Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 1995

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman. 'Kroniek 1995. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1995' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1995 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1996), 14-91, aldaar 31-41.

Inleiding

Het CDA ondervond in 1995 nog steeds de gevolgen van de zware electorale neder­lagen van het vorige jaar. Na het vertrek van oud-premier Ruud Lubbers en oud-voorzitter van de Tweede-Kamerfractie Elco Brinkman be­schikte de par­tij niet over een duide­lijke politiek leider. Enneüs Heerma, Brink­mans opvolger, had moeite met zijn rol als oppo­si­tieleider en kon op weinig vertrouwen rekenen bij zijn achter­ban. Volgens opi­niepeilin­gen in december zou het CDA op zes kamerzetels verlies staan. In finan­cieel op­zicht kreeg de partij even­eens de rekening gepre­sen­teerd: de dure verkie­zings­­cam­pagnes, de verminderde over­heids­subsidies als ge­volg van het geslonken aantal kamer­­ze­tels en het terug­lopend leden­tal leidden tot een finan­cieel tekort over 1994 van een kwart mil­joen gulden.

Partijcongres

Op 4 februari kwam het partijcongres van het CDA bijeen. Het programma was aangepast vanwege enkele evacuaties die het ge­volg waren van de hoge water­stand in de rivieren. Het congres koos de voorma­lige gevangenis­directeur Hans Helgers tot nieuwe partijvoorzitter. Hij loste Tineke Lodders-Elffe­rich af, die na het vertrek van Wim van Velzen in maart 1994 het partij­voorzit­ter­schap had waargenomen (zie Jaaroverzicht 1994). In zijn toespraak keerde Helgers zich tegen de '24-uurs-econo­mie' en de schaal­vergro­ting. 'We moeten weer zoeken naar de mense­lijke maat' (Trouw, 6 februari 1995). In zijn maiden-speech trok hij een ver­gelijking tussen zwart­kijkers en il­legalen, die niet bij ieder­een in goede aarde viel. Het lid van de CDA-initia­tiefgroep Vluch­telin­genwerk A. Ruitenbeek zei 'met krom­me tenen' naar Helgers te hebben geluisterd (CDActu­eel, 11 febru­ari 1995).

Ook frac­tie­voor­zitter Heerma nam de doorge­scho­ten schaal­ver­groting op de korrel. Hij erkende daar­bij dat het CDA ten tijde van de kabinetten-Lubbers zelf het nodige aan de schaal­vergroting in het onder­wijs en open­baar bestuur had bijge­dragen.

Katholieke Politieke Partij (KPP)

Op 14 februari werd de Katholieke Politieke Partij (KPP) op­gericht. Het initiatief hiertoe werd geno­men door het gewezen CDA-lid G.L.O. baron van Boetzelaer, die ook partijvoorzitter werd. Van Boetzelaer, zelf van pro­tes­tantse huize, was binnen het CDA actief geweest in de Beweging Christe­lijke Koers CDA (die overigens de oprichting van de KPP betreur­de). Bij de Euro­pese verkiezin­gen van juni 1994 had hij op een onverkiesbare plaats van de kandida­ten­lijst ge­staan.

De KPP be­pleitte het herstel van authentiek-christe­lij­ke waar­den en verzette zich tegen de liberale regel­geving ten aanzien van abortus, eutha­nasie en drugs. De in 1992 opgerich­te Partij voor Christelijk Reveil, die zei 1400 leden en sym­pathi­santen te tellen, besloot zich bij de KPP aan te slui­ten. Op 8 april hield de KPP haar eerste landelijke bijeenkomst, waarop onder anderen de bis­schop van Haarlem, Henny Bomers, sprak.

Provinciale Statenverkiezingen

Op 20 februari startte het CDA in Limburg de campagne voor de Provincia­le Statenverkiezingen. Aanvankelijk zou op het par­tij­congres van 4 februari het startschot worden gegeven, maar vanwege de wa­ters­nood was dit uit­gesteld. In de campagne, die in het teken stond van 'de menselijke maat', was ook een rol weggelegd voor oud-minis­ter van Landbouw Gerrit Braks. Hij werd in Noord-Brabant ingezet met de bedoe­ling om weggelopen agrari­sche kiezers weer terug te winnen.

Op 23 februari belegde het partijbestuur in Rosmalen een con­ferentie over 'integraal ouderenbeleid' en de rol van de pro­vincie daarbij. Thema's waren onder andere zorg, wonen en veiligheid. Aan de conferentie werd meege­werkt door de voor­zitters van de oude­renbonden ANBO, PCOB en Unie KBO. Van CDA-zijde leverde onder meer oud-leider van de Christelijk-Historische Unie (CHU) Roelof Krui­sin­ga, vice-voorzitter van de par­tijcom­missie Ouderenbe­leid, een bijdrage.

Bij de Statenverkiezingen zakte het CDA van 257 ze­tels in 1991 naar 186 in 1995, een zware teruggang. Ver­geleken bij de Tweede-Ka­mer­­ver­kiezingen van 1994 gingen de chris­ten-democra­ten licht vooruit, van 22,2% naar 22,9%. Heerma reageer­de dan ook enigszins opge­lucht. De geringe winst was echter geflatteerd, ge­zien de lage opkomst waarvan het CDA traditio­neel sterk pro­fiteert. In een verkie­zingsanalyse in de CDA-krant (8 april 1995) werd dan ook erkend dat een hogere op­komst met verlies gepaard zou zijn gegaan.

Ondanks de grote teruggang in het aantal Statenzetels bleef het CDA in alle colleges van Gedeputeerde Staten vertegenwoor­digd. De vorming van het provinciale bestuurscollege in Lim­burg leidde begin april tot grote tweespalt in de CDA-fractie in de Provinciale Staten. Zes frac­tieleden afkomstig uit Noord-Limburg schortten hun werk­zaamhe­den op, omdat in plaats van hun kan­di­daat Riet Greweldin­ger-Beudeker de fractie de Zuidlimburg­se Martin Eur­lings nomineer­de als gedeputeerde voor Welzijn en Cultuur. Hierdoor zou Noord-Lim­burg voor het eerst sinds lange tijd geen Gedeputeerde leve­ren. Op een bijeen­komst van Noordlimburgse be­stuurders werd met instem­ming van het bestuur van het CDA-Lim­burg een dringend beroep ge­daan op de CDA-Staten­fractie om mevr. Grewel­dinger-Beudeker alsnog te kandi­de­ren. De fractie hield echter voet bij stuk en stemde op 18 april bij de ver­kiezing van het college van Gedeputeerde Staten voor Eurlings.

Europarlementariër Maij-Weggen

Tijdens de campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen kwam CDA-euro­parlementariër mevr. J. Hanja Maij-Weggen in botsing met VVD-leider Frits Bolkes­tein. Naar aanleiding van zijn uitspraken over het asielbeleid (zie in deze Kroniek onder VVD) had zij hem op 27 februari vergeleken met Filip Dewinter, de leider van het extreem-rechtse Vlaams Blok in België. Maij-Weggen werd gesteund door haar collega Arie Oost­lander. De oud-direc­teur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA verweet in het Centraal Weekblad (3 maart 1995) Bol­kestein vreem­delingenhaat in de hand te werken en asso­ci­eerde hem met Centrumdemocraten-leider Hans Janmaat. Bolkestein eiste daarop tij­dens een VVD-verkiezings­bijeenkomst excuses van de CDA-lei­ding. Alhoewel Heerma en Helgers wel pogin­gen ondernamen om Maij-Weggen te laten inbin­den, liet de CDA-top haar en Oost­lan­der niet vallen. In overleg met Heerma en Helgers stelden Maij-Weggen en Oostlan­der een verkla­ring op, waarin zij lieten weten hun verge­lij­kin­gen 'poli­tiek passend' te blij­ven vinden.

Tijdens het televisiede­bat tussen de frac­tievoorzit­ters van CDA, VVD, D66 en PvdA op 5 maart stelde Bolkestein de kwestie weer aan de orde. Heerma wenste echter opnieuw niet publieke­lijk af­stand te nemen van de twee CDA-Euro­parlemen­tariërs. Dit kwam hem op kritiek te staan van enkele frac­tieleden, die meen­den dat Heerma zich had moeten distanti­ëren van de aanval op Bolkestein. Daarbij speelde ook een rol dat de hele affaire het CDA electoraal nadeel zou hebben bezorgd. Op de avond van de Statenver­kiezingen bood Maij-Weggen haar partij excuses aan voor de gemaak­te 'strategie­fout'. Veront­schuldigingen aan Bol­kest­ein bleven evenwel uit.

Politiek leiderschap

Maij-Weggens optreden bleef niet zonder gevolgen voor het 'col­­lectief lei­derschap' van het CDA. Nadat Heerma Brinkman op 18 maart 1994 als voor­­zitter van de Tweede-Kamerfractie was opgevolgd, was besloten om een meer­hoofdig leider­schap in te stellen waar­van ook de partij­voorzit­ter, de voor­zitter van de Eerste-Kamerfractie en de lei­der van de CDA-delegatie in het Euro­pees Parlement deel uitmaakten (zie Jaaroverzicht 1994). Deze con­struc­tie werd op 9 maart, een dag na de Statenverkie­zingen, door de Tweede-Kamer­fractie op de helling gezet. Na aanlei­ding van het optreden van Heerma in de affaire-Maij-Weggen meende de frac­tie dat hij zich meer als de politiek lei­der van het CDA diende op te wer­pen. Heerma zei toe de teugels in han­den te zullen nemen, waarna hij zich na afloop van het frac­tiebe­raad met de aanduiding 'politiek leider' tooide. Na de Sta­tenver­kie­zingen trok Maij-Weggen zich terug uit het collec­tief leider­schap.

Partij­voor­zit­ter Helgers, die ook bij het fractie-overleg aanwe­zig was geweest, plaatste een dag later enkele kantteke­ningen bij de proclamatie van Heerma tot politiek leider. 'De partij­lei­ding berust bij de par­tij­voor­zit­ter, inclusief een politieke dimensie, al richt die zich meer op de middel­lange termijn. Het politieke primaat ligt bij de frac­tie', zo meende hij (NRC-Handelsblad, 10 maart 1995). Ook leden van het par­tijbe­stuur spraken hun verwonde­ring uit over het naar voren treden van Heerma.

Op 13 maart leek het partijbestuur na lang beraad te kiezen voor een tweehoofdige leiding. Het primaat voor de actuele po­litiek lag bij Heerma, de verantwoordelijkheid voor de par­tij­organisatie (inclusief de regie bij de kandidaatstelling en het opstel­len van verkiezingsprogramma's) bij Helgers, aldus de verkla­ring van het par­tijbestuur. Van afschaffing van het collectief leiderschap werd niet gesproken, maar Helgers zou later meedelen dat er geen collectief leiderschap was (CDAc­tueel, 25 maart 1995).

Partijvoorzitter Helgers

Naar aanleiding van een interview met de Volkskrant van 13 mei werd par­tijvoor­zitter Helgers mikpunt van kritiek in het CDA. In dit vraaggesprek had hij zich uit­gelaten over de samen­stel­ling van de nieuwe Tweede-Kamer­frac­tie. 'Als we veertig zetels halen, moeten er 13, 14 nieuwe Kamerleden in. Daarbij moeten we nadrukkelijk inves­teren in de jonge genera­tie onder de veer­tig jaar, katho­lieken en vrouwen. Ze moeten hoog genoeg op de lijst staan om bij een tegenval­lende uitslag in de fractie te komen,' aldus Hel­gers. Verder meende hij dat na drie zit­tingster­mijnen Kamer­leden in princi­pe niet voor een nieuwe kan­didatuur in aanmer­king kwamen.

Een voorpublikatie van dit vraaggesprek verscheen op 12 mei. Helgers' uitlatingen overschaduwden zodoende het interna­tiona­le sympo­sium over de toe­komst van het CDA, dat op deze dag be­gon. Vanuit de Tweede-Kamer­fractie werd verontwaardigd gerea­geerd. Vooral het aan­zwen­gelen van de bloed­groependis­cussie werd de partijvoorzit­ter kwalijk genomen. Na een ge­sprek met Heerma zwakte Helgers zijn woorden af. Hij noemde de weer­gave van zijn uitlatingen een 'karikatuur'. Op 16 mei ver­gaderde de Twee­de-Kamerfractie over zijn uitspraken. Op deze bijeenkomst kreeg de partij­voorzitter veel kritiek te verduren. Afgesproken werd dat Helgers po­litiek gevoeli­ge tek­sten van interviews en speeches voortaan aan Heerma zou voor­leggen. Daar­bij maakte Heerma duide­lijk dat hij de politiek leider was: 'Er is maar één kapitein op het schip en dat ben ik' (de Volks­krant, 17 mei 1995).

Tweede-Kamerlid Van der Linden

In dezelfde dagen dat Helgers in opspraak raakte, kwam ook het Tweede-Kamerlid René van der Linden in botsing met zijn partij. De Limburg­se volksvertegenwoordiger had in een inter­view met een aantal regionale bladen gezegd een afsplitsing van het CDA niet uit te sluiten, wanneer zijn partij niet een meer 'con­servatief-sociale' koers zou inslaan. Van der Linden signa­leerde in zijn partij een 'vervreem­dingsproces' tussen Den Haag en de rest van het land. Als er voor de vol­gende ka­mer­verkiezingen geen verbe­tering zou komen, behoorde een Lim­burg­se (en wel­licht Brabant­se) afsplit­sing van het CDA tot de moge­lijkhe­den. 'In de politiek moet je nooit "nooit" zeg­gen', aldus Van der Lin­den, die verder meende dat de regio's binnen het CDA meer invloed zouden moeten hebben om de Haagse poli­tieke cultuur terug te dringen (Nieuwsblad van het Noor­den, 12 mei 1995). In de fractie­vergadering van 16 mei werd ook Van der Linden tot de orde geroepen. Heerma zei dat voor Van der Linden het­zelfde gold als voor Hel­gers, dat wil zeggen dat zij geen aanleiding moesten geven tot het ontstaan van verkeerde beeldvorming over het CDA.

Eerste-Kamerverkiezingen

Op 21 januari stelde het partijbestuur de advieslijst voor de Eerste Kamer vast. De kandidatenlijst was voorbereid door de Selec­tie­commissie die onder voorzitterschap stond van Virginie Korte-van Hemel, oud-staatssecretaris van Justitie. Op 13 februari overlegde het partijbestuur met vertegenwoordi­gers van Statenfracties en provinciale af­de­lingen, die de mogelijkheid hadden wijzigingen aan te bren­gen. Daarna werd de kandidatenlijst definitief vastge­steld. Lijst­trekker werd de erevoorzitter van het CDA, Piet Steen­kamp. Hij maakte in 1965 zijn opwachting in de se­naat. Frac­tie­voor­zitter Luck van Leeuwen stond nummer twee. Op de tiende plaats prijkte oud-mi­nister van Justi­tie Ernst Hirsch Bal­lin, die hiermee van de Tweede naar de Eerste Kamer zou over­stap­pen. Op de kandi­datenlijst kwam de partij­voorzit­ter van het CDA niet langer voor. Hel­gers had vóór zijn verkiezing tot partijvoorzitter te kennen gegeven geen zetel te ambiëren, mede om onafhan­kelijk te kunnen staan tegenover de kamerfracties.

Bij de Eerste-Kamerverkiezingen verloor het CDA acht zetels en kwam uit op negentien (zie tabel 2).

Strategisch Beraad

Op 21 januari maakte waarnemend partijvoorzitter Lodders-Elfferich de instelling bekend van de Centrale Werkgroep Strate­gisch Be­raad. Het initiatief was genomen door het par­tijbe­stuur en het Weten­schappelijk Instituut. De werkgroep moest vanuit chris­ten-democra­tisch perspectief lange termijn­visies ontwikkelen op brede maatschappelijke proble­men. Het was niet de bedoeling dat men een nieuw begin­selprogram ging voorbereiden; het Pro­gram van Uitgangspunten was immers nog in 1993 geheel gewij­zigd.

Voor­zitter van het Strategisch Beraad werd de gewezen leider van de Katholieke Volkspartij (KVP) en oud-Euro­pees Commis­saris Frans An­dries­sen; secre­taris de hoog­leraar Jan Peter Balkenende. Lid waren oud-minis­ter Hirsch Ballin, de voorzit­ter van de Weten­schap­pelijke Raad voor het Regerings­beleid Piet Hein Donner, RABO-bank-topman Herman Wijffels, de Rotterdamse wethouder R.M. Smit, de hoog­leraren Marie-Louise Bemel­mans-Videc en Hans Franken, en ten slotte waar­nemend partijvoorzitter Lodders-Elfferich. Tot de advi­seurs van de werkgroep behoor­den onder anderen Heerma en oud-premier Lub­bers.

Naast de Centrale Werkgroep bestond het Strategisch Beraad uit zes 'kern­themagroepen', die zich bezig hielden met internationa­lisering en globalise­ring, poli­tiek en bestuur, rechtsstaat en veiligheid, onderwijs en integratie, werk en participatie en ten slotte medisch-ethische zaken.

Op 8 november presen­teerde Andriessen als voorzitter van de Centrale Werkgroep het rap­port Nieuwe wegen, vaste waarden aan partijvoorzitter Helgers. Volgens de werkgroep was het rapport 'een principiële verkenning tot in de volgende eeuw'. Onder andere werd meer aandacht in het beleid ge­vraagd voor het gezin als 'de basis van het samenleven' (dit punt was door fractie­voor­zitter Heerma al eind september bij de Algemene Beschouwin­gen in de Tweede Kamer naar voren gebracht). Ook zou de overheid daadkrach­tiger de crimi­nali­teit moeten bestrijden. In tegen­stelling tot de Tweede-Kamer­frac­tie, die eind september had voorge­steld de AOW te beknot­ten, wilde het Strategisch Beraad deze handha­ven.

Binnen de partij werd in het algemeen positief gereageerd op het rapport. Het Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA), de jongerenorganisatie van het CDA, plaatste echter onder de leus 'prima waarden, maar te weinig nieuwe wegen' enkele kanttekeningen, hetgeen tot boze reacties bij de opstellers van het rapport leidde. CDJA-voorzitter Jack de Vries pleitte onder andere voor meer waardering voor het vrij­willigers­werk. Ook zag hij weinig heil in het terugdringen van soft­drugs uit de gedoogsfeer in de ille­gali­teit.

Het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) was in het alge­meen wel tevreden met de sociale lijn in het rapport. Het vakver­bond vond de sug­ges­tie om het wettelijk minimumloon los te la­ten minder ge­slaagd, zo bleek uit het betoog van voor­zitter Anton Westerlaken op de partijraad van 18 novem­ber. Op deze bijeen­komst werd een eerste aanzet gege­ven tot de dis­cussie binnen de partij over het rapport. Tot 30 maart 1996 kregen alle gele­dingen binnen de partij de gelegen­heid zich uit te spreken. Op de partijraad van 1 juni 1996 diende de definitieve besluitvorming over het rapport plaats te vin­den.

Herkenbaar en slag­vaardig

In oktober 1994 had de partijcommissie Appèl en Weer­klank II haar rapport Herkenbaar en slag­vaardig gepubliceerd (zie Jaaroverzicht 1994). Hierin werden voorstellen gedaan om de interne partijdemocratie te hervor­men. Na het verschij­nen van het rapport bogen de afdelingen en de aan het CDA gelieerde or­ganisaties zich over de suggesties. Het CDJA tekende pro­test aan tegen het dreigende verlies van zijn onafhankelijke posi­tie. Eind april verga­derde het partijbestuur over de reac­ties van de achter­ban. Op een aantal punten leidde dit tot wijzi­ging van de voorstellen, bij­voorbeeld met betrekking tot de toekomstige status van het Vrouwenberaad en de Bestuur­dersver­eniging. In plaats van een vergaande integratie van deze organisa­ties in de partij bleef in de eindvoorstellen hun onafhankelijkheid gewaarborgd.

De partijraad van 10 juni behandelde vervolgens de voor­stellen tot wijziging van de partijorganisatie. Over het plan om ledenraadplegingen in te voeren, waren de meningen ver­deeld. Deze zouden beperkt moeten blijven tot ge­zichts­bepalen­de on­der­wer­pen als lijsttrekkers of bepaalde politieke the­ma's.

De bedoe­ling van de discussie op de partijraad was om na te gaan in hoe­verre bepaalde voorstel­len konden rekenen op brede instem­ming. Voor­ne­mens waarbij dat het geval was, werden na de partijraad omgewerkt tot statuten- en reglementswijzigingen. Het was de bedoeling dat de partijraad van 18 november zich hierover zou uitspreken. Omdat velen binnen de partij deze periode te kort vonden, werd besloten de uiteindelijke besluitvorming op de partijraad van 1 juni 1996 te laten plaatsvinden.

Tweede-Kamerfactie

Eind januari waren de Tweede-Kamerfractie en het partijbestuur in Maars­sen bijeen gekomen om de oppositie tegen het paarse kabinet te bespreken. Op deze bijeenkomst sprak oud-VVD-leider Hans Wie­gel over de kunst van het op­positie voeren, waarbij hij putte uit zijn ervarin­gen als oppositie­leider ten tijde van het kabinet-Den Uyl in de jaren 1973-1977.

Op 16 en 17 september kwam de Tweede-Kamerfractie opnieuw bijeen, dit keer in Lage Vuursche. De fractie was niet tevreden over haar functio­neren in de opposi­tie. Besloten werd om op onder­werpen als drugs, sociale zekerheid en inkomensbeleid een hardere opposi­tie te voeren om het CDA een duidelij­ker profiel te ver­schaf­fen. Verder werd een commissie ingesteld be­staan­de uit frac­tie­voor­zitter Heerma, Tweede-Kamer­voorzitter Wim Deet­man en het fractielid Jaap de Hoop Scheffer, die het functioneren van de fractie moest door­lichten. Nadat deze commis­sie met alle fractiele­den gesprek­ken had gevoerd, pre­senteerde zij op 13 december haar bevindingen. Voorgesteld werd om het fractiebe­stuur een zwaarder politiek aanzien te geven. Om die reden werd vice-fractie­voorzitter Frans Wolters vervan­gen door De Hoop Scheffer. Wolters bleef wel deel uitma­ken van het fractiebe­stuur.

Enkele dagen eerder, op 7 december, had voorzitter Heerma zijn fractie met af­treden gedreigd wanneer de anonieme kritiek vanuit de fractie op zijn functioneren niet zou verstom­men. Heerma noemde zijn critici 'lafbekken'. Aan­lei­ding vormden de negatieve uitspraken van enkele anonieme fractiele­den over het optreden van Heerma als oppositieleider tijdens het debat over de onderwijs­vrijheid. Heerma was toen gedwon­gen een motie van wantrou­wen tegen minister Hans Dijkstal van Binnen­landse Zaken in te trekken, vanwege gebrek aan steun van de andere oppositiepartijen. Na afloop van de fractie­vergade­ring deelde Heerma mee dat hij een streep had getrokken. 'Medede­lingen van fractiele­den over het functione­ren van de fractie en van mij in de pers zijn onaccep­tabel' (NRC-Handelsblad, 8 december 1995).

Brinkman

Op 15 februari kondigde oud-fractievoorzitter Brinkman aan dat hij op 1 april de Tweede Kamer zou verlaten om voorzitter te worden van het Al­gemeen Verbond Bouwbe­drijf (AVBB), de federa­tie van bouwbe­drijven. Zijn nieuwe functie achtte hij niet ver­­enigbaar met het kamerlidmaatschap. Bovendien wenste hij de nieuwe leiding van de fractie niet voor de voeten te lo­pen. Brinkman hield de moge­lijk­heid van een terugkeer in de poli­tiek open.

Brinkman was van 1982 tot 1989 mi­nister van Welzijn, Volksge­zondheid en Cultuur geweest. Na de Twee­de-Kamerverkiezingen van 1989 werd hij tot voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van het CDA gekozen. In het algemeen werd hij beschouwd als de opvolger van Lubbers als politiek leider van het CDA. Op 16 augustus 1994, na de grote verkiezings­ne­derlaag en de kabinetsforma­tie die resulteerde in de paarse coalitie zonder het CDA, legde hij het fractievoorzitterschap neer (zie Jaaroverzicht 1994).

Op 17 maart verscheen het boek De branding, waarin de journa­list Marcel Metze de gebeurtenissen die aan de verkiezings­neder­laag en Brinkmans vertrek waren voorafgegaan, ontrafelde. De publikatie leidde tot de nodige commotie. Metze beschreef ge­detailleerd de verschillende scenari­o's die oud-CDA-leider Lubbers in wanhoop zou hebben uitge­dacht om kandidaat-premier Brink­man als CDA-lijsttrekker te ver­vangen. In deze door hem­zelf aangewezen kroon­prins had Lubbers toen alle vertrouwen verlo­ren. Daar­naast werd bekend dat koningin Beatrix door Lub­bers op de hoogte was gehouden van de interne ontwik­kelingen binnen de CDA-top.

Lubbers

Op 27 januari besloot het kabinet-Kok oud-premier Lubbers te benoemen tot minister van Staat. Deze weinig toegekende ti­tel wordt verleend aan politici die een lange staat van dienst heb­ben en die niet meer betrokken zijn bij de dagelijkse po­litieke praktijk. Op 10 juni benoemde de partijraad van het CDA Lubbers bij acclamatie tot voorzitter van het bestuur van het Weten­schappelijk Instituut voor het CDA. Op 8 september aan­vaardde Lubbers de leerstoel Globalisering van Economie en Samenleving aan de Katholieke Universiteit Bra­bant.

Eind oktober werd in de media de naam van Lubbers genoemd als kandidaat voor de post van secretaris-generaal van de NAVO. Met het terugtreden van de Belg Willy Claes was deze functie va­cant geraakt. Op 30 oktober spraken de Franse president Jacques Chirac en de Britse premier John Major zich openlijk uit voor Lubbers' kandidatuur. Een dag later gaf de Duitse bondskanse­lier Helmut Kohl eveneens zijn steun. Vervolgens werd Lubbers ont­boden naar Washing­ton, waar hij op 2 november een gesprek had met Warren Christopher, de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten. Een dag later stelde de Nederlandse re­gering hem officieel kandidaat. Toen na enkele dagen bleek dat de Ame­rikanen grote bezwaren tegen Lubbers hadden, besloot deze op 10 november om zijn kandidatuur in te trekken. Minis­ter Hans van Mierlo van Buitenlandse Zaken noemde de Amerikaanse handelwij­ze 'geen manier van doen'. Enige tijd later werd de Spaan­se mi­nister van Buitenlandse Zaken Javier Solana tot nieuwe secre­ta­ris-generaal van de NAVO benoemd.

De publikatie van de memoires van Lubbers, die waren voorzien voor november, werd met ten minste één jaar uitgesteld. Naar verluidde zou Lubbers beducht zijn geweest om het CDA met zijn openhartigheid schade te berokkenen, vooral wat betreft het voor de partij rampzalig verlopen verkie­zingsjaar 1994. Het boek getiteld Haagse jaren was geschreven door de histori­cus Theo Brinkel - werkzaam bij het Wetenschap­pelijk Instituut voor het CDA - op basis van vele gesprekken die hij met Lubbers had ge­voerd.

Op 27 december doorbrak Lubbers echter zijn stilzwijgen, toen hij in een interview in Trouw wel inging op de laatste periode van zijn premier­schap. Aanlei­ding was een vraaggesprek op 23 december in hetzelfde dagblad met Hans van der Voet, de gepensi­oneerde directeur van de Rijks­voorlichtings­dienst (RVD), die als zodanig woordvoerder van Lubbers was geweest. Van der Voet meende dat Lubbers het laatste jaar van zijn premier­schap 'de kluts kwijt was geweest'. In zijn reactie hierop meldde Lubbers dat hij pas in november 1993 aan de keuze van Brinkman als opvol­ger was gaan twijfelen. Vervolgens had hij 'een serieuze po­ging onder­nomen het leider­schap van het CDA te verbre­den'. In dit plan zou Lubbers zelf partij­voor­zitter worden, terwijl Andries­sen of oud-minister van Bui­tenlandse Zaken Peter Kooijmans zich openlijk beschik­baar zouden moeten stellen voor het premier­schap. Brinkman zou na de verkiezingen aan­blijven als fractie­voor­zit­ter. Volgens Lubbers wees Brinkman echter het voorstel van de hand: 'het was voor hem al­les of niets. En alles was voor hem vooral het Cats­huis.' Het feit dat Brinkman premier wilde worden, zou mede tot het paarse kabinet hebben geleid, aldus Lub­bers. Binnen het CDA werd afwijzend gereageerd op Lub­bers' uitlatin­gen. Oud-partij­voorzitter Van Velzen noemde diens versie te beperkt.

Symposium

Op 12 en 13 mei organiseerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA een internationaal sympo­sium met als onderwerp 'De christen-democratie als beweging van de toekomst'. Tot de sprekers behoorden de Zwit­serse theoloog Hans Küng, de minister-president van Luxem­burg Jean-Claude Juncker en de voorzit­ter van de Europese Volks­par­tij, de Belg Wilfried Martens. Oud-premier Lubbers sprak de slotrede uit. In zijn eerste po­litieke toespraak sinds zijn heengaan als premier stelde hij dat zijn sinds 1982 gevoerde beleid gericht op econo­misch herstel, door het paarse kabinet werd voortgezet. Hij erkende dat zijn 'no nonsense'-beleid mede had geleid tot verzakelij­king en het op de achter­grond raken van fundamentele normen en waarden, en riep op om de bakens te verzetten.

Verwante instellingen en publikaties

Op 4 maart werd een bijeenkomst belegd over het door het We­tenschappelijk Instituut opgestelde beleidsad­vies Schakels tussen landbouw, milieu en natuur. Onder anderen sprak Jos van Gennip, de directeur van het Weten­schappelijk Instituut, en mede-opsteller van het rapport. Aan deze bijeen­komst was een aantal regionale conferenties voorafgegaan. In augustus verscheen Op weg naar de Intergouvernementele Confe­rentie 1996. Dit beleidsadvies met betrekking tot de Europese Unie was opgesteld door het Wetenschappe­lijk Insti­tuut en de werkgroep Europa van de partijcommissie Buitenland. Voor de conferentie 'Investeren in integreren', die op 14 ok­tober werd gehouden, tekenden het Intercultureel Beraad en het Weten­schappelijk Instituut.

In maart stelde het partijbestuur het rapport Het democratisch avontuur. Politieke en economische betrekkingen met het nieuwe Zuid-Afrika vast. Het rapport, dat was opgesteld door leden van de werkgroep Mensenrechten van het CDA, bepleitte onder meer verhoging van het bedrag aan ontwikkelings­samen­werking voor Zuid-Afrika. Op 23 september belegde de partijcommis­sie-Buitenland een conferentie met als titel 'Het buitenlands beleid be­schouwd en beoordeeld: de CDA-prio­riteiten'.

Op 13 mei hield het CDJA zijn algemene ledenvergadering, die in het teken stond van het jaarthema 'Schipperen met ruimte'. Tweede-Kamer­lid De Hoop Scheffer sprak over het asielbe­leid. Zijn pleidooi voor snellere en strengere procedures viel bij zijn gehoor niet in goede aarde.

De Eduardo Freistichting, een organisatie van het CDA die zich bezig houdt met internationale solidariteit, belegde op 24 juni samen met het CDA-Vrouwenberaad en de Nationale Com­missie Ontwikkelingssa­men­werking een conferentie over 'de organisatie van het dage­lijks leven'. Centraal stond de vraag hoe maat­schappelijke organisaties van de grond komen. Op 11 novem­ber organiseerden de Eduardo Freistichting en het CDA-Vrouwenbe­raad een bijeen­komst met als thema 'Milieu: een grenzeloze aangelegenheid. Civil society en internationaal rentmeester­schap'.

Op 20 mei vond de ledendag van het CDA-Vrouwenberaad plaats. Ter ge­legenheid daarvan verscheen de discussienota Samenleving in balans. Hierin werd een pleidooi gehouden om banen, vrijwilligerswerk en zorgta­ken evenwichti­ger te verdelen. Op 4 november hield het CDA-Vrouwenbe­raad een mini-sym­posium met als titel 'Wie zorgt er voor de kinderen'. De bijeenkomst was georganiseerd ter gelegenheid van het afscheid van Toos Jongsma-Roelants als voorzitter van het CDA-Vrou­wen­beraad. Zij had deze functie sinds 1991 vervuld. In 1996 zou een nieuwe voorzitter worden aangewezen; de vice-voorzitter Ans Willemse-Van der Ploeg nam zolang deze functie waar.

Op 13 mei organiseerde de CDA-bestuurdersvereniging in samen­wer­king met het Instituut voor Publiek en Politiek een studie­dag over het onderwerp duurzame ontwikkeling. De visie van het CDA hierop werd toegelicht door het Tweede-Kamerlid Berry Esselink. De bestuurdersvereniging hield op 7 oktober haar jaarvergadering. Onder meer werd gesproken over de bestuur­lij­ke reorganisatie.

Op 5 oktober werd aan Tweede-Kamerfractie­voorzitter Heerma het eerste exemplaar overhandigd van het CDA-Jaarboek 1995-1996. De oppositierol van het CDA stond hierin centraal.

Personalia

Op 11 januari overleed Ad Kaland. Van 1962 tot 1979 was hij voor de CHU lid van het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland. Aan deze functie hield hij de bijnaam 'onderkoning van Zeeland' over. Van 1977 tot 1993 maakte Kaland deel uit van de Eerste-Kamerfractie van het CDA. Van 1988 tot zijn ver­trek in 1993 was hij fractievoorzitter. In deze hoedanigheid kwam hij regelmatig in botsing met de toenmalige premier en CDA-leider Lubbers.

Op 30 maart beëindigde oud-premier Dries van Agt zijn termijn als ambassadeur namens de Europese Unie in de Verenigde Sta­ten. Vóór zijn benoeming in 1990 was hij drie jaar ambassadeur van de Europese Gemeen­schap in Japan geweest.

Op 31 maart zei een meerderheid van de gemeenteraad van Ber­geyk het vertrouwen op in burgemeester Ad van Poppel. Aan­lei­ding hiertoe vormde het feit dat Van Poppel een stuk grond had aangenomen van een projectontwikkelaar die een opdracht voor de gemeente Bergeyk uitvoerde. In juli volgde het ontslag van Van Poppel door minister Dijkstal van Bin­nenlandse Zaken, wegens verstrengeling van persoonlijke en gemeentelijke belangen.

Op 7 juni nam Cees Bremmer zitting in de Tweede Kamer, als op­vol­ger van de in de Eerste Kamer verkozen Hirsch Ballin. Brem­mer was in 1986 partijse­creta­ris van het CDA geworden. In 1989 en 1994 was hij campag­nelei­der bij de Tweede-Kamerver­kiezin­gen.

Laatst gewijzigd:06 april 2023 15:40