Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen ChristenUnie Geschiedenis

ChristenUnie jaaroverzicht 2002

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2002. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2002' in: Jaarboek 2002 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 18-180, aldaar 52-69.

Inleiding

Het jaar 2002 verliep voor de ChristenUnie dramatisch. De nieuwe for­matie waarin het GPV en de RPF samenwerkten, kende bij de Tweede-Kamerverkiezingen een rampzalig electoraal debuut. In plaats van de in de opiniepeilingen voorspelde winst, ging de ChristenUnie achteruit ver­geleken bij het resultaat van GPV en RPF in 1998. Het verlies kostte uit­eindelijk de kop van lijsttrekker K. Veling. Mede door deze tegenslag besloten beide partijen in november om aan het einde van 2003 tot een vol­ledige fusie van hun beide organisaties over te gaan.

Formele fusie GPV en RPF in ChristenUnie

Tijdens het congres van de ChristenUnie op 24 maart 2001 was op voorstel van PerspectieF, de jongerenorganisatie van de Unie, een motie aangenomen waarin werd uitgesproken dat een volledige fusie tussen GPV en RPF ‘niet langer dan volstrekt noodzakelijk’ uitgesteld moest worden (zie Jaaroverzicht 2001). Ruim een jaar later, op het congres van 22 juni 2002, riepen de afgevaardigden – ook nu weer op initiatief van PerspectieF – het partijbestuur op om op het najaarscon­gres met een voorstel tot een volledige fusie van beide partijen (GPV en RPF) te komen.

Het najaarscongres had op 9 november plaats. Vanwege tijdgebrek werd het fusievoorstel op 23 november behandeld. De afgevaardigden van GPV en RPF bogen zich in afzonderlijke vergaderingen over een stap­penplan dat ertoe zou moeten leiden dat beide organisaties op 31 december 2003 geheel zouden opgaan in de ChristenUnie. Bij het GPV diende de kiesvereniging Hardenberg een motie in waarin gevraagd werd de besluitvorming over de fusievoorstellen een half jaar uit te stellen. De komende periode tot aan de vervroegde Tweede-Kamerverkiezingen in januari 2003 (vanwege de val van het eerste kabinet-Balkenende; zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’) moest niet belast worden met een moeizaam gesprek over fusie. Gelet op de interne strubbelingen binnen de ChristenUnie na de verkiezingsnederlaag van mei (zie hieronder) werd rust in de achterban noodzakelijk geacht. Het GPV-bestuur beloofde dat het tijdsplan zo zou worden aangepast dat de aanloop naar de verkiezingen niet met de fusiekwestie belast zou wor­den, maar aan de datum van 31 december 2003 mocht niet meer getornd worden. De motie Hardenberg werd met 46 stemmen vóór en 75 tegen verworpen. Daarna werd het stappenplan aanvaard met 90 stemmen vóór, negentien tegen en elf onthoudingen. Bij de RPF was van enige weer­stand tegen het fusievoorstel geen sprake: het werd aangenomen met 111 stemmen tegen één.

Op 12 januari waren de Vereniging van GPV-bestuurders en de Vereni­ging van RPF-bestuurders al gefuseeerd tot de Vereniging van Chris­tenUnie-bestuurders. De voorzitter van de opgeheven Vereniging van GPV-bestuurders, burgemeester J. Alssema van Staphorst, werd voor­zitter van de nieuwe organisatie. In 2000 waren reeds de jongerenorga­nisaties en de wetenschappelijke bureaus van GPV en RPF samenge­gaan (zie Jaaroverzicht 2000).

Problemen rond lokale samenwerking ChristenUnie – SGP

Op 16 februari deed partijleider Veling van de ChristenUnie aan zijn SGP-collega B.J. van der Vlies het voorstel dat beide partijen één for­matie zouden vormen. Van der Vlies nam het aanbod niet aan; hij vond bij alle overeenkomsten de verschillen tussen de twee partijen toch te groot. Bovendien was volgens hem de samenwerking tussen Christen­Unie en SGP steeds meer onder druk komen te staan, ook op lokaal niveau (zie ook Jaaroverzicht 2001).

Aanleiding voor de strubbelingen was het feit dat Veling aan het einde van 2001 zijn teleurstelling had uitgesproken over de daling van het aantal lijstcombinaties van ChristenUnie en SGP bij de aanstaande gemeenteraads­verkiezingen op 6 maart 2002. Christen­Unie­voorzitter Th. van Daalen voegde daaraan toe dat die daling wel op 40% zou neerkomen. Die achteruitgang zou volgens hem te wijten zijn aan een geringere bereidheid tot samenwerking van de SGP, omdat deze partij kritischer zou zijn geworden ten aanzien van het kandideren van vrou­wen. Volgens SGP-voorzitter W. Kolijn klopte het genoemde percen­tage niet; de afname zou slechts 3% bedragen. Bovendien zouden die verbroken samenwerkingsverbanden volstrekt niet alleen door de SGP zijn veroorzaakt. Kolijn zei nadrukkelijk dat zijn partij niet strikter omging met de voorwaarden voor samenwerking dan vier jaar geleden. Van Daalen vond dat de partijen elkaar bij gecombineerde lijsten geheel vrij moesten laten in hun kandidaatstelling, ook wat betreft vrouwen. Op 20 februari opperde hij de gedachte dat in het vervolg beide partijen meer met eigen lijsten zouden moeten uitkomen – die wel met elkaar verbonden konden worden – om dan na de verkiezingen nauw met elkaar samen te werken. Tijdens de jaarvergadering van de SGP in februari reageerde partij­leider Van der Vlies op deze suggestie. Gelet op het feit dat Veling kort daarvoor had voorgesteld om ChristenUnie en SGP één partijformatie te laten vormen, vond hij dat de Unie met dit idee van Van Daalen in een vreemde spagaat terecht was gekomen. Van der Vlies verzocht de ChristenUnie helderheid te verschaffen of zij wilde samenwerken of niet.

Op 2 maart vond er vervolgens een overleg plaats tussen delegaties van ChristenUnie en SGP, waarin de partijleiders en -voorzitters waren opgenomen. Afgesproken werd dat beide partijen elk een intern onder­zoek zouden instellen naar de gang van zaken bij de onderhandelingen in verband met de raads­verkiezingen. Na de zomer zouden de partijen dan dienen te bekijken of er structurele problemen in de samenwerking waren en welke maatregelen ter verbetering nodig waren. De kwestie van de kandidatuur van vrouwen werd bij het overleg niet expliciet besproken.

Gemeenteraadsverkiezingen

In de gemeenten waar zowel in 1998 als in 2002 gemeenteraadsverkie­zingen werden gehouden werd uiteindelijk in elf van de 64 gevallen de samenwerking verbroken. Dat komt neer op een daling van ruim 17%. Daar stond tegenover dat in drie gemeenten in 2002 voor het eerst een gemeenschappelijke lijst tot stand kwam (de Banier, 8 februari 2002).

De gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart leverden de ChristenUnie een positief resultaat op. De partij nam in bijna tweehonderd gemeenten deel, waarvan in ruim een kwart van de gevallen met een gezamenlijke lijst met de SGP. Vergeleken met het totaal van GPV en RPF in 1998 behaalde de Unie 26 zetels winst. Dit getal is het saldo van de netto­winst die behaald werd in gemeenten waar de partij zelfstandig deel­nam en het nettoverlies voor de Unie in gemeenten waar zij met de SGP met een ge­zamen­lijke lijst uitkwam (zie in deze Kroniek ook onder SGP). In totaal behaalde de ChristenUnie circa 330 zetels. Hoewel de uitslag over het geheel gezien voor de Unie dus goed was, bleek bij nadere analyse toch ook dat de partij moeite had om in haar kerngebieden de eigen achterban vast te houden.

De collegevorming na de gemeenteraadsverkiezingen overtrof de ver­wachtingen van de ChristenUnie. De partij kreeg 64 wethouders in 62 gemeenten, 26 meer dan tijdens de vorige periode. Opvallend daarbij was dat de Unie nu ook doordrong tot de colleges van middelgrote steden als Amersfoort, Dordrecht en Ede.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen

In 2001 had de ChristenUnie de kandidatenlijst en het verkiezingsprogramma voor de Tweede-Kamerverkiezingen al opgesteld (zie Jaaroverzicht 2001). Op 23 maart hield de ChristenUnie haar verkiezingscongres voor de Tweede-Kamerverkiezingen. Op deze bij­een­komst ging de verkiezingscampagne officieel van start. Lijsttrek­ker Veling pleitte onder meer voor een verhoging van het budget voor ont­wikkelingssamenwerking van 0,8% naar 1,0% van het Bruto Natio­naal Product (BNP). Ook wilde hij de invoering van een kindgebonden budget, waarmee ouders de keuze krijgen kinderopvang in te kopen of niet meer te gaan werken. Verder keerde hij zich tegen de abortusprak­tijk en de nieuwe euthanasiewet.

Mogelijke regeringsdeelname ChristenUnie

In de campagne van de ChristenUnie kwam de kabinetsformatie en de eventuele rol van de Unie daarin geregeld ter sprake. Begin maart riep Veling het CDA op D66 bij voorbaat als coalitiepartner af te wijzen, omdat deze partij (met de SP) artikel 23 van de grondwet (vrijheid van onderwijs) ter discussie wilde stellen. Het CDA wilde niet aan dit verzoek voldoen. Tijdens het verkiezingscongres op 23 maart zei Veling dat zijn partij nooit met de LPF zou samenwerken, omdat Fortuyn naar een samenleving streefde waarin voor christelijke idealen als barmhar­tigheid en bescherming van de zwakken geen plaats meer zou zijn. Hij drong er bij de andere christelijke partijen op aan het voorbeeld van de Unie te volgen, maar CDA en SGP waren hier niet toe be­reid.

In de media werd zo nu en dan gespeculeerd over mogelijke regerings­deelname van de ChristenUnie. Zo had PvdA-leider Melkert voorzichtig aangegeven dat er voor de ChristenUnie in een centrum-linkse coalitie plaats zou kunnen zijn. In januari noemde voormalig GPV-leider G.J. Schutte een coalitie van PvdA, CDA en ChristenUnie een goed alterna­tief voor paars. Begin april beraadde de partijtop zich op de houding die de Unie ten aanzien van eventuele formatiebesprekingen moest aanne­men. Naar aanleiding daarvan zei de toenmalige fractievoorzitter in de Tweede Kamer L.C. van Dijke dat de ChristenUnie tot een coalitie zou willen toetreden, wanneer zij op een aantal ‘aansprekende’ (sociale, ecologische en medisch-ethische) punten aantoonbare winst kon boeken (Reformatorisch Dagblad, 3 april 2002). Veling zei in enkele interviews dat hij de kans dat de ChristenUnie zou gaan meeregeren erg klein achtte. Met name dacht hij daarbij aan ethische kwesties als euthanasie, opheffing van het bor­deelverbod en homohuwelijk, waarover de andere partijen niet meer zouden willen praten. Tijdens het lijsttrekkersdebat van de drie christelijke partijen op 18 april – dat was georganiseerd door het Nederlands Dagblad – zei Veling dat de ChristenUnie com­promis­sen wilde sluiten als daarmee een stap in de richting van het ideaal van de Unie werd gezet, maar niet als het compromis alleen maar tot resul­taat had dat een te nemen besluit minder slecht zou worden. CDA-lijsttrekker Balkenende en SGP-lijsttrekker Van der Vlies vonden dat Veling minimum­voorwaarden voor deelname aan een coalitie moest geven. Veling gaf die echter niet. Later zei hij zich te realiseren dat hij in het lijsttrekkersdebat met SGP en CDA “op dit punt niet goed uit de verf kwam” (Handschrift, mei 2002).

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen 2002

De uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen op 15 mei was voor de ChristenUnie een bittere teleurstelling. In de peilingen had de partij lange tijd op zes à zeven zetels gestaan. Tegen het einde van de cam­pagne was dat gedaald naar vijf à zes, maar dat betekende in ieder geval nog een gelijk aantal zetels als GPV en RPF in 1998 gezamenlijk had­den gehaald, of een lichte winst. Uiteindelijk behaalde de ChristenUnie vier zetels, een verlies van één (zie tabel 2). De vierde zetel was boven­dien een restzetel die ver­kregen werd dankzij de lijstverbinding met de SGP. Opmerkelijk was verder dat de eerste vrouw op de kandidatenlijst van de Unie, mevr. J.C. Huizinga-Heringa op plaats zeven, voldoende voor­keurstemmen had gekregen om verkozen te worden. Dit alles had tot gevolg dat D.J. Stellingwerf, A. Slob en het ervaren kamerlid E. van Middelkoop niet in het parlement zouden terugkeren. Huizinga-Heringa gaf te kennen het vertrek van Van Middelkoop heel jammer te vinden, maar zij wilde toch gehoor geven aan de wens van de kiezers. Van Middelkoop, die het besluit van Huizinga-Heringa respecteerde, zei persoonlijk zeer teleurgesteld te zijn. Ook betreurde hij het dat de ver­houding tussen de RPF en het GPV in de fractie nu was scheefge­trokken. Alleen lijsttrekker Veling, die ook nog zijn debuut maakte in de Tweede Kamer, kwam immers nog uit het GPV.

In de zomer liet de de ChristenUnie een representatief onderzoek uit­voeren onder de achterban van de partij. Hieruit bleek als voornaamste oorzaak voor het teleurstellende verkiezings­resultaat dat het CDA met name in de periode na de moord op Fortuyn een grote aantrekkings­kracht had uitgeoefend op de (potentiële) ChristenUnie-kiezer. De overstap naar het CDA werd vaak om strategische redenen gemaakt: men wilde voor­komen dat de LPF de grootste partij zou worden. Deze overgang zou zijn vergemak­kelijkt door de ‘gereformeerde’ uitstraling van CDA-lijsttrekker Balkenende. Kerkelijk gezien waren het vooral hervormde kiezers – veelal beho­rende tot de Gereformeerde Bond – die de ChristenUnie in de steek lieten. Ver­der kon uit de verkiezingsuitsla­gen in met name de provincies Groningen en Drente en in noordoost Overijssel afgeleid worden dat sommige vroegere GPV-kiezers, die kennelijk de vorming van de ChristenUnie niet konden aanvaarden, hun stem op de SGP uitbrachten of thuisbleven. Ten slotte kwam uit het genoemde onderzoek nog naar voren dat “onduidelijkheid in de koers van de partij en het gebrek aan overtuiging van de lijsttrekker een rol heeft gespeeld om niet, of niet weer, op de ChristenUnie te stemmen” (Nederlands Dagblad, 29 augustus 2002).

Nasleep Tweede-Kamerverkiezingen 2002

De teleurstellende uitslag van de verkiezingen leidde tot grote onrust binnen de ChristenUnie. Er kwamen vele vaak kritische reacties in het Nederlands Dagblad en op E-bate, een website van PerspectieF. De teneur was dat de partijtop er niet mee kon volstaan de nederlaag alleen aan externe omstandigheden te wijten, maar ook fouten van de partij zelf onder ogen diende te zien. In de verkiezingscampagne zou het christelijk profiel niet duidelijk naar voren zijn gebracht en zou er teveel aandacht zijn geschonken aan de mogelijke regeringsdeelname van de Unie, waardoor er vaak over compromisbereidheid was gespro­ken. Critici meenden verder dat de Unie zich bij die discussie over de aan­staande kabinetsformatie ‘groter’ had gemaakt dan zij was, met name door een aantal partijen van samenwerking uit te sluiten. Verder waren er verwijten dat de koers van de ChristenUnie te veel in linkse richting was opgeschoven. Van Middelkoop sprak over “een links imago… door een te onkritische houding jegens de PvdA en GroenLinks” (NRC Handelsblad, 25 mei 2002). Als boegbeeld van de partij werd vooral lijsttrekker Veling met deze negatieve aspecten van de campagne geas­socieerd. Daarbij kwam ook nog dat hij in het algemeen als persoon wel sympathiek en erudiet werd gevonden, maar niet flit­send en charisma­tisch zoals dat in het mediatijdperk vereist was. Kritiek kreeg Veling ook op een uitspraak van hem dat christenen elkaar niet de maat moes­ten nemen wat betreft het kopen van een ijsje op zondag.

Door W.J. Ouweneel, een vooraanstaand persoon in evangelische krin­gen, en nummer 28 op de kandidatenlijst van de Unie en C. Smits, oud-campagneleider van de RPF en raadslid in Maassluis, werd gesteld dat Veling zou moeten aftreden, wat als bijkomend voordeel de terug­keer van Van Middelkoop in de kamerfractie zou betekenen. Het Utrechts gemeenteraadslid R. Freeke was van mening dat het partij­bestuur zou moeten aftreden, vooral omdat het eerdere kritiek op de kandidatenlijst (geen vrouwen en jongeren op verkiesbare plaatsen; zie Jaaroverzicht 2001) naast zich had neergelegd. Freeke en ook PerspectieF spraken zich kritisch uit over de gesloten partijcultuur, waarin weinig plaats zou zijn voor debat. Zij pleitten voor een vernieu­wing van de partij, waardoor de leden meer invloed zouden krijgen.

Het partijbestuur besloot al snel na de verkiezingen met de achterban in gesprek te willen gaan. Aan aftreden dacht het echter niet. Voorzitter Van Daalen meende dat er zeer goede redenen waren geweest voor de samenstellling van de kandidatenlijst waar­mee de Unie de strijd was ingegaan: “bij de start van de nieuwe partij wilden we opgebouwde ervaring benutten” (Reformatorisch Dagblad, 18 mei 2002). Vervolgens spraken partijbestuur en kamerfractie ‘hun volste vertrouwen’ in Veling uit, die niet van plan was als fractievoorzitter te vertrekken en zich ook weer als lijsttrekker beschikbaar stelde “als er weer snel ver­kiezingen zouden zijn” (Nederlands Dagblad, 22 mei 2002). Veling zelf was van mening dat de verkiezingsnederlaag vooral aan externe om­standigheden moest worden toege­schreven. Wel zei hij dat hij ‘scher­per, directer en duidelijker’ moest worden (Reformatorisch Dagblad, 23 mei 2002). In een interview zei Veling verder dat de ChristenUnie links was als het ging om barmhartigheid en internationale gerechtig­heid en dat de partij regeringsdeelname nooit heeft willen ontlopen. De Unie had zich naar zijn mening niet het hoofd op hol laten brengen, toen er belangstelling van anderen voor haar eventuele deelname aan een kabinet was. (Nederlands Dagblad, 25 mei 2002).

Eerste evaluatierapport

Eind mei besloot het partijbestuur op 22 juni een extra congres te hou­den over de uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen. De directeuren van het wetenschappelijk- en het partijbureau, R. Kuiper en P. van der Bijl, kregen de opdracht voor dit congres een evaluatierapport te schrij­ven. In het rapport, dat op 12 juni verscheen onder de titel Bouwen aan de basis, werd geconcludeerd dat de ChristenUnie in de verkiezings­campagne te veel gericht was geweest op getalsmatige groei en het aanboren van nieuwe kiezersgroepen, waardoor de traditionele achter­ban zou zijn ver­­waarloosd. Er was geen heldere christelijke politieke boodschap uitgedragen en de campagne had te veel het stempel gehad van het verkopen van de lijsttrekker. Ook het gretig speculeren over regeringsdeelname door de partij had volgens de auteurs contraproduc­tief ge­werkt. Ten aanzien van Veling werd geconstateerd dat de lijst­trekker door zijn publieke optreden mede heeft bijgedragen aan het onduidelijke profiel van de Unie. Een tussentijds aan de kant schuiven van de partijleider – die trouwens in zwaar weer had moeten opereren – paste echter niet bij de in de ChristenUnie levende wens om een chris­telijke stijl te hanteren. Van der Bijl en Kuiper meenden verder dat de campagne­strategie door een veel te kleine groep was bedacht en uitge­voerd en dat de interne democratie van de ChristenUnie niet voldoende tot haar recht was gekomen. De schrijvers deden ten slotte acht aanbe­velingen, die onder andere waren gericht op het opnieuw werven, bin­den en activeren van de eigen achterban, een grotere interne betrokken­heid en participatie van de leden van de partij, en het verbeteren van de kandidaatstelling voor de kamerverkiezingen.

Extra Uniecongres

Tijdens het congres van 22 juni werden de hierboven genoemde kritiek­punten op de verkiezingscampagne en Veling weer uitgebreid naar voren gebracht. Een motie van de afdeling Reeuwijk die was gericht op het aftreden van de lijsttrekker, kreeg evenwel slechts drie stemmen. De af­wijzing leidde tot een staande ovatie voor de partijleider. Ook moties waar­in het aftreden van het bestuur werd verlangd, haalden het niet. Wel stelde het congres vast dat in de campagne het politiek-inhoude­lijke profiel van de Unie onduidelijk was gebleven. Het wetenschappe­lijk inst­ituut kreeg de opdracht een studiecommissie in te stellen die de be­lang­rijkste politieke kernbegrippen zou gaan bepalen en van een gezag­hebbende toelichting voorzien. Verder nam het congres alle aanbe­ve­lingen uit het rapport Bouwen aan de basis over. In work­shops werd de geringe mogelijkheid tot inspraak op vaststelling van de kandidatenlijst be­treurd, maar een voorstel op het congres om de leden op dit punt meer di­recte invloed te geven kreeg geen meerderheid. Ook een suggestie van Per­spectieF om ook individuele leden aan de Unie­congressen te laten deel­nemen werd nipt verworpen. Wel succes hadden de jon­geren met hun motie waarin het partijbestuur werd opgeroepen op het na­jaars­congres met een voorstel tot volledige fusie van GPV en RPF te komen.

Tweede en derde evaluatierapport

In de eerste week van oktober kwam een tweede evaluatierapport over de Tweede-Kamerverkiezingen uit. Dit geschrift, Strategische kiezers, nieuwe keuzes geheten, was in opdracht van het partijbestuur geschre­ven door het campagneteam. In het rapport werd nagegaan wat de resultaten waren van de in het campagneplan gestelde doelen en strate­gieën voor de gemeenteraads- en Tweede-Kamerverkiezingen. Met het oog op de toekomst werd onder meer gesteld dat de ChristenUnie zich vooral als een uitgesproken christelijke partij moest presenteren, met een scherper en duidelijker inhoudelijk politiek profiel. Zo kon voor­komen worden dat de partij in een tussenpositie gedwongen zou worden tussen ‘de princi­piële man Van der Vlies en de realist Balkenende’. Verder moest de partij niet meer speculeren over regeringsdeelname (zodat discussies over compromissen vermeden werden) en ook niet over het aantal te behalen zetels.

Ook verscheen er een rapport van de ‘Commissie Evaluatie Kandidaat­stelling Tweede-Kamerverkiezingen 15 mei 2002’. Deze commissie was door het Unie-bestuur al in het voorjaar van 2001 ingesteld na de vast­­stelling van de kandidatenlijst voor de kamer­verkiezingen van 2002. In het rapport werd de conclusie getrokken dat er in de aanloop naar een gemeenschappelijke lijst van GPV en RPF onder de vlag van de Chris­tenUnie nogal wat was misgegaan. Bovendien werd geconstateerd dat de eerste twaalf kandidaat-kamerleden van bovenaf gepresenteerd werden zonder dat het congres in feite iets in de volgorde kon wijzigen. Volgens het rapport had het partijbestuur wel goede argumenten om het congres zo weinig speelruimte te bieden, maar het had zich daarover beter moeten verantwoorden. Tot de aanbevelingen van de commissie hoorde het voorstel de aanwijzing van de lijsttrekker los te koppelen van de verkiezing van de overige kandidaten. Voor het eerste moest het bestuur verantwoordelijk blijven.

Beide rapporten zouden op het najaarscongres van 9 november bespro­ken worden.

Veling weg als lijsttrekker

In het begin van september had fractievoorzitter Veling zich ziek ge­meld. Hij was oververmoeid geraakt, mede door de heftige, kritische reacties op de partij en zijn persoon na de verkiezingsuitslag. Van Dijke verving hem als fractievoorzitter.

Direct na de val van het eerste kabinet-Balkenende op 16 oktober (zie in deze Kroniek onder ‘hoofdmomenten’) liet Veling weten beschikbaar te zijn voor het lijsttrekker­schap van de Unie bij de vervroegde kamerver­kiezingen van januari 2003. Met zijn gezondheid ging het goed en hij verwachtte op korte termijn weer als fractievoorzitter aan de slag te gaan. De voormalige GPV-leider Schutte verklaarde voor de radio dat Veling opnieuw lijsttrekker zou moeten worden. Op 18 oktober vroeg het Uniebestuur aan de lokale partijorganisaties de eerste vijf kandida­ten voor de lijst en de vijf belangrijkste politieke profileringspunten door te geven. In de pers werd hieruit de conclusie getrokken dat de partijtop vooralsnog Veling niet als lijsttrekker aanwees.

Twee dagen later maakte het partij­bestuur bekend dat het Veling niet als lijsttrekker zou voordragen. Voorzitter Van Daalen zei ter toelich­ting dat een grote meerderheid van de achterban van mening zou zijn dat Veling niet in staat was de standpunten van de Unie ‘op een aan­spre­kende manier’ te verwoorden. Verder moest, aldus Van Daalen, de inzinking van Veling niet onderschat worden. Gelet op de verwachting dat de kritiek op Veling nog wel zou aanhouden – “waardoor hij op­nieuw tegen een muur kan oplopen” –, kon het bestuur niet de verant­woordelijkheid nemen “om hem en de partij dat aan te doen” Neder­lands Dagblad, 21 oktober 2002). Van Daalen vond het bestuursbesluit niet in strijd met de unanieme steun van het Uniecongres in juni voor Veling. Volgens de partijvoorzitter ging het toen om het kamerwerk. “Toen hebben de leden gezegd: geef Veling de kans zich te revanche­ren” – maar door zijn ziekte en de kabinetscrisis zou daar geen gelegen­heid voor zijn geweest (Reformatorisch Dagblad, 21 oktober 2002).

Veling reageerde terughoudend op het bestuursbesluit hem niet meer als lijsttrekker voor te dragen. Hij kon er wel enig begrip voor opbrengen, maar keek toch anders tegen sommige zaken aan. Zo was ook volgens zijn medische adviseurs geen enkele zorg over zijn gezondheid noodza­kelijk. Verder vond Veling het een ongelukkige zaak dat hij als lijst­trekker aan de kant was gezet, terwijl de lokale partijorganisaties was gevraagd met voordrachten te komen. Nu was in principe iedereen kan­didaat voor het lijsttrekkerschap behalve hijzelf.

Enigszins onduidelijk bleef de rol van de Tweede-Kamerfractie bij het vertrek van Veling. Van Daalen zei dat er binnen de fractie over het leiderschap van Veling “zeer bezorgde geluiden zijn geuit” (Nederlands Dagblad, 22 oktober 2002). Zeker is dat Veling eind augustus opnieuw om het vertrouwen van de fractie had gevraagd. Volgens het Reforma­torisch Dagblad (26 oktober 2002) waren ‘problemen in de fractie’ in ieder geval één van de factoren die tot het niet-kandideren van Veling zouden hebben geleid. Later berichtte NRC Handelsblad (26 november 2002) onder meer op basis van ‘prominente bronnen’ in de Unie dat Van Dijke aan het begin van het parlementaire jaar had geweigerd het vertrouwen in Veling als fractievoorzitter uit te spreken. Hij was daar­mee in conflict gekomen met fractiegenoot A. Rouvoet, die zijn optre­den deloyaal vond. Van Dijke en Van Daalen ontkenden de juistheid van dit verhaal. Rouvoet zei later dat hij geen conflict met Van Dijke had (Perspex, januari 2003).

Op 29 oktober maakte Veling bekend dat hij afzag van een plaats op de kandidatenlijst voor de komende Tweede-Kamerverkiezingen. Verder had hij besloten het parlement direct na het Uniecongres van 9 novem­ber te zullen verlaten. Op 13 november werd in de Tweede Kamer afscheid genomen van Veling. Zijn opvolger, Slob, werd op 19 novem­ber beëdigd. Van Middelkoop en Stellingwerf, die nog boven Slob stonden, zagen af van het innemen van de vacante zetel.

Opnieuw interne onrust

Het bestuursbesluit ten aanzien van Veling leidde opnieuw tot een hevige discussie binnen de partij. Daarbij ontving het bestuur zowel steunbetuigingen als forse kritiek. Een represen­tatief onderzoek onder de achterban van de ChristenUnie in opdracht van het Neder­lands Dagblad (gepubliceerd op 26 oktober 2002) wees uit dat 46% het eens was met de handelwijze van het partij­bestuur. Ruim 25% was het tegen­overgestelde van mening, maar dan vooral vanwege de door het bestuur gevolgde procedure. Van de bestuurstegenstanders zag maar ruim een kwart in Veling de ideale lijsttrekker. Een Nipo-onderzoek dat later werd gehouden gaf aan dat 45% van de ChristenUnie-aanhangers het terecht vond dat Veling niet opnieuw als lijsttrekker was gevraagd, terwijl 31% het daar niet mee eens was. Tot deze laatste groep behoor­den naar verhouding meer GPV-ers.

De kritiek op het partijbestuur mondde uit in een ‘oproep aan de Chris­tenUnie; pleidooi voor christelijk handelen’. Dit appèl, dat op 1 novem­ber verscheen, was gericht aan de bij de Unie betrokken lokale organi­saties. De veertig ondertekenaars waren voornamelijk van GPV-huize, maar ook bijvoorbeeld oud-voorzitter van de RPF A. van den Berg had zijn instemming betuigd. In het stuk werd gesteld dat met het bestuurs­besluit de christelijke omgangsvormen waren geschonden. De vraag of Veling opnieuw lijsttrekker zou moeten worden was op zichzelf legi­tiem, maar dit lijsttrekkerschap had zeker voor het bestuur het uitgangs­punt moeten zijn omdat het in januari 2001 een uitdrukkelijk beroep op Veling had gedaan zich voor deze positie beschikbaar te stellen. Een keuze voor een ander zou alleen als gevolg van dringende redenen en na een zorgvuldige afweging tot stand hebben kunnen komen. De onderte­kenaars conclu­deerden dan ook dat het terzijde schuiven van Veling, waarbij ook het Uniecongres van 22 juni genegeerd werd, ontijdig, niet juist en niet correct was.

In het manifest werd de Unie opgeroepen zich tijdens het congres van 9 november in deze geest uit te spreken. Verder werd er voor gepleit de eerste vijf plaatsen van de kandidatenlijst evenwichtig te verdelen onder personen afkomstig uit het GPV en de RPF om een ‘bloedgroepensfeer’ te vermijden.

De dag voor het verschijnen van de oproep had het bestuur van de ChristenUnie zijn excuses aangeboden voor de slechte communicatie rond zijn besluit over Veling. De ondertekenaars van de oproep vonden deze verontschuldigingen onvoldoende, omdat zij alleen betrekking hadden op de communicatie en niet op de gevolgde procedure. Boven­dien waren er geen excuses aan Veling zelf aangeboden.

Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2003

Op 2 november presenteerde het Uniebestuur de conceptkandidatenlijst, samengesteld door een selectiecommissie onder voorzitterschap van burgemeester A. Heidema van Neder-Betuwe. Het ontwerp was geba­seerd op de namen die door de lokale partijorganisaties waren aange­dragen. Van deze organisaties had 85% een top vijf van kandidaten ingestuurd. Rouvoet kreeg daarbij de meeste steun met Van Middelkoop als tweede. Daarna kwamen achtereenvolgens Van Dijke, Huizinga-Heringa en Slob. In overeenstemming met de wens van de lokale partij­organisaties droeg de commissie het Tweede-Kamerlid Rouvoet als kandidaat voor het lijsttrekkerschap voor. Na hem kwamen respectieve­lijk Slob en de zittende kamerleden Van Dijke en Huizinga-Heringa. De plaatsen vijf en zes waren voor de directeur van het wetenschappe­lijk instituut Kuiper en oud-Tweede-Kamerlid Stellingwerf. Behalve Slob waren deze kandidaten allen van RPF-huize. De selectiecommissie gaf de voorkeur aan een “evenwichtig samengesteld team, waarin de breedte van de ChristenUnie-achterban zich kan herkennen” boven een getalsmatig evenwicht tussen GPV en RPF (Nederlands Dagblad, 4 november 2002) .

Opvallend was dat Van Middelkoop in het geheel niet op de concept­kandidatenlijst voorkwam, terwijl hem door de lokale partijorganisaties een tweede plaats was toebedacht. Partijvoorzitter Van Daalen ver­klaarde dat dit onder meer te maken had met de wens van Van Middel­koop om lid te worden van de Eerste Kamer. Van Middelkoop zelf zei voor de EO-radio dat hij voor de Tweede Kamer beschikbaar was geweest als hij de eerste of tweede plaats aangeboden had gekregen, maar dat hij nu ‘een lichte voorkeur’ voor de senaat had (Reformato­risch Dagblad, 4 november 2002).

Als gevolg van het verbreken van het evenwicht tussen GPV en RPF op de kandidaten­lijst legde Y. Drost begin november zijn partijbestuurs­lidmaatschap van de ChristenUnie neer. Ook het gedwongen vertrek van Veling speelde een rol. Hij had daar aanvanke­lijk wel mee inge­stemd, maar hij was naar hem later was gebleken toen onvoldoende geïnfor­meerd over de feiten die voor hem voor een goede besluit­vor­ming van belang waren.

Vlak voor het congresvan 9 november wees een Nipo-enquête in op­dracht van het televisieprogramma ‘Twee Vandaag’ uit dat 61% van de ChristenUnie-kiezers tevre­den was met de verdeling tussen RPF-ers en GPV-ers op de ontwerpkandidaten­lijst. Bij voormalige GPV-kiezers was 55% tevreden en 40% ontevreden.

Uniecongres 9 november

Voor het tot verkiezingscongres omgedoopte najaarscongres waren van GPV-zijde moties voorbereid om Van Middelkoop op de tweede plaats van de kandidatenlijst te zetten. Aan het begin van het congres nam Van Middelkoop de spanning meteen weg door te verklaren begrip te hebben voor de wens van de selectiecommissie om de doorstroming in de kamerfractie te bevorderen. Hij wilde niet dat acties ten gunste van hem als resultaat zouden hebben dat Slob geen kamerzetel zou verwer­ven en zei ook van bestuur en fractie geen signaal gekregen te hebben dat men hem graag tot de fractie zou zien toetreden. Van Middelkoop verzocht de congresgangers dan ook geen motie in stemming te brengen om hem alsnog op de kandidatenlijst te plaatsen. Hij riep ten slotte op de gelede­ren te sluiten. Na deze verklaring uitten nog wel een behoor­lijk aantal GPV-kiesverenigingen hun bedenkingen, maar moties met kritiek op het partijbestuur en op de samenstelling van de lijst kregen maar weinig steun. Wel bood het partijbestuur nogmaals zijn excuses aan; dit keer voor de gevolgde procedure met betrekking tot het vertrek van Veling. Dit viel in goede aarde bij de ‘groep van veertig’, de ver­ontrusten die de oproep aan de ChristenUnie hadden onderschreven. De groep besloot zich overigens op te heffen. Haar actie was als een een­malig gebeuren bedoeld. Vlak voor het congres hadden drie woordvoer­ders van de groep met het partijbestuur overlegd; er zou nog één ge­sprek volgen.

Het congres wees Rouvoet bij acclamatie als lijsttrekker aan. Hij volgde Veling ook als fractievoorzitter op. Bij de schriftelijke stemming over de overige kandidaten bracht het congres enkele wijzigingen aan. Wat betreft de top van de lijst ging het daarbij alleen om een wisseling van plaats tussen Kuiper (van vijf naar zes) en Stellingwerf. In zijn rede als nieuwe partijleider zei Rouvoet onder meer dat de ChristenUnie tijdens de campagne een ‘principieel-bijbelse koers’ zou volgen en niet het behalen van een bepaald aantal zetels als doel zou stellen. In de verkie­zingsleus kwam deze nieuwe koers tot uitdrukking: de vorige slogan ‘Duidelijk, eerlijk, echt’ werd vervangen door ‘Samen leven naar bij­belse waarden’. De Unie zou volgens Rouvoet geen genoegen nemen met alleen maar een evaluatie van de euthanasie- en abortuswet. De schade “behoort ook te worden hersteld” (Nederlands Dagblad, 11 november 2002).

Vervolg Uniecongres 23 november

Omdat op het congres van 9 november niet de gehele agenda was afge­werkt, laste het partijbestuur op 23 november een extra bijeenkomst in. De afgevaardigden besloten dat de lijsttrekker niet langer zitting mocht hebben in de selectiecommissie die de conceptkandidatenlijst opstelt.

Verder kwam opnieuw de onvrede over het vertrek van Veling en de samenstelling van de kandidatenlijst aan de orde. Dat onbehagen was zich ook na het congres van 9 november binnen de partij blijven mani­festeren. Het partijbestuur had J. Westert – algemeen secretaris van de vakbond Gereformeerd Maatschappelijk Verbond – ge­vraagd met deze verontruste leden contact te zoeken en zo mogelijk een vergadering te beleggen, waarin het partijbestuur zijn handelwijze zou kunnen verdui­delijken.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen 2003

Halverwege december werd het geactualiseerde verkiezingsprogramma van de Unie bekend. Zo werd in verband met de verslechterende eco­nomische situatie niet langer gestreefd naar een overschot van 1% van het BBP op de begroting, maar van 0,5%. Ver­der wilde de partij 400 miljoen euro extra uittrekken voor het onderwijs. Naast het programma kwam de ChristenUnie ook uit met een verkiezingsmanifest ‘Samenleven naar bijbelse waarden’. Hierin werden de vijf belangrijkste thema’s van de partij voor de komende periode behandeld, gebaseerd op de door de lokale partijorganisaties aangeleverde onderwerpen.

problemen in parlementaire samenwerking tussen ChristenUnie en SGP

Na de Tweede-Kamerverkiezingen van mei ontstonden er problemen tussen de ChristenUnie en de SGP aangaande de samenwerking in de Tweede Kamer. Voor de SGP was het – vanuit haar opvattingen over de vrouw in de politiek – principieel onaanvaardbaar dat Huizinga-Heringa ook namens de SGP in de Tweede Kamer het woord zou voeren. Omge­keerd wilde de Christen­Unie niet accepteren dat de SGP onderscheid zou maken tussen de kamerleden van de Unie. De SGP meende echter dat het een meer theoretisch dan praktisch probleem was, omdat na het samengaan van GPV en RPF in de ChristenUnie er nauwelijks meer namens elkaar het woord werd gevoerd. Dat kwam, aldus de staatkun­dig-gereformeerden, niet alleen omdat de ChristenUnie getalsmatig deze vorm van samenwerking niet meer nodig had, maar ook omdat de nieuwe partij wilde werken aan een herkenbaar, eigen profiel. In dit licht leek het de SGP dan ook het beste dat in het vervolg de samenwer­king beperkt zou blijven tot onderlinge afstemming van standpunten. De kamerfractie van de ChristenUnie reageerde dat niet de indruk mocht ontstaan dat zij verantwoordelijk was voor het verminderde gezamen­lijke parlementaire optreden; eerder zou het tegendeel waar zijn.

Aan het einde van 2002 werd de kwestie door Rouvoet opgerakeld. In een interview zei hij “het oprecht te betreuren dat de samenwerking met de SGP het laatste halfjaar minder is geworden” (Reformatorisch Dag­blad, 13 december 2002). Er zouden daardoor kansen worden gemist om de ‘stem van de bijbelgetrouwe politiek’ te laten horen. SGP-leider Van der Vlies vond dat het argument van de gemiste kansen eerst maar eens bewezen moest worden. Hij betreurde de uitspraak van Rouvoet, omdat de twee fracties afgesproken hadden niet meer in het openbaar over dit punt te spreken. Verder had Rouvoet niet vermeld dat de samenwerking al vóór de komst van Huizinga-Heringa op een lager pitje was komen te staan, ook omdat de ChristenUnie op onderwerpen als landbouw en asielbeleid een lijn was gaan volgen die duidelijk afweek van die van de SGP.

Europese Unie

Op 18 december presenteerde de mr. G. Groen van Prinsterer stichting, het weten­schap­pelijk instituut van de ChristenUnie, de studie Richting Europa. Christelijk-staatkundige visie op de Europese Unie. De auteurs B. Anker en S. Luitwieler hadden nauw samengewerkt met een ‘denk­tank’ bestaande uit de europarlementariërs R. van Dam en J. Blokland, alsmede Van Middelkoop, Veling en Kuiper. In deze studie werd de ‘afhoudende’ benadering van de Europese Unie (EU) door het GPV en de RPF ingeruild voor een ‘positief kritische’ (Reformatorisch Dag­blad, 19 december 2002). In de studie werden hiervoor twee redenen aange­voerd. Ten eerste werd vastgesteld dat de EU zich tot een ‘bestuurlijke realiteit’ had ontwikkeld. Door de overdracht van bevoegdheden van Den Haag naar Brussel waren GPV en RPF Europa toch steeds meer gaan zien als een echte overheid, die Gods dienaresse is en die er op moet worden aangesproken de publieke gerechtigheid te bevorderen. In de tweede plaats zou de Nederlandse cultuur meer dan andere van de bijbelse waarden los zijn geraakt. Naar de mening van de auteurs kon de EU hier corrigerend optreden. Het ‘kritische’ element in de nieuwe be­na­dering stond voor de opvatting van de ChristenUnie dat het niet nodig is alles op Europees niveau te regelen. De principiële nadruk die nog door GPV en RPF was gelegd op de nationale soeverei­niteit, werd in deze studie echter afgewezen.

ChristenUnie Nederland Multicultureel

In de herfst werd binnen de partij de kerngroep ‘ChristenUnie Neder­land Multicultureel’ gevormd, die als primair doel had de allochtone aanhangers van de Unie een duidelijke stem te geven en voor hun belangen op te komen. Daarbij werd ook gedacht aan meer allochtonen als vertegenwoordigers van de partij in gemeente­raden, Provinciale Staten en de Tweede Kamer. Tot de kerngroep behoorden onder ande­ren het Unie-deelraadslid in Amsterdam Zuid-Oost mevr. Y. Lont-Van Eersel en J. Voordewind, campagneleider bij de Tweede-Kamer­ver­kie­zin­gen.

Internationale contacten

Op een internationaal congres van leiders van evangelische organisaties eind april in Boedapest stelde buitenlandsecretaris G. Geijtenbeek van de ChristenUnie voor om een Europees netwerk van christelijke politici op te zetten. De bedoeling hiervan was onder meer om de verspreiding van de liberale euthanasie- en abortuspraktijk en het homohuwelijk vanuit Nederland naar andere landen tegen te gaan.

Op 29 en 30 november werd in het Hongaarse Lakitelek een confe­rentie gehouden die vooral was georganiseerd door het Hongaars Democra­tisch Forum (MDF) en het wetenschappelijk instituut van de Christen­Unie. Bij die conferentie waren vertegenwoordigers van christelijke politieke partijen en maatschappelijke organisaties uit twaalf landen aanwezig. Op initiatief van de ChristenUnie werd een door vijf partijen – MDF (Hongarije), Estonian Christian People’s Party (Estland), Partei Bibeltreuer Christen (Duitsland), Christian People’s Alliance (Verenigd Koninkrijk) en de ChristenUnie zelf – en een aantal maatschappelijke organisaties onder­tekende intentie­verklaring uitgegeven, waarin zij zich uitspraken voor onder­linge samenwerking. In de verklaring werd ge­steld dat er gestreefd zou worden naar “overeenstemming binnen de familie van Europese christelijke partijen aangaande een christelijk program voor Europa” (Nederlands Dagblad, 3 december 2002). De structuur van de mogelijke beweging of partij – die als voorlopige naam ‘Christelijke Politieke Beweging voor Europa’ kreeg – zou nader wor­den uitgewerkt door het MDF en de ChristenUnie. De SGP was ook uitgenodigd, maar wegens een ‘intern misverstand’ niet aanwezig in Lakitelek (Reformatorisch Dagblad, 2 december 2002). De Christen­Unie hoopte dat de SGP zich snel bij het initiatief zou aansluiten.

Verwante instellingen en publicaties

Op 31 december legde Kuiper zijn functie neer als directeur van de Groen van Prinsterer stichting. Hij was benoemd tot lector Social Work aan enkele christelijke hogescholen.

Op 16 november hield de Groen van Prinsterer stichting een congres over de conceptversie van het boek Dienstbare overheid. Christelijk-staatkundige visie op overheid en politiek, ge­schre­ven door Kuiper. Het was een vervolg op Dienstbare samenleving. Basiswaarde van de christelijke politiek uit 2001 van dezelfde auteur. In dit nieuwe boek van Kuiper werd de visie van de ChristenUnie op overheid en politiek verwoord, waarbij ook de positie van de partij ten opzichte van CDA en SGP werd afgebakend. Op het congres werd, nadat Kuiper een toelich­ting op zijn boek had gegeven, gesproken door onder anderen Rouvoet, directeur B.J. Spruyt van de conservatieve Edmund Burkestichting, en GroenLinks-senator J.J.M. van der Lans.

Verder gaf de Groen van Prinsterer stichting het boek Gedeelde wereld. Armoede­be­strijding en christelijke politiek uit, dat geschreven was door M. Hamelink en C. Visser. Daarnaast verschenen twee publicaties in de serie Kort Commentaar: De nieuwe overheid van R. Rouw en anderen, dat onder meer de teksten bevatte van vijf bij­dragen op het congres over ‘De nieuwe overheid’, gehouden in december 2001; en Een blad voor de mond. Vrijheid van meningsuiting en discriminatieverbod, geschre­ven door G.J. Spijker. Ten slotte was er een speciale uitgave voor donateurs van het wetenschappelijk instituut, getiteld: Mijn Europa. Visies van jongeren op de toekomst van Europa, geredigeerd door B. Anker.

De Tweede-Kamerfractie van de ChristenUnie presenteerde tijdens het debat over het nieuwe zorgstelsel de notitie Zorg-vuldig verzekerd. Hierin werd gepleit voor een ver­plichte volksverzekering voor alle kosten van zorg, met een premie die voor een kwart nominaal en voor driekwart inkomensafhankelijk diende te zijn.

Ten slotte begaven ook twee oud-partijleiders van het GPV zich op publicitair terrein. A.J. Verbrugh schreef zijn autobiografie onder de titel Jong zijn en oud worden (scheppende leiding in een periode vanaf ca. 1920). G.J. Schutte publiceerde Er zit meer achter dan je denkt. Enkele achtergronden van hedendaags politiek denken. In dit boek stelde hij onder meer dat vastgehouden moest worden aan het streven naar een ‘christelijke staat’, terwijl Kuiper in zijn boek Dienstbare samenleving hiervan juist afstand had genomen en niet verder wilde gaan dan het begrip ‘christelijke politiek’, omdat het idee van een christelijke staat niet meer aansloot bij de realiteit.

PerspectieF, de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, belegde op 28 februari in samenwerking met de SGP-jongeren in Utrecht een ‘interac­tieve avond’ met SGP-leider Van der Vlies als hoofdspreker. Op 16 maart hield de jongerenorganisatie haar algemene ledenvergadering, in com­binatie met een congres dat als thema had: ‘Wijs in het hoger onderwijs’. Van 24 tot 26 april organiseerden de Uniejongeren een eigen ‘verkiezingstour’ in drie regio’s van het land. Met overdag ludieke acties en ’s avonds een bijeenkomst met één van de Unie-kandidaten als spreker. Van 27 tot 30 augustus vond de PerspectieF ‘Summerschool’ plaats, over de toekomst van de politiek. Op 4 oktober be­legde Perspec­tieF samen met de ChristenUnie een debat over een mogelijke aanval van de Verenigde Staten op Irak. Hier werd onder anderen gesproken door Van Middel­koop en M.J. Faber, secretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad. Op 19 oktober vond het tweede con­gres van de jonge­renorganisatie plaats, dat als thema de multiculturele samenleving had. Tijdens dit congres volgde M. Benard B. Heuvelman als voorzitter op. Bovendien werd een gedeelte van het congrespro­gramma ingewisseld voor een publieke discussie over de positie van de ChristenUnie in het licht van de komende verkiezingen. Op 2 november organiseerde Per­spectieF in samenwerking met de SGP-jongeren en de jongeren van de stichting Schuilplaats een ‘pro life’-symposium. In april verscheen het eerste nummer van Spektakel, een tweede PerspectieF-blad naast Per­spex. Het nieuwe orgaan was bestemd voor de leden van PerspectieF van twaalf tot zestien jaar.

Op 22 maart organiseerde de Tweede-Kamerfractie van de Christen­Unie voor het eerst bijeenkomsten in het Kamergebouw voor predikan­ten en voorgangers van kerkelijke gemeenten waarin de Unie haar meeste aanhang vindt. Doel van de excur­sies was de betrokkenheid tussen kerk en politiek te vergroten. Op 12 oktober was er een Staten­dag – georga­niseerd door de Vereniging van ChristenUnie-bestuurders – voor onder meer de Unieleden van Provin­ciale Staten, met het oog op de verkiezin­gen voor deze organen in 2003.

Laatst gewijzigd:11 april 2023 10:13