen in Beetsterzwaag publieke­lijke gebedsbijeenkomsten. Op voorzichtige wijze poogde de Christen­Unie zich van de stichting te distantiëren. Oud-RPF-leider L.C. van Dijke liet op 5 januari in een interview weten dat Dorenbos geen lid van de Unie was.

Op 7 februari presenteerde informateur H.H.F Wijffels het regeerak­koord, dat de basis vormde voor het vierde kabinet-Balkenende. Een aantal speerpunten van de ChristenUnie was daarin opgenomen, zoals het afschaffen van de sollicitatieplicht voor bijstands­moeders met jonge kinderen, en de introductie van een kindgebonden budget. Wat betreft abortus en euthanasie werd de bestaande wet­ge­ving niet teruggedraaid, wel werden de alternatieve mogelijkheden verruimd. Uit een peiling die het Nederlands Dagblad uitvoerde onder zijn lezers – voor het meren­deel Christen­Unie-kiezers – was de tevredenheid groot (10 februari 2007). Zelfs de stichting Schreeuw om Leven toonde zich content over de afspraken die over abortus waren gemaakt. De SGP was minder enthousiast: partijleider B.J. van der Vlies gaf aan dat hij het akkoord nooit voor zijn rekening zou nemen; vooral de afspraken op medisch-ethisch terrein vond hij te mager.

De ChristenUnie kreeg drie bewindslieden in het nieuwe kabinet. De voorzitter van de Tweede-Kamerfractie A. Rouvoet werd minister voor Jeugd en Gezin en vice-minis­ter-president; het Eerste-Kamerlid E. van Middelkoop werd minister van Defensie; en het Tweede-Kamerlid mevr. J.C. Huizinga-Heringa staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

Statutair hoefde de ChristenUnie haar leden niet te raadplegen over regerings­deel­name, maar het landelijk bestuur besloot toch een infor­matiebijeenkomst te beleggen. Perspec­tieF, de jongerenorganisatie van de Unie, drong er tevergeefs op aan het regeer­ak­koord ter goedkeuring aan de leden voor te leggen. Op 24 februari legde Rouvoet, die samen met het Tweede-Kamerlid A. Slob voor de ChristenUnie de onderhan­delingen had gevoerd, in Lelystad verantwoording af over het bereikte resultaat. Hij meende dat ‘wij zeer herkenbaar zijn in het regeerakkoord en het kabinet’ (Neder­lands Dagblad, 26 februari 2007). Hoewel er ook kritische geluiden te horen waren, leken de mees­ten van de bijna zes­honderd aanwezige leden in te stemmen met de compromissen. De drie ChristenUnie-bewindslieden kregen een staande ovatie.

In april verscheen De wet van de koestal, geschreven door S. Faber, oud-Tweede-Kamerlid voor het CDA, over de opstelling van de Chris­ten­Unie tijdens de kabinetsformatie. Faber had van de par­tijtop toestem­ming gekregen de onderhandelingen van redelijk nabij te volgen.

Politiek leiderschap

Het landelijk bestuur van de ChristenUnie had er de voorkeur aangege­ven dat Rouvoet in de Tweede Kamer zou blijven. ‘Bij de ChristenUnie geldt dat het politieke gezicht wordt bepaald door de fractieleider in de Tweede Kamer. Dus de politiek leider zit niet in het kabinet’, aldus par­tijvoorzitter P. Blokhuis, die deel uitmaakte van het formatie­team. Volgens hem kon Rouvoet als fractievoorzitter beter het imago van zijn partij bewaken dan als minister. Hij sloot echter niet uit dat Rouvoet vanwege mogelijke ‘zwaar­wegende redenen’ minister zou worden (Nederlands Dagblad, 20 januari 2007). Hoewel Blokhuis steun kreeg van de Tweede-Kamerfractie, besloot Rouvoet toch tot het nieuwe kabi­net toe te treden. Het landelijk bestuur schaarde zich achter zijn beslis­sing. Het Tweede-Kamerlid Slob werd gekozen tot Rouvoets op­volger als fractievoorzitter.

‘Honderd-dagen-programma’

In de regeringsverklaring op 1 maart had premier Balkenende aange­kondigd dat het kabinet de komende honderd dagen een ‘dialoog met de samenleving’ zou aangaan (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomen­ten’). De Groen van Prinsterer Stichting, het wetenschappelijk bureau van de ChristenUnie, stelde een eigen ‘honderd-dagen-programma’ op, zo maakte R. Kuiper bekend op 23 februari. Kuiper was in de jaren 2000-2002 directeur van het wetenschappelijk bureau geweest, en sinds 1 februari 2007 als interim-directeur aangetreden. De Groen van Prin­sterer Stichting organi­seerde vier openbare bijeenkomsten waarop het in debat ging met deskundigen en vertegenwoordigers van christelijke instellingen. Op de agenda stonden aan het regeringsakkoord ontleende thema’s als ‘de filosofie van het vierde kabinet-Balken­ende’, ‘zorg en onderwijs’, ‘klimaat en duurzaamheid’ en ‘jeugd- en gezinsbeleid’. Op 13 juni presenteerde het bureau de uitkomsten van de discussies in de bundel Frisse lucht. De ChristenUnie en het kabinetsbeleid. Tegelijker­tijd verscheen het rapport Meer frisse lucht, een reportage over de ‘100 dagen van het Wetenschappelijk Instituut’ (Handschrift, juli 2007, blz. 20-21).

Provinciale Statenverkiezingen

In de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen van 7 maart plaatste de provin­ciale afdeling van de ChristenUnie in Limburg op haar kandidatenlijst rooms-katho­lieke partijleden op een – niet-verkiesbare – derde en vierde plaats. Hierover was geen overleg geweest met het lan­delijk bestuur. Voorzitter A. Duvekot van de Limburgse Chris­ten­Unie gaf aan dat het de verantwoordelijkheid van het provinciale bestuur was. ‘Katholieken die ontevreden zijn over de koers van het CDA, vormen voor ons een dui­delijke doelgroep’ (Nederlands Dagblad, 27 januari 2007). Partijvoorzitter Blok­huis verwachtte dat de kandidaatstelling van katholieken zou leiden tot een debat in zijn partij. ‘De vraag is of het geluid van de ChristenUnie, als orthodox-christelijke partij, ook door een actief lid van de Katholieke Kerk kan worden uitgedragen. Daar sta ik nog helemaal open in’ (Nederlands Dagblad, 27 januari 2007).

De ChristenUnie, die in 2006 al met de voorbereidingen voor de Staten­verkiezingen was begonnen (zie Jaaroverzicht 2006), startte op 10 februari haar verkie­zingscampagne in Eindhoven. De partij wilde actief katholieke kiezers werven in Limburg en Noord-Brabant, waarbij zij het nadrukkelijk op CDA-kiezers gemunt had. Volgens H. van Rhee, de directeur van het partijbureau van de Unie, kreeg zijn partij signalen dat veel traditionele katholieke kiezers zich niet meer in ‘de C van het CDA’ zouden herkennen (Trouw, 12 februari 2007).

In nog maar twee provincies ging de ChristenUnie op 7 maart met de SGP met één lijst de Statenverkiezingen in (zie in deze Kroniek onder SGP). De verkiezingsuitslag stemde de Unie tevreden (zie tabel 1). In Limburg kwam zij een paar honderd stem­men tekort voor haar eerste Statenzetel. In zes provincies trad de ChristenUnie toe tot het college van Gedeputeerde Staten; niet eerder had zij deel uitgemaakt van het dagelijkse bestuur van een provincie. In Fries­land leidde dat tot enige onrust, toen de beoogde kandidaat als gedeputeerde werd gepasseerd door lijsttrekker P. Adema. Een onderzoekscommissie onder leiding van het oud-Tweede-Kamerlid D. Stelling­werf moest nagaan wat er mis was gegaan. In november presenteerde de commissie haar rapport, waarin Adema de schuld kreeg.

Eerste-Kamerverkiezingen

Midden februari presenteerde de ChristenUnie de kandidatenlijst voor de Eerste-Kamer­verkiezingen. Op de eerste plaats stond fractievoorzit­ter E. Schuurman. Aan­vankelijk was hij van plan geweest om de poli­tiek te verlaten, maar vanwege het ver­trek van fractiegenoot Van Mid­delkoop (die zoals reeds vermeld minister werd) be­sloot hij nog een volledige periode in de Eerste Kamer te blijven. Schuurman werd op de kandidaten­lijst gevolgd door R. de Boer. Op de derde – verkiesbare – positie was mevr. F. Lager­werf-Vergunst gekandideerd; vierde stond Kuiper. In totaal stonden er vier vrouwen bij de eerste tien. Vlak voor de definitieve vaststelling van de kandida­ten­lijst door het Unieconvent – de vergadering van provin­ciale besturen van de ChristenUnie – op 10 maart startten dertien partijleden (waaronder Van Dijke) een actie om Kuiper op de tweede positie te krijgen. Zij meenden dat hij ‘als geen ander’ in staat zou zijn het inhoudelijke en politieke profiel van de ChristenUnie te bewaken (Nederlands Dagblad, 5 maart 2007). Het Unieconvent stelde de lijst echter zonder wijzigingen vast.

Eind maart besloten de besturen van ChristenUnie en SGP hun kandi­datenlijsten voor de Eerste-Kamerverkiezingen van 29 mei te verbinden (samen met die van het CDA). Geheel vanzelfsprekend was dat niet, nu de ChristenUnie deel uitmaakte van de regering terwijl de SGP in de oppositie zat. Boven­dien was het zeer waarschijnlijk dat tot de Eerste-Kamerfractie van de Chris­tenUnie een vrouw zou toetreden, hetgeen gevoelig lag bij de achterban van de SGP.

De uitslag van de Eerste-Kamerverkiezingen was voor de ChristenUnie zonder meer positief: het aantal senatoren steeg van twee naar vier (zie tabel 2). Mede hierdoor behield de regeringscoalitie in de senaat haar meerderheid.

Gewetensbezwaarde trouwambtenaren

In het voorjaar van 2007 kwam de ChristenUnie in botsing met coalitie­partner PvdA. In het regeerakkoord was op aandrang van Rouvoet vast­gelegd dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet verplicht konden worden huwelijken tussen homoseksu­elen te sluiten wanneer zij daarte­gen gewetensbezwaren hadden, zolang in een gemeente de voltrekking van zo’n huwelijk toch mogelijk bleef. Daarbij was verder overeenge­komen dat wanneer er in de prak­tijk hierover problemen ontstonden, ‘initiatieven worden genomen om de rechts­zekerheid van gewetensbe­zwaarde ambtenaren veilig te stellen’. Op 1 april gaf PvdA-voorzitter M. van Hulten te kennen dat er wat zijn partij betreft geen wettelijke rege­ling zou komen om de positie van zogeheten ‘weigerambtenaren’ vast te leggen. Met afge­vaardigden van VVD, SP, D66 en GroenLinks tekende hij een convenant met de homo­belangenvereniging COC dat was gericht tegen de mogelijkheid dat ambtenaren konden weigeren een homohu­we­lijk te sluiten. In een reactie verwees Tweede-Kamerfractie­voorzitter Slob van de ChristenUnie naar de afspraken in het regeer­ak­koord, die naar zijn mening een wettelijke regeling mogelijk maakten. Ook partij­voorzitter Blokhuis meende dat deze ambtenaren moesten worden beschermd. Rou­voet moest later echter toegeven dat de term ‘initiatieven’ niet meteen een wettelijke regeling inhield, en dat die zelfs ‘juridisch moeilijk’ lag (NRC Handelsblad, 6 april 2007).

In diezelfde periode legde ChristenUnie-wethouder J. Rozema van de ge­meen­te Smallingerland zijn functie als trouwambtenaar neer, nadat de gemeenteraad een motie had aangenomen waarin alle buitengewone ambtenaren van de burgerlijke stand werden verplicht ook homohuwe­lijken te sluiten. Ook in andere gemeenten werden dergelijke moties aanvaard. Op 18 april had de Christen­Unie een gesprek met het COC. Beide partijen gaven te kennen het conflict over de gewetensbezwaarde ambtenaren niet te willen laten escaleren en op te willen treden tegen homovijan­digheid.

Uniecongressen

Op 28 april hield de ChristenUnie haar Uniecongres in Lunteren. Op de agenda stonden overwegend huishoudelijke zaken. Tweede-Kamerfrac­tievoorzitter Slob waarschuwde de PvdA dat zijn partij vasthield aan de afschaffing van de flits­schei­ding. De sociaal-democraten waren er voor­stander van dat echtparen met meerder­jarige kinderen zonder rechter­lijke toets konden scheiden, maar de ChristenUnie wilde hiervan niets weten.

Op 17 november kwam het Uniecongres bijeen in Zwolle. Op de agenda stonden vooral statuten- en reglementswijzigingen, die waren bedoeld om ‘onvolkomenheden’ te elimineren en ‘onduidelijk­heden’ te verhel­deren. Daarnaast wilde het landelijk bestuur een door hem opgestelde gedragscode voor ChristenUnie-politici bespreken. Hierin waren onder meer regels opgenomen voor de verantwoording van onkostenver­goe­dingen en enkele andere integriteitsnormen. Als gevolg van het oplaai­ende debat over het onderwerp homoseksualiteit werd de gedragscode van de agena gehaald.

Homoseksualiteit

In augustus zorgde mevr. Y. Lont, lid voor de ChristenUnie van de deel­raad Amster­dam-Zuidoost en auteur van het boek Van prostituee tot politica, voor beroering met haar uitspraken over homoseksualiteit. In het Nederlands Dagblad (28 augustus 2007) schreef zij dat op grond van de bijbel de homoseksuele leefwijze ondubbel­zinnig ver­oordeeld moest worden. ‘Ja, God haat deze zonde, en het verdient de “geeste­lijke” dood’, aldus Lont. Zij meende verder dat ‘wij… genade moeten schen­ken aan degene die van zijn homofiele pad wenst af te stappen’. Het COC reageerde geschokt op deze uit­spra­ken. In een reactie bood Lont haar excuses aan en erkende zij dat de term ‘geestelijke dood’ ongelukkig was geformuleerd. Zij bedoelde ermee het ‘gescheiden zijn van God’ (Reformatorisch Dagblad, 1 september 2007).

De Chris­ten­Unie distantieerde zich van het artikel van Lont, en stemde in met haar veront­schuldi­gingen. Partijvoorzitter Blokhuis vond dat Lont ten onrechte haar stuk had ondertekend in haar hoedanigheid als deelraadslid voor de ChristenUnie. Hij vroeg haar zich te onthouden van verdere uitspraken over homoseksualiteit. Lont vond dat zij op deze wijze werd beperkt in haar functioneren als politicus. Zij voelde zich monddood gemaakt en opperde de mogelijkheid dat ze de ChristenUnie zou ver­laten. Op 7 sep­tember hadden Blokhuis en Lont een gesprek, waarin de partijvoor­zitter zijn excuses aanbood voor de druk die hij op het deelraadslid had uitgeoefend om zich ge­deisd te hou­den. Na het gesprek zei Lont zich weer bij de ChristenUnie thuis te voelen.

Op 27 september trok mevr. M. Heger zich terug als lid namens de ChristenUnie uit de gemeenteraad van Wageningen. Nadat zij een lesbi­sche verhouding was aange­gaan, had zij de mening gepeild van de leden van de steunfractie. Een aantal van hen wees deze relatie af, waarna zij haar raadslidmaatschap neerlegde. Heger drong er bij het landelijk ­bestuur van de ChristenUnie op aan in de partij een discussie te starten over de vraag of iemand die een homoseksuele relatie onderhield, de partij ook kon ver­tegen­woordigen in een parlementair orgaan. Partij­voorzitter Blokhuis meende dat dit een ‘moeilijk verhaal’ was, omdat de geloofwaardigheid om namens de partij-achter­ban op te treden eronder zou lijden. Voor een intern debat over deze kwestie was hij niet gepor­teerd. ‘Ook de kerken zijn het er niet over eens. Dan is het niet aan ons om te zeggen: zo moet het’ (Nederlands Dagblad, 29 september 2007). Partij­leider Rou­voet zei het te betreuren dat Heger had besloten op te stappen als raadslid.

Op 29 oktober maakte Lont bekend dat zij het Uniecongres dat op 17 november bijeen zou komen – en dat zich zou buigen over een gedrags­code voor Christen­Unie-politici – wilde vragen zich uit te spreken dat praktiserende homosek­suelen geen bestuursfuncties in de partij konden bekleden of kandidaat konden worden gesteld voor vertegenwoordi­gende lichamen. Een conceptmotie van deze strekking had zij in­mid­dels per e-mail naar honderden kaderleden gestuurd. Volgens Lont zouden Blokhuis en Rouvoet naar aanlei­ding van het opstappen van Heger heb­ben gezegd dat prakti­serende homo’s de Chris­ten­Unie konden vertegen­woor­digen. Zij meende verder dat de Unie op dit terrein in de fout was gegaan nadat zij was toegetreden tot het kabinet.

De actie van Lont leidde tot een debat over deze kwestie in de Chris­tenUnie. Per­spec­tief-voorzitter R.B. Havelaar was voorstander van een discussie, maar meende ook dat Lont de partij met haar manier van doen geen dienst bewees. Oud-RPF-leider M. Leerling maande haar even­eens tot voorzichtigheid. Binnen de partij leek de steun voor Lonts standpunt echter groot: uit een pei­ling onder 28 afdelingsvoor­zitters van de Chris­tenUnie door het EO-programma ‘De Ochtenden’ bleek dat twee­derde van mening was dat praktiserende homo’s niet voor bestuurs- of verte­gen­woor­digende functies in aanmerking konden komen.

Het COC reageerde ‘verbijsterd’, en meende dat de actie van Lont wet­telijk gezien dis­­cri­minatie was. Voorzitter F. van Dalen wenste van de Chri­stenUnie duidelijkheid; hij meende dat de partij ‘met twee monden’ sprak (Reformato­risch Dagblad, 31 ok­tober 2007). Een aantal politieke partijen stelde zich eveneens sterk afwijzend op. De VVD-fractie in de deelraad Amster­dam-Zuidoost deed aan­gifte tegen Lont wegens het aanzetten tot discriminatie. De Tweede-Kamerfracties van de VVD en D66 wilden dat vice-premier en partijleider Rouvoet zich zou distantië­ren van zijn partij­genote. Het Tweede-Kamerlid B. van der Ham (D66) pleitte ervoor dat de minister van BZK de overheidssubsidie aan de ChristenUnie zou stopzetten wan­neer die partij praktise­rende homo’s zou uitsluiten van bestuurlijke of vertegenwoor­digen­de functies. Rou­voet en Blokhuis verklaarden op 2 november dat er geen sprake van was dat de Chris­ten­Unie homoseksuelen van deze posten zou willen uitslui­ten. Rou­voet ging niet in op de vraag of dit ook voor ‘praktiserende’ homoseksuelen gold. ‘Dat is een discussie voor de partij. Daarop ga ik niet vooruitlopen’ (Reformatorisch Dag­blad, 3 november 2007).

Op verzoek van het landelijk bestuur trok Lont op 2 november haar motie in. Zij ver­klaardehet vertrouwen te hebben dat de partij hierover een inhoudelijke discussie zou gaan voeren. Om te voorkomen dat dit thema toch onderwerp van gesprek op het con­gres zou worden, besloot het landelijk bestuur op 8 november de gedragscode voor Chris­ten­Unie-politici van de agenda te halen. Het stelde verder de commissie Repre­sen­ta­tie in, die het bestuur moest adviseren over de vraag ‘op grond van welke argumenten de ChristenUnie mag oordelen over de levenswijze van een vertegenwoo­rdiger’ (Verslag 18e Uniecongres). Daarbij zou ook aan de orde moeten komen of de tekst van de reeds opge­stelde gedragscode moest worden herzien. Voor­zitter van de commissie werd S.J.C. Cnossen, wethouder in Zwolle. Tegen zijn benoeming maakte Lont meteen publiekelijk bezwaar, omdat hij volgens haar prakti­serende homosek­suelen niet zou willen weren. Naast Cnossen trad onder ande­ren Leerling tot de commissie toe. Vóór de zomer van 2008 diende de commissie haar bevindingen te presenteren.

Israël

Naast het Uniecongres hield de ChristenUnie op 17 november tegelij­kertijd een leden­congres, waar alle aanwezige partijleden spreek- en stemrecht hebben. Belangrijkste gespreksonderwerp was hier de Israël-paragraaf in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie. De discus­sie hierover was al aangekondigd in de herfst van 2006, toen de behan­deling van het program voor de Tweede-Kamerverkiezingen tot onenig­heid leidde over het fragment waarin Jeruza­lem de ‘ongedeelde hoofd­stad’ van Israël werd genoemd (zie Jaaroverzicht 2006). Ter voorbereiding van het debat reisde in juni een delegatie van PerspectieF op uitnodiging van de stichting Christenen voor Israël naar het Midden-Oosten. De jongerenorganisatie bereidde ook een notitie voor, die op haar congres op 20 oktober werd besproken. In de nota, Scripta Israël geheten, stelde PerspectieF voor dat de ChristenUnie niet langer in haar ver­kiezingsprogram zou spreken over Jeruzalem als ‘ongedeelde hoofd­stad van de staat Israël’, omdat dat geen ‘vruchtbare basis voor vrede’ zou bieden (Nederlands Dagblad, 18 oktober 2007). Vrijwel zonder wijzigingen stelde het congres van PerspectieF op 20 oktober de notitie vast.

Op het ledencongres van de ChristenUnie in november bleek dat de partij hierover verdeeld was. Een tijdens deze bijeenkomst opgestelde resolutie waarin stond dat ‘Jeruzalem de ongedeelde hoofdstad [van Israël] is, dat de Nederlandse ambassade daar gevestigd dient te worden en dat de ChristenUnie de keuzes van Israël in het vredesproces respec­teert’, werd met een zeer kleine meerderheid verworpen (Handschrift, december 2007, blz. 26).

Blokland

Op 19 januari organiseerde de ChristenUnie een symposium ter gele­genheid van het twaalfeneenhalf-jarig lidmaatschap van J. Blokland van het Europees Parlement. In 1994 was Blokland europarlementariër geworden, eerst voor het GPV (op een gemeenschappelijke lijst met RPF en SGP) en sinds 2004 namens de ChristenUnie (op een gemeen­schappelijke lijst met de SGP). Blokland meende dat de visie van zijn partij op de Europese Unie was gewijzigd, mede omdat in de Unie de wens tot de vorming van een Europese ‘superstaat’ in het algemeen zou zijn afgenomen.

Europese verkiezingen

Op 29 maart stelde het Landelijk Bestuur de Projectgroep Europa in, die moest nagaan of na de Europese verkiezingen van juni 2009 in het Europees Parlement de totstandkoming van een christelijke fractie mogelijk was, als alternatief voor de Euro­pese Volkspartij. Aanleiding voor de instelling van de projectgroep waren artikelen in de binnen- en buitenlandse pers waarin melding werd gemaakt van ver­meende xeno­fobe en antisemitische uitlatingen van Griekse en Poolse leden van de euro­sceptische fractie Independence/Democracy Group (IND/DEM), waartoe de afgevaardigden van de ChristenUnie/SGP behoorden (zie ook Jaaroverzicht 2006). Op 5 mei riep de aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Theologische Universiteit Kampen verbon­den hoogleraar G. Harinck de ChristenUnie op IND/DEM te verlaten. De werkgroep werd voorgezeten door P. van Dalen, die op de kandida­ten­lijst van de ChristenUnie voor de Europese verkiezingen van 2004 op de tweede plaats had gestaan. In het voorjaar van 2008 diende de pro­jectgroep advies uit te brengen. Daarbij zou ook aandacht moeten wor­den besteed aan de samenwerking met de SGP.

Op 1 juni liet Blokland weten een uittreden uit de IND/DEM-fractie niet langer uit te sluiten. Dit zou kunnen leiden tot een toetreden tot de EVP. Hij gaf te kennen dat deze mogelijkheid ook al onder ogen was gezien na de Europese verkiezingen van 2004, maar dat deze optie van tafel verdween door de steun van de EVP aan de Europese grondwet. Blok­land zei dit bij de presentatie van de brochure Verder zien. Uitzicht op een nieuw Europees verdrag, van de ChristenUnie/SGP-delegatie in het Europees parlement. Hierin werd voorgesteld de onderhandelingen met Turkije over toetreding tot de Europese Unie te beëindigen, maar Oekraïne daarentegen op de lange termijn een ‘duidelijk toetre­dingsper­spectief’ te bieden (Handschrift, juni 2007, blz. 19).

Van Buitenen

Op 27 juni maakte P. van Buitenen, lid van het Europees Parlement namens Europa Transparant, bekend dat hij overwoog over te stappen naar de ChristenUnie. Hij zei daarbij er de voorkeur aan te geven bij de Europese verkiezingen van juni 2009 op de kandidatenlijst van een christelijke partij te staan. Directeur Van Rhee van het partijbureau van de Unie verklaarde dat er inderdaad gesprekken waren gevoerd met Van Buitenen, maar dat van een tussentijds overstappen geen sprake zou zijn. In december maakte de ChristenUnie bekend dat Van Buitenen had verzocht lid te kunnen worden. Volgens partijvoorzitter Blokhuis was hij welkom, zodra Europa Transparant niet meer zou bestaan (de partij overwoog een fusie met Nederland Transparant). Een partijlidmaatschap van de ChristenUnie betekende evenwel niet automatisch dat Van Buitenen op de kandidatenlijst voor de Europese verkiezingen zou komen te staan. ‘Daar hebben we onze eigen procedures voor’, aldus Blokhuis (Nederlands Dagblad, 22 december 2007).

Personalia

Op het Uniecongres van 17 november nam de ChristenUnie afscheid van Van Rhee, de directeur van het partijbureau. Hij was op 1 mei 2003 in deze functie aangetreden. Van Rhee werd directeur van de op evan­ge­li­satie en hulpverlening gerichte stichting Tot heil des volks.

Laatst gewijzigd:11 april 2023 09:35