Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 1992

Uit: P. Lucardie, I. Noomen en G. Voerman, 'Kroniek 1992. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1992' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1992 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1993), 13-52, aldaar 18-26.

Inleiding

Het jaar 1992 werd voor het CDA gekenmerkt door discussie. Be­hal­ve over de eigen grondslag wisselde de partij van gedach­ten over omstre­den onderwerpen als ontwikkelingssamenwerking en sociale ze­ker­heid. De discussie moest haar beslag krijgen in een in 1993 vast te stellen nieuw beginsel- en verkie­zings­program­ma.

Eerste-Kamerfractie

Ook in 1992 zorgde de CDA-senaatsfractie weer voor de nodige commo­tie. In februari zei fractievoorzitter Ad Kaland in een interview met het blad van het Nederlands Christelijk Werkge­versverbond niet te verwach­ten dat het kabinet de volledige kabinetsperiode zou volmaken als het zo bleef 'doormod­deren'. Hij zag te veel verschillen in opvatting tussen CDA en PvdA. Eerder die maand had Elco Brinkman, frac­tievoorzit­ter van het CDA in de Tweede Kamer, een spraakmakende rede gehouden tij­dens een partijbijeenkomst op het eiland Texel, waarin hij een 'daadkrachtig' kabinetsbe­leid eiste. De PvdA, die op Brinkmans Texelse rede vrij laconiek gerea­geerd had, liet de aanval van Kaland op de coalitie niet over haar kant gaan. Tweede-Kamer­fractie­voorzit­ter Thijs Wöltgens verlangde van de CDA-leiding dat ze zich zou distan­tiëren van Kalands uitla­tingen. Dit ge­beurde inderdaad bij monde van Brinkman en CDA-voorzitter en Eerste-Kamerlid Wim van Velzen. In een debat in de Tweede Kamer over de spanningen in de coalitie veroor­deelde ook premier Ruud Lubbers Ka­lands optreden.

In mei deed de Eerste-Kamerfractie opnieuw van zich spreken. De CDA-senatoren dreigden de voorstellen voor de basisvorming van PvdA-staatssecre­taris Jacques Wallage van Onderwijs af te wij­zen, omdat die niet genoeg garantie boden dat kleine plat­te­lands­scholen vooralsnog zouden kunnen blijven bestaan. Uitein­delijk werden de voorstellen toch aangeno­men. In december ten slotte keerde de Eerste Kamer zich tegen de Nabe­staan­denwet, mede door toedoen van de CDA-fractie die kritiek had op het feit dat ook niet-geregistreerde ongehuwd-samenwonenden door de wet recht kregen op een nabe­staandenuit­kering. Invoering van de wet werd tot nader order uitgesteld.

Naar aanleiding van het verzet dat de se­naatsfractie de laat­ste jaren tegen belangrijke wets­ontwerpen pleeg­de (zie ook het Jaaroverzicht 1990, en het Jaaroverzicht 1991), ontstond er een discussie over positie en bevoegdheden van de Eerste Kamer. Zo pleitte de voorzitter van de Tweede Kamer Wim Deetman (CDA), tevens voor­zitter van de kamercommis­sie die zich bezig­houdt met staats­rechtelijke hervor­mingen, ervoor dat het vetorecht van de senaat vervangen zou worden door een 'terug­zendrecht'. De Eerste Kamer zou dan wetsvoor­stellen niet meer kunnen afwijzen, maar slechts terugsturen naar de Tweede Kamer, die het laatste woord zou hebben.

'Program van Uitgangspunten' en grondslagdiscussie

In april presenteerde het CDA zijn nieuwe geactualiseerde ont­werp-beginselprogramma tijdens een symposium in Den Haag. Een partijcom­missie onder leiding van CDA-erevoorzitter en senator Piet Steenkamp was vanaf 1990 met het schrij­ven ervan bezig ge­weest. Reden voor de actuali­sering van het tien jaar oude 'Pro­gram van Uitgangspunten' was de behoefte aan christe­lijk geïnspi­reerde politiek in een snel veranderende wereld en sa­men­­le­ving. Het nieuwe programma hield rekening met de veran­derde politieke situatie in Europa, met de toenemende milieu­vervuiling, de (internationale) criminaliteit en de opkomst van nieuwe medische technieken. Centrale begrippen in zowel het oude als het nieuwe programma waren ge­rechtigheid, ge­spreide verant­woordelijkheid, solidariteit en rentmeester­schap. Het evangelie bleef richtsnoer voor het politieke handelen. Het nieuwe ontwerp-program ging ter be­spreking naar de afdelingen, waarna het in mei 1993 op partij­raad en congres definitief vastgesteld zou worden. Het moest dan de basis gaan vormen voor het nieuwe verkiezingsprogramma.

In oktober stelde het CDA een commissie in die het verkie­zings­program­ma moest gaan voorbereiden. Voormalig minis­ter van Landbouw Gerrit Braks werd tot voorzitter benoemd. De commissie zou verder onder andere bestaan uit Ad Kolnaar (kroonlid van de Sociaal-Economische Raad), Jos van Gennip (direc­teur van het Weten­schap­pelijk Instituut voor het CDA) en Jos Werner (voorzitter van de vorige verkiezingspro­grammacom­mis­sie). Onder anderen Brinkman zou als adviseur optre­den.

In augustus laaide de grondslagdiscussie op. Directe aanlei­ding was het toetreden van de Surinaamse hindoe Ram Ramlal tot de Tweede-Kamer­fractie van het CDA, waarbij hij de eed zwoer. Niet alleen Meindert Leerling, fractievoor­zitter van de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), bekri­tiseer­de het feit dat een hindoe een christe­lij­ke partij moest gaan vertegenwoordigen, maar ook binnen het CDA zelf ontstond onrust. Van Velzen gooide vervolgens olie op het vuur door in een inter­view met Het Binnenhof het CDA niet een chris­telijke, maar een chris­ten-democra­tische partij te noe­men, dat wil zeg­gen een partij die zich moest rich­ten op de hele samenle­ving en niet alleen op chris­te­nen. Door protes­ten binnen de partij zag hij zich gedwongen zijn woorden te ver­duidelijken. In een brief aan het partijbe­stuur erkende hij dat hij in plaats van 'chris­telijk' beter het woord 'con­fessi­oneel' (geba­seerd op een confessie of kerkelijke belijde­nis) had kunnen gebruiken. Ook Lubbers en Deetman lieten weten het CDA geen kerke­lijke partij te vinden.

EVP en conservatieven

In het Europees Parlement was al enige jaren sprake van toena­dering tussen conservatieven en christen-democraten. De top van de Europese Volkspartij (EVP) - het samenwerkingsverband van christen-democrati­sche partijen in de EG en van de frac­ties in het Europees Parle­ment - drong er in februari bij de EVP-fractie op aan om per 1 mei een 'gemeenschap van fracties' te gaan vormen met de EDG (de fractie van 32 Britse en twee Deense con­servatie­ven). De wens om een groot machtsblok te vormen tegen­over de socia­listen in het Europees Parlement lag hieraan ten grond­slag. Het CDA, ge­steund door een uit­spraak van de partij­raad uit 1990 en door de jongerenorganisa­tie Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA), was hiertegen. De partij was beducht voor aan­tas­ting van het chris­ten-democratisch karakter van de EVP en twijfelde aan de Europese gezindheid van de conserva­tieven. In april stemde de EVP-fractie in meerderheid vóór toelating. Belang­rijkste tegenstem­mers waren de vol­tallige CDA-delegatie en de Belgi­sche CVP. Hiermee was de aansluiting een feit geworden. Jean Penders, voorzitter van de CDA-delegatie in het Europees Par­lement, achtte samenwerking met de nieuw toegetredenen wel mogelijk, omdat zij de hoofdlijnen van het EVP-fractiebe­leid onderschre­ven hadden. Het CDJA zei toe de zaak kritisch te zullen blij­ven volgen.

In september verscheen het ontwerp-beginselprogramma van de EVP. Hierin sprak de EVP zich onder andere uit voor een fede­raal Europa, fundamenteel democratisch, economisch sterk en so­ciaal rechtvaardig. Van Gennip, mede-opsteller van het ba­sis­program, noemde het 'een serieuze poging de EVP op chris­telij­ke grondslag te verankeren' (CDAc­tueel, 19 sep­tember 1992). Het ontwerp-program werd besproken op het EVP-congres van 11-13 november in Athene.

Ontwikkelingssamenwerking

In februari publiceerde de partijcommissie-Buitenland haar rap­port Inter­na­tionale hulpver­lening. Aanleiding hier­voor was de al langer bestaande onenig­heid binnen het CDA over de be­ste­ding en omvang van het budget voor ontwikkelings­sa­menwer­king (zie hiervoor ook het Jaaroverzicht 1991). De commis­sie, die onder leiding stond van oud-minis­ter van Ont­wikke­lingssa­men­werking Kees van Dijk, be­pleit­te een her­schik­king van de begroting voor Ontwik­ke­lings­sa­menwer­king waar­door 500 miljoen gulden vrij zou komen voor hulp aan Mid­den- en Oost-Europa. PvdA-minister Jan Pronk van Ontwikke­lings­samen­werking werd een weinig doelma­tig beleid verweten. Pronk toonde zich voor de NCRV-radio zeer veront­waar­digd over het advies van de commis­sie. Hij voelde zich 'intel­lectueel bele­digd' en vond het rapport 'ergerlijk en beneden de maat'. Naar zijn mening moest zijn budget gereser­veerd blijven voor landen die aange­merkt konden worden als ontwikke­lings­land.

Maar ook binnen het CDA bleek het stuk omstreden. Zo memo­reer­de voor­­­zitter Ad Koppejan van het CDJA het besluit van de par­tij­raad van juni 1991 dat er geen ontwik­kelingsgel­den zouden worden be­steed aan Midden- en Oost-Euro­pa. Voormalig CDA-minister Jan de Koning van Ontwikke­lingssa­men­werking koos in mei openlijk de kant van Pronk, toen CDA-minister van Buiten­landse Zaken Hans van den Broek - ge­steund door de Tweede-Kamer­fractie van het CDA - een hernieuw­de aanval deed op het budget en de bevoegd­heden van Pronk.

In november kwam de bijna twintig jaar oude norm dat 1,5% van het netto natio­naal inkomen aan ontwikkelings­hulp besteed moest worden, op losse schroeven te staan. Een meer­derheid in de Tweede Kamer - waaronder de CDA-fractie - be­sloot dat de norm in de volgende kabi­netsperiode zou moeten ver­dwijnen. Het CDJA, het CDA-Vrouwenbe­raad en enkele kamerkringen van het CDA verzetten zich hier hevig tegen. In 1991 had de voor­jaarspar­tij­raad nog besloten de norm te handhaven. In 1992 zou op bei­de partijraden de ont­wikkelings­samenwer­king ter discussie staan (zie ook onder 'partij­bij­een­komsten').

Opvolging Lubbers

Op 20 mei verklaarde minister-president Lubbers voor de KRO-televisie in Brinkman zijn opvolger als politiek leider van het CDA te zien. Hij hoopte dan ook dat de voorzit­ter van de Tweede-Kamerfractie door de partij als lijsttrekker voor de verkie­zingen van 1994 zou worden aangewe­zen. Brinkman zelf vond deze aankondiging wat vroeg komen. Enkele partijgeno­ten, met name de minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin en de ad­junct-directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, C.J. Klop, uitten twijfels over het politiek leider­schap van Brinkman.

In de pers werd reeds lang gespeculeerd over de kansen voor Lubbers om in 1994 de Fransman Jacques Delors op te volgen als voor­zitter van de Europese Commissie. De zittende Nederlandse commissaris, Frans Andriessen, zou dan aftreden, aangezien er in de Commissie geen plaats zou zijn voor twee Nederlan­ders. De benoeming van minis­ter van Bui­tenlandse Zaken Van den Broek in december tot opvolger van Andries­sen in de Com­missie leken de kansen voor Lubbers aanzien­lijk te vermin­de­ren, daar het on­waar­schijnlijk werd geacht dat Van den Broek binnen twee jaar al weer zou aftreden (zie onder 'personali­a').

'CDA-politici in functie'

Eind juni werd het rapport CDA-politici in functie gepubli­ceerd, geschre­ven door een commissie onder voorzitterschap van De Koning. Het deed aanbevelingen voor werving, selectie, doorstroming en 'uitstroom' van christen-democratische volks­vertegenwoordigers. Het voorstel om politici niet langer dan twaalf jaar dezelfde functie te laten bekleden viel slecht binnen de partij. Zo liet Deetman bijvoorbeeld voor Veronica-radio weten dat de kiezers en niet de partij uiteinde­lijk moesten bepalen of iemand langer dan twaalf jaar kon blijven zitten.

Partijbijeenkomsten

De partijraad kwam op 23 mei in Amsterdam bijeen. De verwachte onenigheid over het rapport van de commissie-Van Dijk bleef uit. Het CDJA liet weliswaar weten dat de steun aan Oost-Euro­pa niet ten koste mocht gaan van hulp aan de armsten, maar acht­te ook een herbezinning op het beleid en herschikking van gelden nodig. Hierbij moesten echter de begrotingen van andere depar­tementen betrokken wor­den. Andere discussie-onderwerpen op de bijeen­komst waren de toekomst van de sociale zekerheid en het min­derhedenbeleid. De aanwezigen namen ook een resolu­tie aan, waarin de EVP-fractie opge­roepen werd door te gaan met de versterking van de christen-democratische identiteit van de EVP door middel van samenwer­king met gelijk­gezinde partijen. Een amen­dement van het CDJA om de toetreding van nieuwe con­serva­tieve partijen tot de fractie te blokkeren haalde het niet. Een tweede, door het CDJA inge­diende resolu­tie ging over het milieubeleid. Regering en parlement werden er in gevraagd een grotere voort­gang te maken met de uitvoe­ring van mi­lieumaatre­gelen.

Brinkman citeerde in zijn rede het beken­de gedicht 'Er is een land waar vrouwen willen wonen' van de overleden feministe Joke Smit. Hij rea­geerde hiermee op uitspra­ken die het CDA-Tweede-Kamer­lid Hans Hillen in mei had gedaan in een inter­view met het weekblad HP/De Tijd. Het Kamerlid had daarin een lans gebroken voor het tradi­tionele gezin. Ook het CDA-Vrou­wenbe­raad en het CDJA hadden zich aan het vraagge­sprek ge­rgerd, zo bleek uit de discussie op de partij­raad.

Op 28 november kwam de partijraad opnieuw bijeen, in Arnhem. Ook deze keer was de ontwikkelingssamenwerking een belangrijk punt van bespreking. Basis voor de discussie was een nota van de voorzitter van de commissie-Buitenland H. Neuman, ge­schre­ven in opdracht van het par­­tijbestuur. De discussienota ging niet langer uit van de vaste norm van 1,5% van het netto na­tionaal inko­men voor ontwikkelingssamenwerking (zie ook hier­boven on­der 'ontwikkelingssa­menwerking'). De hulp aan de al­lerarm­sten moest echter wel gehand­haafd blijven. Tegelij­ker­tijd pleitte de commissie voor een bredere opzet van de ont­wikkelingssamen­werking, die dan ook 'interna­tionale hulp­verle­ning' moest gaan heten: steun aan de Midden- en Oost-Europese landen, bestrij­ding van internati­ona­le mi­lieuvervui­ling en bijdragen aan de vredesoperaties van de Verenigde Naties zouden hier dan ook onder vallen. Andere de­partementen moes­ten een bijdrage gaan leveren aan die kosten. De par­tij­raad aan­vaardde uiteindelijk een resolutie van het bestuur, die deze ideeën als uit­gangs­punt had. De resolutie sprak zich ook uit voor het opstel­len van een nieuwe norm voor internationale hulpver­lening ten behoeve van het verkiezings­programma 1994-1998. Een voorstel van CDJA en CDA-vrouwen­be­raad om de oude norm van 1,5 % voor 'zuivere' ontwikkelings­hulp te hand­haven werd met 114 tegen 92 stemmen verworpen. De nieuwe voorzitter van het CDJA Jack de Vries kondigde aan op de kwestie terug te komen bij de vast­stelling van het nieuwe 'Program van Uit­gangspunten' en het nieuwe verkiezingsprogram­ma.

Een ander belangrijk punt van bespreking was de sociale zeker­heid (zie onder 'discussie sociale zekerheid'). De partij­raad had een feestelijk tintje in verband met het tienja­rig jubi­le­­um van Lubbers als minister-president. Tijdens de bij­een­komst werd CDAtel - een nieuwe videotexdienst met al­ler­lei ac­tuele in­for­matie over de partij - officieel in gebruik ge­steld.

Discussie sociale zekerheid

In april bracht een partijcommissie onder leiding van de hoog­leraar Kol­naar een rapport uit met de titel Sociale zeker­heid en verantwoor­de­lijk­heid, dat een leidraad moest vormen voor het nieuwe verkiezings­program­ma. In grote lijnen wilde het rapport de verant­woorde­lijk­heid voor de sociale zekerheid verschuiven van overheid naar burger, onder­nemer en sociale partners. De werkgroep pleitte voor een 'opbouwstel­sel', waar­bij hoogte en duur van de uitkering afhankelijk zijn van het arbeidsverle­den. De introductie van een ministelsel achtte de commissie niet uitvoerbaar. Wel vond men enige forse aanpas­singen van het systeem noodzakelijk, zoals af­schaffing van de Ziektewet en de Algemene Arbeidsonge­schikt­heidswet (AAW). Een voorstel van het partijbestuur op de partijraad van 28 novem­ber dat de AAW - conform het rap­port-Kolnaar - wilde afschaf­fen, haalde het niet en werd met een kleine meerderheid ver­worpen.

Op deze partijraad dienden CDJA, CDA-vrouwenbe­raad en een aan­tal kamer­krin­gen een motie in om af te zien van de bevrie­zing van WAO-uitkeringen voor 'bestaande gevallen' jonger dan 50 jaar. Pas toen Brink­man had toege­zegd dat hij de situatie op­nieuw zou bekijken en dat er ge­sprekken gaande waren met het kabinet over mogelijke alter­na­tieven, werd de motie ingetrok­ken. In december liet de CDA-frac­tie overigens weten de kabi­nets­voorstellen inzake de WAO nog steeds het beste te vinden. Volgens de kamerkring Amster­dam werd hiermee de belofte aan de partijraad verbroken.

Verwante instellingen en publikaties

In mei publiceerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA het rapport Genen en grenzen, geschreven door een commissie onder voorzit­terschap van E. Bleumink. Het gaf een christen-democratische visie op gentechnologie en de rol die de over­heid op dit gebied moet spelen. Op 20 juni organiseerde het Weten­schappelijk Instituut in Utrecht een studieconfe­rentie over het rapport. In augustus bracht het Wetenschappe­lijk In­stituut een rapport uit getiteld Wij zijn het volk: de natio­nale kwestie in Midden- en Oost-Euro­pa, geschreven door een commissie onder leiding van Peter Kooijmans.

De CDA-jongeren kozen op 13 juni een nieuwe voorzit­ter. De Vries volgde Koppejan op, die vier jaar het voorzitter­schap had bekleed.

Ook de CDA-Bestuurdersvereniging kreeg een nieuwe voorzitter. De ledenraad koos op 25 januari Jan Pastoor als opvolger van A. Beelaerts van Blokland, die vanaf 1986 voorzitter was geweest. In oktober kwam de vereniging in aanvaring met Brinkman, die tijdens een lezing in Rotter­dam een lans had gebroken voor het gekozen burgemeesterschap. De secretaris van de CDA-Be­stuur­ders­vereniging reageerde afwijzend.

De jaarlijkse ledendag van het CDA-Vrouwenberaad op 26 septem­ber was gewijd aan nieuwe relatie- en ouderschapsvormen. De no­­ta Her­nieuwd ouderschap van het Vrouwenberaad diende als uit­gangspunt. Het CDA besloot in 1992 regionale vrouwennetwer­ken in de kamerkringen op te zetten om de be­stuur­lijke parti­ci­patie van vrouwen binnen de partij te ver­groten. Deze net­werken zouden gaan functioneren naast het CDA-Vrouwenberaad.

In mei verscheen de discussienota Betere zorg op basis van solidariteit en eigen verantwoordelijkheid, geschreven in opdracht van het partijbestuur door een werkgroep onder lei­ding van Van Velzen. De auteurs waren van mening dat de verde­re uitvoering van het 'plan-Simons' opge­schort moest worden.

In september verscheen voor het eerst het Jaarboek CDA 1992-1993. Naast interne partij-informatie stonden er opiniërende artike­len in van onder anderen Brinkman, Lubbers en Deetman.

In oktober presenteerde een werkgroep onder leiding van Van Velzen de discussienota School aan de ouders, waarin gepleit werd voor een grotere invloed van ouders in de besturen van zowel bijzondere als openbare scholen. De nota moest gaan dienen als richtlijn voor het nieuwe verkie­zingsprogramma.

Eind oktober verscheen het rapport Naar een vernieuwd openbaar bestuur. Een commissie onder voorzitterschap van J. Verbree pleitte hierin voor het afschaffen van de huidige twaalf provin­cies. Ze zouden vervangen moeten worden door tenminste twintig recht­streeks gekozen regiobestu­ren, die zouden moeten fungeren als bestuurslaag tussen rijk en gemeen­te. Dit was een omstre­den kwestie binnen de partij. Zo lieten elf van de twaalf provin­ciale CDA-fractievoorzitters in decem­ber een verkla­ring uit­gaan naar partijbestuur en parlements­fracties, waarin ze zich uitspraken tegen het opheffen van de provin­cies.

Ook in november verscheen het rapport Vreemdelingen-, migran­ten- en vluchtelingenbeleid - een gezamenlijk produkt van CDA, CDJA en CDA-Vrouwenberaad - onder redactie van Piet Hein Donner. Op basis van het rapport zou de partij gaan discussi­ren over het vreemdelingenbeleid.

Personalia

In januari werd Onno Ruding, van 1982 tot 1989 minis­ter van Finan­ciën in de kabinetten-Lubbers I en II, vice-voorzit­ter van Citicorp/Citi­bank, de grootste bank van de Verenigde Sta­ten. Hij trad af als voorzit­ter van de partijcommissie-Buiten­land. In mei koos de partijraad H. Neuman tot zijn opvolger.

Op 3 februari overleed oud-minister Jan van Aartsen op 82-jarige leeftijd. Vanaf 1958 maakte hij namens de ARP als mi­nis­ter van Ver­keer en Wa­ter­staat deel uit van de kabinetten-Drees en Beel. Van 1959 tot 1963 was hij minister van Volks­huisves­ting en Bouwnijverheid in het kabinet-De Quay en daarna tot 1965 weer minister van Verkeer en Water­staat in het kabi­net-Marij­nen. In 1965 werd hij Com­missaris van de Koningin in Zee­land. Dat bleef hij tot zijn pensioen in 1974.

Gert Koffeman, sinds 1989 Tweede-Kamerlid van het CDA, werd in maart vrijgesproken van de aanklacht dat hij neveninkomsten van zijn vorige werkgever, de Algemeen Christelijke Politie­bond, niet zou hebben opgegeven (zie ook Jaaroverzicht 1991). Het Openbaar Minis­terie besloot in hoger beroep te gaan. Nadat de belastingin­specteur echter in novem­ber de be­lastende verkla­ringen tegen Koffeman had ingetrokken, zag de officier van justitie van verdere vervolging af. Koffe­man, die zijn werkzaamheden als kamerlid in september 1991 had opge­schort, had zijn plaats in het parlement in maart weer ingeno­men.

In juni verliet Hans Gualthérie van Weezel na vijftien jaar lid­maatschap de Tweede Kamer. Hij werd perma­nent verte­genwoor­di­ger van de Raad van Europa in Straats­burg.

In augustus ging de Commissaris van de Koningin in Zeeland C. Boertien met pensioen. Hij werd opgevolgd door Wim van Gelder, die veertien jaar lang als Statenlid en Gedeputeerde deel had uitgemaakt van de Noordhol­landse provinciale politiek. Vanaf april was Van Gelder waarnemend Commissaris van de Koningin in Noord-Holland.

In december legde Van den Broek na tien jaar minis­ter van Buiten­landse Zaken te zijn geweest, zijn functie neer om zijn partijgenoot Andriessen per 2 janua­ri 1993 op te vol­gen als lid van de Euro­pese Com­missie - het dagelijks be­stuur van de Europese Gemeenschap. Andriessen was twaalf jaar EG-com­missaris geweest. Kooijmans, als jurist gespeciali­seerd op het gebied van de mensenrechten en voorma­lig ARP-staats­secre­ta­ris van Buiten­landse Zaken in het kabi­net-Den Uyl (1973-1977), volgde Van den Broek op.

Laatst gewijzigd:10 mei 2023 10:02