Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen ChristenUnie Geschiedenis

ChristenUnie jaaroverzicht 2003

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2003. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2003', in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2003 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 15-137, aldaar 48-59.

Inleiding

In 2003 gingen het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) formeel op in de ChristenUnie. Electoraal ging het deze nieuwe partij niet voor de wind. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen in januari verloor zij een zetel – net als in 2002. Wel werd de Unie voor het eerst in haar bestaan – en dat van het GPV en de RPF – bij de kabinetsformatie betrokken.

Programma en kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen

In de laatste maanden van 2002 had de ChristenUnie zowel haar pro­gramma als haar kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 opgesteld (zie Jaaroverzicht 2002). In januari 2003 volgde nog een aanpassing van het programma. Het te be­zui­­ni­gen bedrag werd sterk verhoogd, terwijl onder meer voor het onder­­wijs 100 miljoen extra werd gereserveerd. Al met al zou het over­schot op de begroting in 2007 verder dalen naar 0,3% van het BBP.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen

In de evaluatie van de dramatisch verlopen Tweede-Kamerverkiezingen van 2002 had de ChristenUnie onder meer geconstateerd dat er in de campagne geen heldere christelijke politieke boodschap was uitgedra­gen. Nadat A. Rouvoet in november 2002 als opvolger van K. Veling tot lijsttrekker was gekozen, zei hij dan ook dat de ChristenUnie tijdens de campagne een ‘principieel bijbelse koers’ zou volgen en dat de schade die de paarse coalitie op immaterieel terrein had aangericht, zou moeten worden hersteld (zie Jaaroverzicht 2002).

Deze lijn werd tijdens de campagne in januari 2003 aangehouden. Zo zei Rouvoet tijdens de startbijeenkomst op 4 januari dat CDA-leider en demissionair premier Balkenende meer ambitie moest tonen op ethisch ter­rein. Verder riep hij VVD-leider Zalm op zijn aanval op het christe­lijk onderwijs te staken. Rouvoet liet zich tijdens de campagne – anders dan zijn voorganger Veling (zie Jaaroverzicht 2002) – niet uit over compromissen die zijn partij zou willen sluiten. Tijdens een verkiezingsbijeenkomst in Spakenburg stelde hij dat de Unie bereid was om in een regering te stappen, maar dan op basis van het eigen pro­gram­ma. Wanneer zijn partij bij eventuele onderhandelingen over een nieuw kabi­net zou worden betrokken, mocht het niet zo zijn dat over zaken als abor­tus, euthanasie en het homohuwelijk niet gepraat kon worden.

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen

De uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen was voor de Christen­Unie opnieuw zeer teleurstellend. Evenals in 2002 ging een zetel verloren, zodat de Unie nog slechts drie vertegenwoordigers in de Tweede Kamer overhield. Wel was de achteruitgang minder fors dan in 2002. In 2003 werd bijna 36.000 stemmen minder gehaald dan in 2002, terwijl er toen weer zo’n 42.750 minder kiezers waren dan in 1998.

Uit onderzoek van het partijbureau van de ChristenUnie kwam naar voren dat de Unie vooral aanhang had verloren onder voormalige RPF-stemmers.Verder bleek dat veruit de meeste kiezers die de Unie verlaten hadden naar het CDA waren uitgeweken en dat er van grensverkeer met de SGP nauwelijks sprake was (Nederlands Dagblad, 8 februari 2003).

Anders dan in 2002 leidde het zetelverlies nu niet tot beroering in de partij (zie Jaaroverzicht 2002). Er kwam geen kritiek op de campagne en het optreden van lijsttrekker Rouvoet daarin. Rouvoet zei dat ChristenUnie-kiezers toch gevoelig geweest waren voor de machtsvraag en CDA gestemd hadden om te voorkomen dat de PvdA de verkiezingen zou winnen.

Naast het zetelverlies beleefde de ChristenUnie nog een ander déjà vu. Met een kleine 20.000 voorkeurstemmen werd – evenals in 2002 (zie Jaaroverzicht 2002) – de nu als vierde op de kandidaten­lijst geplaatste mevrouw J.C. Huizinga-Heringa in de Tweede Kamer gekozen. Ging dit in 2002 ten koste van E. van Middelkoop, nu moest de als derde geplaatste voormalige RPF-leider L.C. van Dijke zijn zetel opgeven. Huizinga verwees bij de aanvaarding van haar verkiezing naar het standpunt dat de fractie op 15 mei 2002 had ingenomen, namelijk dat de wens van de kiezers zou worden geëerbiedigd. Van Dijke op zijn beurt respecteerde de keuze van Huizinga, maar plaatste toch enkele kritische kanttekeningen. Zo vond hij dat de ChristenUnie er voor moest waken “als andere partijen een manische drang (te) vertonen met de gedachte: er moet een vrouw in” (Nederlands Dagblad, 30 januari 2003). Later verklaarde partij­voor­zit­ter Th. van Daalen dat hij de kritiek van Van Dijke op het besluit van Huizinga-Heringa niet deelde.

Provinciale Statenverkiezingen

Bij de Provinciale Statenverkiezingen deed de ChristenUnie in Limburg niet mee. In Noord-Holland, Noord-Brabant en Friesland kwam de partij met een gemeenschappelijke lijst met de SGP uit; in de overige provincies trad zij zelfstandig in het strijdperk. Ten opzichte van de Statenverkiezingen in 1999 – die overigens opmerkelijk goed waren voor de ChristenUnie en de SGP – leed de ChristenUnie negen zetels verlies: 38 zetels in 1999 tegenover 29 in 2003. In een eerste reactie noemde Rouvoet het verlies “meer dan verwacht” (Reformatorisch Dagblad, 12 maart 2003). Toch zag de partij in de uitslag ‘hoop voor de toekomst’ (Nederlands Dagblad, 13 maart 2003).

Eerste-Kamerverkiezingen

Eind februari stelde het bestuur van de ChristenUnie de kandidatenlijst voor de Eerste-Kamerverkiezingen vast, aan de hand van een voorstel van een selectiecommissie die werd voorgezeten door H. Bouma. De lijst werd aangevoerd door de zittende fractievoorzitter van de Chris­tenUnie in de senaat, E. Schuurman (voorheen lid van de RPF). Op de tweede plaats stond Van Middelkoop (voorheen GPV). Deze had tijdens de kandidaatstellings­procedure voor de Tweede-Kamerver­kie­zingen van 2003 uiteindelijk besloten een eventuele kandidatuur niet te aanvaarden, waarbij hij had aangegeven belangstelling te hebben voor een zetel in de senaat (zie Jaaroverzicht 2002). Commissievoorzitter Bouma zei dat het wat betreft de keus voor Van Middelkoop om het nakomen van een belofte ging; in november 2002 zou het Uniebestuur al hebben gezegd de wens van Van Middelkoop te ondersteunen.

Op de plaatsen drie en vier kwamen de zittende senatoren C. van Brug­hem (voorheen RPF) en J.P. de Vries (voorheen GPV). Volgens Bouma rekende de ChristenUnie op drie zetels. Handhaving van de bij verras­sing veroverde vierde zetel “zou een wonder zijn” (Nederlands Dagblad,27 februari 2003). Na de Statenverkiezingen werd echter duidelijk dat de Unie heel waarschijnlijk naar twee senaatszetels zou terug­vallen, hetgeen ook op 25 mei gebeurde – ondanks de lijst­verbin­ding met het CDA en de SGP.

Op 1 november verklaarde De Vries tegenover het Nederlands Dagblad dat zijn vertrek als senator met ‘brouille’ gepaard was gegaan. Het Uniebestuur had, aldus De Vries, zonder overleg met hem afspraken gemaakt met Van Middelkoop over een Eerste-Kamerzetel – en dat terwijl er volgens het bestuur niets viel aan te merken op het functione­ren van De Vries. Door deze gang van zaken was bij De Vries de animo verdwenen om nog actief te zijn voor de ChristenUnie. Hij had zich dan ook in juni teruggetrokken als hoofdredacteur van Denkwijzer, het weten­schappelijk tijdschrift van de ChristenUnie.

ChristenUnie en SGP tijdens de kabinetsformatie

Na de Tweede-Kamerverkiezingen van januari adviseerde Rouvoet de koningin dat het CDA en de PvdA een kabinet moesten vormen. SGP-partijleider B.J. van der Vlies gaf de voorkeur aan een coalitie waarvan CDA en VVD deel uit zouden maken. Beide partijleiders verwachtten niet dat hun partijen bij de formatie zouden worden betrokken. Van der Vlies zei daarbij ook dat zijn partij zich eventueel eerder op gedoog­steun zou richten dan op ministersposten. Toen de ChristenUnie en de SGP in de tweede helft van april toch bij de formatiebesprekingen werden uitgenodigd (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’), woog voor Rouvoet en Van der Vlies zwaar dat het land niet onbestuur­baar mocht worden. Bovendien voelden zij er niets voor om D66 – voor hen het ideologische boegbeeld van de zo verfoeide paarse coalitie – in het zadel te helpen. Het tweetal was zich ervan bewust dat er van rege­ringsdeelname geen gouden bergen verwacht mochten worden. Wel zou volgens Rou­voet een ChristenUnie-minister moeten kunnen ver­dedigen dat het beleid in de goede richting was omgebogen. Van der Vlies verklaarde dat de SGP zich voldoende in het regeer­akkoord diende te herkennen.

De besprekingen van de SGP en de ChristenUnie met CDA en VVD duurden anderhalve week. Volgens de informateurs achtte VVD-leider Zalm deelname van de staatkundig-gereformeerden aan het kabinet niet mogelijk. De grond voor deze afwijzing lag in het door de liberalen voorgestane integratiebeleid “dat onder andere gericht is op aanvaarding van de scheiding van kerk en staat en gelijke rechten onge­acht geslacht en seksuele geaardheid” (NRC Handelsblad, 2 mei 2003) – iets wat door de SGP niet onvoorwaardelijk kon worden onderschre­ven, zo erkende Van der Vlies. Dat de besprekingen daarna toch nog doorgingen, kwam omdat de informateurs een formule hadden bedacht die voor de VVD niet onaanvaardbaar was: de SGP zou zich vol­waardig aan het regeer­akkoord binden, maar geen bewindslieden in het kabinet krijgen. Van der Vlies had daarop – anders dan in januari, toen hij zoals hierboven vermeld nog gedoogsteun prefereerde – een voor­­keur voor volwaardige kabinetsdeelname uitgesproken. Hij wilde zich nog niet uitlaten over de door de informateurs gepresenteerde formule. De nood­zaak hiertoe verdween trouwens toen CDA en VVD eind april niet voor de Chris­tenUnie en de SGP maar voor D66 kozen.

Bij het parlementaire debat over de regeringsverklaring van het tweede kabinet-Balkenende bleek – evenals bij het eerste kabinet – dat de ChristenUnie de nieuwe regering duidelijk kritischer benaderde dan de SGP. Rouvoet meende dat het kabinet onvoldoende een schild voor het zwakke en kwetsbare wilde zijn. Van der Vlies had daarentegen begrip voor de ‘pijnlijke en onsympathieke’ maatregelen die voorgesteld werden (Reformatorisch Dagblad, 12 juni 2003). De ChristenUnie bracht een notitie uit, Wat zou er anders geweest zijn…?” geheten, waarin zij aangaf wat de inzet en aanpak van de partij zou zijn geweest als zij en niet D66 zou meeregeren. Er zou ook dan flink bezuinigd worden, maar met “meer aandacht voor de menselijke kant van de zaak” (Nederlands Dagblad, 11 juni 2003).

Uniecongres 24 mei

Tijdens het Uniecongres van 24 mei zei partijleider Rouvoet dat het strategisch stemmen van een deel van de orthodox-christelijke kiezers ertoe had bijgedragen dat er nu een kabinet met D66 was gekomen. Hij vroeg zich af of het CDA niet anders gehandeld zou hebben als de ChristenUnie één of twee zetels meer had gehad. Verder werd er offici­eel afscheid genomen van de oud-kamerleden Van Dijke, Stellingwerf en Veling. Zij werden benoemd tot bijzonder adviseur van de partij.

Formele fusie GPV en RPF in ChristenUnie

Tijdens het najaarscongres van de ChristenUnie in november 2002 hadden de afgevaardigden van GPV en RPF in afzonderlijke vergade­ringen zich akkoord verklaard met een volledig opgaan van beide partijen in de ChristenUnie per 31 december 2003 (zie Jaaroverzicht 2002). Het Uniecongres van 24 mei keurde – op weg naar de volledige fusie – met grote eensgezindheid de statuten voor de lan­delijke en lokale ChristenUnie-organisatie goed. Een nieuw element in de structuur van de Unie vormde het ledencongres. Op het Uniecongres – waarin de afdelingen stemrecht hebben – zou de reguliere besluitvor­ming blijven plaatsvinden, terwijl het ledencongres een plat­formfunctie zou krijgen met mogelijkheden voor actieve betrokkenheid van de leden bij de politiek van de ChristenUnie. Het ledencongres zou zijn stand­punt in een resolutie kunnen vastleggen.

Tijdens het Uniecongres van 8 november 2003 besloten de federatieraad van de RPF en de algemene vergadering van het GPV beide unaniem met ingang van 1 januari 2004 hun partijen op te heffen en geheel in de ChristenUnie te laten opgaan. Deze besluiten werden zonder enige discussie genomen.

Van Dijke beschuldigd

In november 2002 legde Y. Drost zijn lidmaatschap van het Uniebestuur neer. Hij had zich niet alleen gestoord aan het gebrek aan evenwicht tussen GPV en RPF op de kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerver­kiezingen 2003, maar ook aan de wijze waarop Veling als partijleider was vertrokken (zie Jaaroverzicht 2002). Op het Unie­congres op 24 mei had de kiesvereniging Hengelo om een onafhankelijk onderzoek gevraagd naar de gang van zaken rond het gedwongen heen­gaan van Veling. Dat onderzoek was mede nodig omdat het rapport van J. Westert, die op verzoek van het Uniebestuur met verontruste partijle­den had gesproken (zie Jaaroverzicht 2002), niet aan ieder partijlid ter inzage was gesteld. De kiesvereni­ging Hengelo kreeg echter geen steun van andere afgevaardigden voor haar verzoek; velen vonden dat deze zaak nu gesloten moest worden.

Enkele dagen na het Uniecongres trad Drost in de publiciteit met de aantijging dat oud-ChristenUnie-aanvoerder Van Dijke in 2002 de leiding van Veling niet had willen accepteren. Drost verwees daarbij naar een bijeenkomst in oktober van een bestuursdelegatie, waarvan hij deel uitmaakte, met Van Dijke en Veling over de wens van deze laatste – nu hij weer hersteld was van zijn ziekte (zie Jaaroverzicht 2002) – terug te keren in de Kamer en over het feit dat hij zich weer beschikbaar had gesteld voor het lijsttrekkerschap voor de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003. Volgens Drost zou Van Dijke toen tegen Veling gezegd hebben: “Kars, als jij maandag terug­keert naar de fractie, wat ik je sterk ontraad, dan zal ik direct een stem­ming aanvragen over je fractievoorzitterschap. De uitslag staat bij voor­baat vast, wees daarvan overtuigd” (Nederlands Dagblad, 27 mei 2003). Hiermee werd, aldus Drost, de slechte verstandhouding tussen Van Dijke en Veling duidelijk zichtbaar. Hij meende dat het bestuur van de Unie had moeten ingrijpen. Als het bestuur of de voorzitter nu zou zeg­gen niet op de hoogte te zijn geweest van de slechte verhoudingen, dan zou Drost dat niet kunnen geloven. En als partijvoorzitter Van Daalen er inderdaad niet van wist, dan had hij volgens Drost gefaald en zou hij moeten aftreden. Verder was ook Drost van mening dat er een onafhan­ke­lijk onderzoek moest komen. Met de gang van zaken rond het rapport van Westert ging het Uniebestuur de discussie uit de weg. Tot slot bracht Drost naar voren dat naar zijn mening veel kiezers in de Unie teleur­gesteld waren geraakt, doordat het GPV onvoldoende herkenbaar was op de lijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen.

Van Dijke wilde de aantijging van Drost bevestigen noch ontkennen, gezien het vertrouwelijke karakter van de bewuste bijeenkomst. Het was dan ook volgens hem “ongehoord en onbehoorlijk uit zo’n besloten en delicaat overleg te doen alsof hij mij zou citeren” (Nederlands Dagblad, 27 mei 2003). Ook Van Daalen wilde niet inhoudelijk reageren.

Op 28 mei maakte het Uniebestuur bekend dat zij opnieuw in gesprek zou gaan met Drost en contact zou zoeken met de kiesvereniging Hen­gelo. Van Daalen verdedigde daarbij overigens de gang van zaken rond het rapport-Westert. Dat niet iedereen het rapport mocht inzien, vond zijn oorzaak in het feit dat er persoonlijke zaken in het geding waren. Van Daalen wees er ook op dat het bestuur zich in dezen gesteund wist door een ruime meerderheid van de kiesverenigingen.

Internationale contacten

Als vervolg van de eind november 2002 in het Hongaarse Lakitelek gehouden conferentie en de daar uitgegeven intentieverklaring (zie Jaaroverzicht 2002), werd half september 2003 door vertegenwoordigers van christelijke politieke partijen in Europa de ‘Verklaring van Lakitelek’ onderschreven. Hierin waren acht kenmer­ken voor een christelijke Europese politiek opgenomen. De ondertekenaars wilden meer Europese politici voor deze Verklaring winnen, zodat het in ieder geval getalsmatig mogelijk zou worden naast de christen-democratische EVP een nieuwe christelijke fractie in het Europees parlement te vormen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren door behoudende christen-democraten uit de EVP-fractie los te weken. De Verklaring van Lakitelek richtte zich echter primair op de christe­lijke politieke partijen uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie.

Europese verkiezingen 2004

Eind mei besloot de ChristenUnie de kandidaatstellingsprocedure voor de Europese verkiezingen te wijzigen. Konden tot dan toe alleen kies­verenigingen namen van kandidaten indienen, nu zou ieder lid zich via een sollicitatie kunnen aanmelden. In juli verscheen in het partijblad Handschrift daartoe een advertentie. Het Uniebestuur had de procedure mede gewijzigd omdat het meende onvoldoende zicht te hebben op de kennis en ervaring in de achterban ten aanzien van Europa. Partijvoor­zitter Van Daalen sloot echter niet uit dat in de toekomst ook de kandidaatstelling voor de Eerste en Tweede Kamer volgens deze nieuwe procedure zou verlopen.

De selectiecommissie voor de kandidatenlijst van de ChristenUnie kwam met een verrassend advies. De zittende europarlementariërs J. Blokland en R. van Dam kwamen pas op de zesde en zevende plaats. De lijst werd aangevoerd door P. van Dalen, voormalig medewerker van de gewezen SGP-europarlementariër L. van der Waal. De commissie vond verjonging en vernieuwing van de fractie na zoveel jaren “wellicht wenselijk” (Nederlands Dagblad, 13 december 2003). Het Uniebestuur hechtte meer aan ervaring dan de commissie – gelet ook op de vernieu­wing van het Europees Parlement als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie – en nam het advies niet over. Het besloot op 11 decem­ber dat Blokland en Van Dalen campagne zouden gaan voeren voor het lijsttrekkerschap, waarover het Uniecongres op 24 januari 2004 dan een beslissing zou nemen. Van Dam werd op de derde plaats gezet. Deze was daarover “persoonlijk diep teleurgesteld” (Reformatorisch Dag­blad, 12 december 2003). Het was hem niet duidelijk waarom Blokland wel en hij niet verkiesbaar was voor de eerste plaats. Hij hoopte dat het Uniecongres in januari 2004 alsnog zou besluiten dat er drie kandidaten voor het leiderschap waren. Het partijbestuur meende dat het congres die mogelijkheid had. Het kwam niet tegemoet aan de wens van Van Dam om zich via de website van de Unie en het partijblad aan de ach­terban te kunnen presenteren.

Eurofractie ChristenUnie-SGP

De eurofractie van de ChristenUnie en de SGP presenteerde op 2 mei de nota Kiezen op een kruispunt. Een politiek commentaar op de voor­stellen van de Europese Con­ventie. Hierin werd kritiek geleverd op de voor­stellen van de Conventie onder voorzitterschap van de oud-presi­dent van Frankrijk V. Giscard d’Estaing ten aanzien van een Europese grond­wet. Zo werd gevreesd dat de Conventie een stap probeerde te zet­ten in de richting van een Europese staat door een zwaar accent te leg­gen op communautaire besluitvorming. Bovendien leek het erop dat de grote lidstaten van de Europese Unie aan macht zouden winnen ten koste van de kleinere. Verder werd het ontbreken van een verwijzing naar het christendom en de daarmee samenhangende waarden bekri­ti­seerd. De eurofractie wilde ver­der niet spreken van een grondwet, maar van een basisverdrag omdat de Unie geen staat is.

Permanente campagne

Eind augustus bood de binnen de ChristenUnie opererende ‘Klankbord­groep’ de notitie Een bewogen partij van bewogen mensen voor alle christenen aan het Uniebestuur aan. De Klankbordgroep was na de Kamerverkiezingen van januari gevormd op initiatief van J. de Jong, internationaal secretaris van PerspectieF, de jongerenorganisatie van de Unie. De groep, waarin ‘betrokken en kritische partijleden’ zaten (Nederlands Dagblad, 7 november 2003), had de nota geschreven uit zorg over ‘het gebrekkige profiel’ van de ChristenUnie bij de Kamer­verkiezingen in 2002 en 2003. Een van de kernpunten van de notitie was dat de blik van de ChristenUnie veel meer op de regio gericht moest worden. De partij moest meer het land intrekken.

Het partijbestuur nam een aantal van de aanbevelingen over om de ChristenUnie meer zichtbaar te maken. De notitie was ook een steun in de rug voor de strategie van de ‘permanente campagne’, waaraan de Unie inmiddels al werkte. Hierin speelde het zogeheten ‘kandidaat-Kamerlid’ een belangrijke rol, onder meer voor het opzetten van acties en activiteiten in de regio. Bij gebleken geschiktheid zouden maximaal zes van deze ‘kandidaat-Kamerleden’ worden voorgedragen aan de selectiecommissie voor een plaats in de top-twaalf van de kandidaten­lijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 2007.

De Klankbordgroep vond overigens verder op langere termijn een discussie wenselijk “over een uitbreiding of zelfs vervanging van de Unie­fundering met een eigen beginselverklaring of verwijzing naar de Apos­tolische Geloofsbelijdenis of die van Nicea”. Die laatste twee belijdenissen zouden, aldus de Klankbordgroep, er toe bijdragen dat evangelische christenen en rooms-katholieken zich meer in de Chris­tenUnie herkennen.

Het Uniecongres van 8 november steunde de voorstellen van het bestuur voor de per­manente campagne, die de ChristenUnie meer zichtbaar moest maken. Rouvoet verklaarde zich hiermee “erg ingenomen” (Nederlands Dagblad, 10 november 2003). Vanuit het congres kwam enige kritiek op de figuur van het ‘kandidaat-Kamerlid’. Die term was voor een kleine partij als de ChristenUnie veel te pretentieus.

Uniecongres van 8 november

Naast de behandeling van de partijorganisatorische voorstellen koos het Uniecongres op 8 november ook een nieuw Uniebestuur. Van Daalen werd weer voorzitter. De partij moest volgens hem nu de peri­ode van de opbouw van de partij achter zich laten en overgaan tot de eigenlijke taak: de politiek. Van Daalen meende wel dat het nog enige tijd zou kosten om een nieuwe cultuur van de ChristenUnie te vinden. Hij was van plan een ‘ChristenUnie-seminar’ in het leven te roepen, dat moest nadenken over onderwerpen als bijbels gefundeerde politiek en dienend leiderschap.

Werkgroep ChristenUnie Nederland Multicultureel

In de herfst van 2002 werd de werkgroep ChristenUnie Nederland Multicultureel opgericht, met als doel voor de belangen van de alloch­tone aanhangers van de Unie op te komen (Jaaroverzicht 2002). Op 28 juni 2003 hield deze werkgroep in Rotterdam de eerste bijeenkomst voor allochtonen. J. Voordewind, hoofd Permanente Cam­pagne van de ChristenUnie, zei daar dat de Unie ten aanzien van functies in de partij en het samenstellen van kandidatenlijsten bij gelijke geschiktheid voorrang diende te geven aan allochtonen.

Vrouwenwerkgroep

Op 27 september vond het eerste vrouwensymposium van de Christen­Unie plaats. Er waren bijna honderd vrouwen aanwezig. Er werd onder meer gesproken door het Tweede-Kamerlid Huizinga-Heringa. Zij stelde dat er “geen ingeschapen verschil (is) tussen man en vrouw” (Nederlands Dagblad, 29 september 2003). Dat er zo weinig vrouwen in de politiek functioneerden, had vooral te maken met een stempel dat de maatschappij op vrouwen drukte, wat bij hen zou leiden tot een gebrek aan zelfvertrouwen.

Begin oktober werd naar aanleiding van het vrouwensymposium het initiatief genomen tot de oprichting van een vrouwenwerkgroep binnen de ChristenUnie. De voorzitter van de werkgroep-in-oprichting, mevr. J. Boerma-Buurman, zei dat de groep zich zou moeten richten op het betrekken van meer vrouwen bij de christelijke politiek. Verder zou de werkgroep volgens haar vrouwen kunnen ondersteunen die politiek actief wilden zijn, maar in hun woonplaats tegen bezwaren van de SGP opliepen.

‘Stop de porno’

Op 14 juni ging de actie ‘Stop de porno’ van start. Deze actie was een initiatief van PerspectieF, de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, en werd onder meer door de SGP-jongeren gesteund. Bezoekers van de website www.stopdeporno.nl konden online een petitie ondertekenen. Bin­nen een week waren 2.500 steunbetuigingen ingezameld. De actie was primair gericht tegen de openlijke verkoop van pornografische lec­tuur, maar ook tegen het toenemende aanbod van seks op straat en tele­visie. Met de actie wilden de initiatiefnemers ook een nationaal debat op gang brengen. Op 21 oktober werd de petitie met ruim 17.000 hand­tekeningen overhandigd aan de voorzitter van de vaste kamercom­missie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap C.G.A. Cornielje (VVD).

Verwante instellingen en publicaties

Onder de redactie van G. Harinck als directeur van het Ar­chief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), dat het GPV-archief beheert en het oud-GPV-raadslid in Den Haag M. Niemeijer verscheen ‘Altijd de moeite waard’. Opstellen voor G.J. Schutte. Hierin waren bijdragen opgenomen van ministers, kamerleden, parlementaire journalisten en andere betrokkenen over hun ervaringen met Schutte in zijn werk en als persoon.

Aan het einde van 2002 had R. Kuiper zijn functie neergelegd als directeur van de Groen van Prinsterer stichting, het wetenschappelijk bureau van de ChristenUnie (zie Jaaroverzicht 2002). Als gevolg van de verminderde financiële armslag van de ChristenUnie na het verlies van een kamerzetel in mei 2002 en in januari 2003, besloot het curatorium van de stichting dat de directeursfunctie vooralsnog niet vervuld kon worden. De stichting presenteerde op 24 mei de definitieve versie van Dienstbare overheid. Christelijk-staatkundige visie op poli­tiek en overheid van de hand van Kuiper (zie Jaaroverzicht 2002).

De Groen van Prinsterer stichting organiseerde op 16 januari de eerste ‘mr. G. Groen van Prinstererlezing’. Deze werd uitgesproken door G.J. Schutte, oud-fractievoorzitter in de Tweede Kamer van het GPV. In zijn rede ‘Evangeliebelijders gevraagd, toen en nu’ zei Schutte onder meer dat waar de SGP de vrijheid van godsdienst en die van onderwijs slechts voorbehield aan de eigen en verwante groeperingen, zij zich niet op Groen van Prinsterer kon beroepen. De lezing werd als brochure uitge­geven.

Op 30 mei belegde het wetenschappelijk bureau met de eurofractie een congres over de toekomst van de landbouw. Er werd onder meer ge­sproken door A. Slob, Tweede-Kamerlid van de ChristenUnie. Op 22 november organiseerde de Groen van Prinsterer stichting een congres over integratie en verzuiling. Senator Van Middelkoop kritiseerde de Tweede-Kamerfractie van de VVD, die haar leden Wilders en Hirsi Ali de vrije hand liet. Een neerslag van de bijdragen verscheen in de serie Kort Commentaar Integratie en verzuiling: bezinning op de multicultu­rele samenleving.

Op 14 en 15 maart hield de Vereniging van ChristenUnie-bestuurders een tweedaags congres met als onderwerp ‘Het volk vertegenwoordigen en kaders stellen; hoe doe je dat?’. T. Vizee, burgemeester van Zee­wolde, en Slob hielden een inleiding. Op 13 juni organiseerde het landelijke bureau van de ChristenUnie een Statendag, bestemd voor Statenleden van de Unie.

Op 30 januari hield PerspectieF, de jongerenorganisatie van de Chris­ten­Unie, een evaluatiebijeenkomst over de Tweede-Kamer­verkie­zingen. Anders dan in 2002 was de stemming – ondanks het verlies van op­nieuw één zetel – niet kritisch: de partij zou meer tijd nodig hebben om haar gedachtegoed aan te laten slaan. Op 28 maart hield PerspectieF haar algemene voorjaarsvergadering. Volgens PerspectieF-voorzitter M. Benard was de opkomst teleurstellend: ongeveer 1% van de leden was aanwezig. De dag daarna belegde de jongerenorganisatie haar voor­jaarscongres over veiligheid. Op 18 oktober hield PerspectieF een land­bouwcongres. Van het forum maakten SGP-partijleider Van der Vlies, LPF-Tweede Kamerlid W. van den Brink en oud-Eerste Kamer­lid voor de ChristenUnie C. van Brughem deel uit. Op 29 november werd de al­ge­mene najaarsvergadering gehouden. Er werd onder meer aan­dacht be­steed aan het vredesproces in het Midden-Oosten onder de titel “Road­map to freedom?”. De inleiding was van Van Middelkoop.

Personalia

Op 5 februari overleed A.J. Verbrugh, die van 1971-1981 in de Tweede Kamer voor het GPV zitting had. Hij was ook de geestelijke vader van het Program van Richtlijnen van het GPV, dat in 1966 werd vastgesteld. In de eerste helft van de jaren tachtig schreef Verbrugh een driedelige toelichting – Universeel en Antirevolutionair geheten – op dit in 1979 geactualiseerde beginselprogramma.

Per 1 mei werd H.J. van Rhee tot directeur van het landelijk bureau van de ChristenUnie benoemd, als opvolger van H.P. van der Bijl. De nieuwe directeur was onder meer werkzaam geweest als eindredacteur van de actualiteitenrubriek Tijdsein van de Evangelische Omroep.

Laatst gewijzigd:11 april 2023 10:08