Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 1984

Uit: Lidie Koeneman, Paul Lucardie en Ida Noomen, 'Het partijgebeuren: kroniek van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1984', in: R.A. Koole (red.), Jaarboek 1984 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1985), 10-60, aldaar 14-24.

Kernwapens

Voor het CDA was 1984 opnieuw een jaar vol interne tegenstellingen. In de eerste helft van het jaar ging de discussie grotendeels over de eventuele plaatsing van 48 kruisraketten in Woensdrecht. In januari pleitte defensie-specialist en Tweede Kamerlid voor het CDA Joep de Boer tijdens een spreekbeurt in Alphen aan den Rijn voor het uitstellen van de beslissing over de plaatsing en voor het opnieuw aan de orde stellen van het NAVO-dubbelbesluit uit 1979 binnen het bondgenootschap. CDA-fractievoorzitter Bert de Vries nam afstand van dit pleidooi en zei dat de fractie haar standpunt nog moest bepalen. Een viertal CDA-Kamerleden (Ton Frinking, Jan Buikema, Henk Couprie en Sytze Faber) sloten zich echter bij het standpunt van De Boer aan. Premier Ruud Lubbers en De Vries wezen uitstel van het plaatsingsbesluit van de hand. Ze waren van mening dat in juni de beslissing moest vallen. Vervolgens ontstond er onenigheid in de partij over een uitspraak van De Vries, die hij in februari deed in het VARA-programma Haagse Bluf, namelijk dat plaatsing van alle 48 kruisraketten voor het CDA onaanvaardbaar is. Zowel de rechter- als de linkervleugel binnen de partij vond dat De Vries voor zijn beurt had gesproken. Het Christen-Democratisch Beraad (een groep kritische CDA-ers) waarschuwde na een bijeenkomst in februari dat de discussie zich niet op aantallen kernwapens moet concentreren, maar op de principiële vraag of er wel geplaatst moet worden. De Vries moest zich tegenover CDA-minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek en zijn fractie verantwoorden. Dezen gingen akkoord met zijn verklaring dat zijn uitspraken voornamelijk bedoeld waren voor VVD-fractieleider Ed Nijpels die op zijn beurt dreigde met een kabinetscrisis voor het geval in ons land geen kruisraketten zouden worden geplaatst. Ondertussen kwam de CDA-fractie onder steeds grotere druk van binnen en buiten de partij te staan. Zo spraken een aantal kerkelijke organisaties (de synode van Gereformeerde Kerken, de Raad van Kerken en Pax Christi) zich uit tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland. In maart richtte een groep van 21 vooraanstaande leden van het CDA op persoonlijke titel het Comité-CDA-ers tegen plaatsing op. Het comité plaatste in het dagblad Trouw een oproep, die door ruim 250 CDA- en Christen Democratsch Jongeren Appèl (CDJA)-leden ondertekend werd. De ondertekenaars waren van mening dat het eventueel instemmen van de CDA-Tweede Kamerfractie met het plaatsen van kruisraketten in strijd was met het streven van de partij om de rol van nucleaire wapens terug te dringen. Het ging volgens de oproep bij dit streven om een hoofdpunt uit het Program van uitgangspunten, dat samenhangt met de grondslag en het karakter van de partij. In april hadden inmiddels al meer dan tweeduizend CDA-leden en -kiezers schriftelijke adhesiebetuigingen gestuurd naar het comité. Het CDA-bestuur liet echter in een brief aan het comité weten dat de oproep het CDA-program tekort deed, omdat daarin het terugdringen van kernwapens in bondgenootschappelijk verband uitgangspunt was. De bedoeling van het comité was binnen de partij een brede discussie over de kernwapenkwestie van de grond te krijgen. De CDA-fractie had echter al eerder laten weten geen behoefte te hebben aan een interne discussie voordat het kabinet met een standpunt naar buiten zou zijn gekomen.

Ook de jongerenafdeling van het CDA, het CDJA, sprak zich in maart op een CDJA-raad te Zwolle uit tegen de plaatsing van kruisraketten. Maar niet alleen binnen de partij werd er druk uitgeoefend om niet te plaatsen: in april deed een aantal christen-democratische oud-premiers en oud-ministers in een open brief een oproep tot plaatsing van kruisraketten in Nederland. Het initiatief voor deze actie was afkomstig van oud-premier Piet de Jong. De mede-onder-tekenaars waren oud-premier Zijlstra en veertien oud-ministers: Jan van Aartsen, Joop Bakker (oud-ARP), Pieter Beelaerts van Blokland, Pieter De Geus, Willem Scholten, Bé Udink, Chris van Veen (oud-CHU) en Leo de Block, Theo Bot, Jan van den Brink, Pierre Lardinois, Charles van Rooy, Fons van der Stee en Louis Stuyt (oud-KVP). Een aantal oud-bewindslieden (waaronder Dries van Agt, Barend Biesheuvel, Jan de Quay en Norbert Schmelzer), die wel benaderd werden, weigerden om diverse redenen te ondertekenen. Het CDA-partijbureau was niet gelukkig met de actie en wees in een reactie op de afspraak dat partij en fractie zich van commentaar zouden onthouden zolang het kabinet nog geen besluit had genomen. In mei kreeg De Vries het opnieuw zwaar te verduren in een fractievergadering van zijn partij. Hij moest uitleggen waarom hij in interviews en toespraken de zogeheten crisis-variant (pas raketten in Nederland toelaten in een tijd van internationale crisis) het maximaal haalbare had genoemd. Hij handelde hiermee in strijd met bovengenoemde afspraak. Bovendien moest hij een verklaring geven voor de verdeeldheid in de CDA-top, die ontstaan was over de crisis-variant: premier Lubbers en De Vries waren ervoor, terwijl CDA-minister Van den Broek van Buitenlandse Zaken ertegen was. Een week later bereikte de CDA-top een compromis, dat inhield dat Nederland thans niet akkoord kon gaan met de plaatsing van kruisraketten in Woensdrecht. Plaatsing kon slechts onder een aantal voorwaarden geschieden. De VVD wees het compromis vooralsnog af.


Op 1 juni viel het kabinetsbesluit. Bij de uiteindelijke stemming over dit besluit in de Tweede Kamer stelden acht CDA-Kamerleden zich als dissidenten op en stemden voor een (gematigde) motie van D66. Partijvoorzitter Bukman toonde zich teleurgesteld over dit aantal. Eerder in de week had hij de fractie opgeroepen om in eendracht te stemmen. Er werden echter geen stappen ondernomen tegen de dissidenten. Twee leden van de CDA-fractie in de gemeenteraad van Woensdrecht stapten uit de fractie en de partij, omdat ze zich als tegenstanders van plaatsing niet konden verenigen met de standpunten die het CDA had ingenomen tijdens het Kamerdebat.

Sociaal-economisch beleid

Ook het sociaal-economisch beleid van het CDA zorgde voor de nodige beroering binnen de partij. In februari bracht het wetenschappelijk bureau voor het CDA een rapport uit met de titel Werkloosheid en de crisis in onze samenleving: de samenhang tussen economie, cultuur en politiek . Daarin stond het terugdringen van de invloed van de overheid centraal. De auteurs concluderen dat de huidige crisis van de economie en van de verzorgingsstaat eigenlijk veroorzaakt is door een culturele crisis. Het rapport bepleit daarom correcties op de levensstijl die in de jaren zestig en zeventig is ontstaan. Een aantal aanbevelingen daartoe zijn: meer aandacht voor onbetaalde arbeid door herwaardering van vrijwilligerswerk; bestaande (betaalde) dienstverlening omzetten in onbetaalde onderlinge hulpverlening; fiscale ontmoediging van twee volledige banen per huishouden; meer verantwoordelijkheid voor familieleden onderling (zoals het laten bijdragen in de kosten door kinderen voor ouders in bejaarden- en verzorgingstehuizen). Op een studieconferentie die het Wetenschappelijk Instituut in oktober organiseerde kwam veel kritiek op het rapport. Men verweet het CDA dat het de verzorgingsstaat die het zelf heeft helpen opbouwen, weer aan het afbreken was en dat de partij een filosofie zocht voor een hard bezuinigingsbeleid. Ook het CDA-Vrouwenberaad was verontwaardigd over het rapport. Gedurende het jaar ontstond binnen deze vrouwenorganisatie en binnen het CDJA onrust over maatregelen, waar CDA-bewindslieden mede verantwoordelijk voor waren, zoals de tweeverdienerswet en het kabinetsplan tot herziening van het stelsel van sociale uitkeringen. Ze waren van mening dat hierdoor 'het sociale gezicht' van de partij werd aangetast. Ook vanuit de vakbeweging (CNV en FNV) kwamen kritische geluiden. Volgens enquêtes van de bonden zouden veel CDA-stemmers zich van de partij afkeren uit onvrede met het sociaal beleid.

Kernenergie

Kernenergie was in 1984 een belangrijk discussiepunt in het CDA. In februari publiceerde de werkgroep energiebeheer van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA een rapport met de titel Vernieuwend energiebeheer . Volgens het rapport kon kernenergie veilig en verantwoord voor de stroomvoorziening worden gebruikt. Eén lid van de werkgroep (A.S. Bos) was het met deze opvatting niet eens: hij vond het gebruik van kernenergie juist onverantwoord. Het rapport beschouwde de opslag van hoog-radioactief afval nog wel als een groot probleem. Onderzoek naar een oplossing hiervoor moest doorgaan, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van opslag door middel van proefboringen in de zoutlagen van Groningen en Drenthe te onderzoeken. Omstreeks dezelfde tijd verscheen een rapport over de energieproblematiek van het CDJA. Belangrijkste conclusie hiervan was juist dat de inzet van kernenergie, zonder nadelige economische gevolgen, vermeden kon worden. Door het verschijnen van het rapport van het Wetenschappelijk Instituut laaide de discussie rondom de proefboringen in Groningen en Drenthe weer op. Met name de energie-specialisten in de CDA-fractie in de Tweede Kamer Ad Lansink en René van der Linden waren hier voorstander van. Bestuurders en milieuorganisaties in de betrokken provincies reageerden verontwaardigd. In mei lanceerde Lansink het idee om het plan-Lievense dat voorzag in de opwekking van windenergie in het Markermeer, te wijzigen voor het opwekken van kernenergie. Het plan van Lansink behelsde de bouw van twee kerncentrales in de Markerwaard. Fractievoorzitter De Vries legde vervolgens Lansink en Van der Linden een spreekverbod op: tot nader order mochten zij geen openbare uitspraken doen over kernenergie. Eerst moest volgens De Vries het plan in de fractie besproken worden. In juni stelden de beide Kamerleden een discussiestuk op voor de CDA-fractie, waarin werd uitgegaan van de bouw van twee á drie nieuwe kerncentrales voor de eeuwwisseling. Het stuk werd ook toegestuurd aan het CDA-bestuur, omdat de conclusies verder gingen dan het partijprogramma, dat zich uitsprak tegen uitbreiding van het aantal kerncentrales. In dezelfde maand juni deden meer dan veertig organisaties op milieugebied, uit de vakbeweging en uit de kerkelijke wereld een dringend beroep op het CDA-bestuur om de uitkomst van de brede maatschappelijke energiediscussie serieus te nemen en niet te kiezen voor uitbreiding van kernenergie. In oktober vergaderde het partijbestuur over de kwestie aan de hand van een advies, opgesteld door een speciale werkgroep onder leiding van B. Krol. Dit advies sprak zich onomwonden uit voor vergroting van het aandeel van de kernenergie in de totale energievoorziening in Nederland. De schrijvers waren van mening dat dit ook niet in strijd was met het CDA-verkiezingsprogramma. Het bestuur slaagde er echter niet in een definitief standpunt te bepalen over de eventuele uitbreiding van kernenergie. Vooral de problematiek van het radioactief afval bleek een hinderpaal. Partijvoorzitter Bukman verklaarde dat het bestuur de discussie in de partij verder wilde voortzetten, maar dat het besluit van het bestuur geen principiële afwijzing van kernenergie betekende. De fractie vergaderde een dag later over de nota Tijd voor elektriciteit van Lansink en Van der Linden. Ze stelde vast dat er geen principiële bezwaren bestaan tegen kernenergie, maar ze nam niet de conclusie van de twee Kamer-leden over dat er twee of drie kerncentrales bij moeten komen. Een definitieve beslissing wilde de partij niet nemen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1986.

Faber en de kerkgang

In januari zorgde het Tweede Kamerlid Faber voor enige onrust in de partij toen hij tijdens een spreekbeurt in Makkum stelde dat de regelmaat van de kerkgang mede bepalend moet zijn of een kandidaat het CDA kan vertegenwoordigen. Hij sprak zijn verontrusting uit over de uitslag van een onderzoek waaruit bleek dat veertig procent van de CDA-achterban zelden of nooit naar de kerk ging. Faber waarschuwde voor het gevaar dat deze groep kiezers al te zeer haar stempel zou drukken op de besluitvorming binnen de partijorganen, waardoor de partij haar christelijke grondslag zou kunnen gaan verliezen. Partijvoorzitter Bukman en een aantal andere CDA-coryfeeën verklaarden echter in een reactie hierop dat zij het voldoende vinden als partijleden het Program van uitgangspunten en het verkiezingsprogram onderschreven. Kerkgang beschouwden zij als een persoonlijke aangelegenheid waar ieder zelf over moet beslissen. Faber lichtte vervolgens in een artikel in het dagblad Trouw van 19 januari zijn uitspraken toe. Hij was van mening dat de grondslag van het CDA ('de Heilige Schrift als richtsnoer voor het politiek handelen', artikel 2 van de statuten) niet voldoende functioneerde als samenbindend element. Hij constateerde dat er na de fusie van Anti-Revolutionaire Partij (ARP), Christelijk-Historische Unie (CHU) en Katholieke Volkspartij (KVP) weinig gesproken was over het functioneren van de grondslag. Hij beriep zich hierbij ook op het in september 1983 verschenen rapport over de interne partijorganisatie Appèl en Weerklank dat tot dezelfde conclusie kwam. Als oorzaak voor deze zwijgzaamheid zag hij de angst binnen de partij voor de mogelijkheid dat de grondslag tot uiteenlopende standpunten leidde (bijvoorbeeld Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) versus Interkerkelijk comité tweezijdige ontwapening (ICTO)), waardoor de grondslag in feite dynamiet was geworden.

Middenschool

In januari werd binnen het CDA een pressiegroep opgericht tegen de middenschool. Ze noemden zichzelf 'landelijke werkgroep van christen-democratische onderwijsbetrokkenen'. De werkgroep werd opgericht als reactie op het verschijnen van de CDA-brochure Samen Verder. In de brochure pleit het Wetenschappelijk Instituut van de partij voor geleidelijke invoering van een driejarige middenschool (= (geïntegreerd) voortgezet basisonderwijs). De werkgroep van christen-democratische onderwijsbetrokkenen vond echter het ongedeeld bij elkaar houden van leerlingen in de eerste drie klassen van het voortgezet basisonderwijs een noodlottige ontwikkeling. Het ging de werkgroep erom dat het CDA na een open en reële interne discussie tot een standpunt over voortgezet onderwijs zou komen en dat niet sluipend een onomkeerbare ontwikkeling in de richting van de middenschool in gang zou worden gezet zonder dat het CDA als partij zich daarover had uitgesproken. Nog dezelfde maand vond een gesprek plaats met het partijbestuur, dat toezegde dat de discussie over het voortgezet onderwijs in de partij gevoerd kon en mocht worden. De werkgroep stelde vervolgens een ontwerpresolutie op, die op een partijraad van het CDA behandeld zou moeten worden. Als antwoord op de brochure Samen Verder publiceerde de groep in september een eigen brochure Over talenten gesproken.

CDA-programcommissie

In september stelde het bestuur een commissie in die een concept-programma voor de Kamerverkiezingen van 1986 moest gaan opstellen. Als voorzitter werd benoemd Luck van Leeuwen, president-directeur van het verzekeringsconcern Stad Rotterdam en oud-voorzitter van de CHU. In de commissie zaten verder de senatoren Madeleen Leyten-de Wijkerslooth de Weerdensteyn en Viersen (oud-CHU), Harry van Lieshout en Jean Penders (oud-KVP), Wil Albeda (oud-minister van Sociale Zaken) en Hans de Boer (oud-ARP). De commissie kreeg de opdracht een kort, bondig en vooral concreet verkiezingsprogramma te schrijven.

Congres en partijraden

Op 11 februari hield het CDA een congres in Breda, dat voornamelijk gewijd was aan de Europese verkiezingen. Het congres bekrachtigde het besluit van de partijraad van november 1983 om Bouke Beumer als lijsttrekker aan te wijzen. Ook werd er het Europees verkiezingsprogram aangenomen. Verder ging het CDA-congres zonder stemming akkoord met het enigszins vervroegd buitenwerking stellen van het fusieprotocol van de oude partijen KVP, ARP en CHU. De verdeling naar 'bloedgroepen' bij het vaststellen van kandidatenlijsten en besturen van het CDA was hiermee verleden tijd. De CDA-kandidatenlijst voor de Europese verkiezingen in juni was de laatste die volgens de afgesproken verdeelsleutel tussen KVP, ARP en CHU werd opgesteld. Premier Lubbers wees in zijn toespraak het voorstel van de CDA-Tweede Kamerfractie voor het invoeren van een derde televisienet van de hand.

Op 18 en 19 mei kwam de partijraad voor het eerst in nieuwe samenstelling (met leden, die niet door de voormalige partijen werden aangewezen, maar door de Kamerkringen van het CDA) in Hoogeveen bijeen. Een belangrijk onderwerp van discussie was de kernwapenkwestie. Premier Lubbers hield een pleidooi voor de crisisvariant. Fractievoorzitter De Vries en VVD-fractievoorzitter Nijpels beschuldigden elkaar over en weer over de kwestie van de kruisraketten een kabinetscrisis uit te lokken. Laatstgenoemde deed dat op een partijraad van de VVD die tegelijkertijd in Haarlem bijeenkwam. De partijraad van het CDA nam een resolutie aan, die een dringend beroep deed op het kabinet om met voortvarendheid te werken aan een besluit over de plaatsing van de middellange afstandswapens. Een resolutie van het comité CDA-ers tegen plaatsing, waarin werd gevraagd een extra partijraad te houden nadat het kabinet een besluit zou hebben genomen over de raketten en voor een standpuntbepaling van de CDA-fractie, werd verworpen. Een ander belangrijk onderwerp van discussie was het in 1983 gepubliceerde rapport Appèl en Weerklank over de interne organisatie van de partij. De afgelopen maanden was dat werkstuk door de lokale afdelingen en Kamerkringen besproken. De partijraad ging akkoord met een geamendeerde ontwerpbesluitenlijst naar aanleiding van het rapport, geheel conform de voorstellen van het Dagelijks Bestuur. Eveneens werd een tweetal resoluties behorend bij het rapport aangenomen. De eerste behelsde de hoofdconclusies van de partijpolitieke discussie. De tweede wees op het belang van de contacten tussen het CDA en de kerken, zowel op landelijk als op plaatselijk niveau.

Op de partijraad werd tevens een nieuw bestuur verkozen, voor het eerst niet meer volgens het fusieprotocol. In april had het zittende bestuur van ruim negentig mensen al een ontwerp-kandidatenlijst opgesteld. Het was de bedoeling dat het nieuwe bestuur veel kleiner zou worden en ongeveer veertig leden zou tellen. Het bestuur wees 27 zetels toe aan vertegenwoordigers van de Kamerkringen. Voor de resterende plaatsen stelde het een kandidatenlijst op, waarbij alle bestuursleden die zich weer beschikbaar hadden gesteld gekoppeld werden aan een tegenkandidaat. Bukman was de enige die geen tegenkandidaat kreeg, omdat men van mening was dat hij gewoon partijvoorzitter moest blijven. Zo werden vijftien koppels samengesteld waaruit de partijraad een keuze moest maken. Twee omstreden politici werden niet gekozen in het nieuwe bestuur. Eén van hen was Wim Aantjes (oud-ARP en oud-fractievoorzitter van het CDA). Hij had zich altijd zeer kritisch opgesteld binnen het CDA (onder meer bij de conflicten rond Scholten en Dijkman en op het gebied van het sociale beleid van het CDA). Bovendien was hij (nog steeds) omstreden vanwege zijn oorlogsverleden. Zo verspreidde een groepje CDA-ers, het 'Anti-Aantjes' comité, enkele dagen voor de partijraad een pamflet waarin tegen de kandidatuur van de oud-fractieleider werd geprotesteerd. De tweede was oud-minister van CRM en oud-partijvoorzitter van de ARP De Boer, thans burgemeester van Haarlemmermeer. Hij was atoompacifist en lid van het comité CDA-ers tegen plaatsing van de kruisraketten. De partijraad koos hun respectievelijke tegenkandidaten Dick Corporaal en Koos van der Steenhoven. Beiden behoorden eveneens tot de linkervleugel van het CDA, maar waren minder omstreden. Het nieuwe partijbestuur telde uiteindelijk 42 leden.

De partijraad stelde vervolgens een voordracht vast ten aanzien van de voorzitter en de twee vice-voorzitters van de partij. Hierover beslisten de gemeentelijke afdelingen en de stemhebbende leden van de partijraad via een schriftelijke stemming. De uitslag zou op de partijraad in december bekend worden (zie hieronder). De partijraad in mei sprak zich er ook voor uit dat voor vrouwen en jongeren meer plaatsen in besturen en op kandidatenlijsten ingeruimd moesten worden. Dit was al bepleit in het rapport Appèl en Weerklank. In een tweetal andere resoluties werd gepleit voor het nog in deze kabinetsperiode terugbrengen van de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking op het niveau van het CDA-programma en voor een structurele regeling van een maximale bescherming van de echte minima bij voortgezette bezuinigingen.


Op 15 december kwam de partijraad bijeen in Arnhem. Ditmaal stond als centraal punt op de agenda de omstreden ontwerpresolutie van het Partijbestuur over homoseksualiteit. In juli had het deze ter discussie voorgelegd aan de plaatselijke afdelingen van de partij, nadat de partijraad in november 1983 had geweigerd een veel langere resolutie in behandeling te nemen. De preambule van de resolutie stelde dat het CDA uitgaat 'van de fundamentele gelijkheid van mensen, ongeacht overtuiging, ras, geslacht, geaardheid, afkomst en/of economische positie'. Onder het kopje 'homofilie en samenleving' stond dat het CDA bijzondere betekenis hecht aan 'huwelijk en gezin, als uitdrukking van het in verantwoordelijkheid, in geborgenheid, liefde en onderlinge zorg willen leven'. Andere duurzame samenlevingsvormen (waaronder die van homoseksuelen) waarvoor deze waarden evenzo kenmerkend zijn, behoefden volgens de partij een vergelijkbare rechtsbescherming van de overheid. Het onderdeel 'homofilie en arbeid' van de resolutie bleek uiterst controversieel. Want hoewel het CDA vond dat zowel overheid als particuliere organisaties bij hun benoemings- en ontslagbeleid geen acht dienen te slaan op de homoseksuele geaardheid en overeenkomstige leefwijze van de betrokkenen, was het van mening dat de overheid niet de bevoegdheid heeft dit bij particuliere organisaties, die zich beroepen op hun levensbeschouwelijke grondslag, wettelijk af te dwingen. Deze bepaling werd door sommigen in strijd geacht met artikel 1 van de herziene Grondwet, waarin het anti-discriminatiebeginsel was vastgelegd. Het CDA-bestuur beriep zich echter op een ander artikel van de Grondwet waarin de vrijheid van bijzondere organisaties was vastgelegd om zich in te richten zoals zij dat zelf willen. Critici waren van mening dat de partij met deze bepaling de kant koos van de christelijke schoolbesturen en verschillende vrouwenorganisaties die zich de afgelopen jaren fel hadden verzet tegen gelijke behandeling van homoseksuelen tijdens de publieke discussie over het voorontwerp van de Wet Gelijke Behandeling, ingediend door toenmalig staatssecretaris van Emancipatiezaken Jeltien Kraaijeveld-Wouters en minister van Justitie Job de Ruiter (beiden CDA). Tal van organisaties (onder andere de Nederlandse vereniging tot integratie van homoseksualiteit COC, de Emancipatieraad, het Nederlandse juristencomité voor de mensenrechten, vakbonden en kerkelijke organisaties) protesteerden tegen dit onderdeel van de resolutie. Dertien christelijke homo-organisaties riepen de CDA-kieskringen in een brief op de resolutie te verwerpen. De homo-groep van de partij, het CDA-overleg Homofilie, behoorde evenwel niet tot deze organisaties. Veel kritiek was er ook op het feit dat het partijbestuur een onderscheid maakte tussen 'geaardheid' en 'levenswijze'. Op de partijraad pleitten een aantal Kamerkringen en het CDJA ervoor de omstreden passage te schrappen. Een voorstel hiertoe van de Kamerkring Haarlem werd met gering verschil verworpen (115 tegen 125 stemmen). Opvallend was dat daarna de partijraad toch met grote meerderheid (171 tegen 43 stemmen) de gehele resolutie aannam. De uitspraak over homoseksualiteit zou worden opgenomen in het ontwerpverkiezingsprogranmma 1986-1990 en dienen als leidraad voor de CDA-fractie bij de behandeling van de anti-discriminatiewetgeving. Op deze partijraad stond ook het rapport Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij ter discussie. Het was geschreven door de werkgroep Politiek perspectief, onder voorzitterschap van Dick Kuiper (voor een korte samenvatting zie het Jaaroverzicht 1983). De partijraad besloot dat de hoofdlijnen ervan mede richtinggevend waren voor het beleid dat het CDA de komende jaren zou voeren.

De partijraad herkoos partijvoorzitter Bukman met overweldigende meerderheid voor een nieuwe termijn van vier jaar. Eerste vice-voorzitter Bert Fleers werd eveneens herkozen. Als nieuwe tweede vice-voorzitter koos de partij Willemien van Montfrans-Hartman, burgemeester van Veere.

De partijraad in december keurde verder de begroting goed waarop het CDA-vrouwenberaad, ondanks alle protesten vanuit die organisatie, werd aangeslagen voor vijftienduizend gulden extra-inkomsten voor de partij. Voor R. ten Hagen-Pot gaf deze maatregel de doorslag om zich niet herkiesbaar te stellen als voorzitster van het CDA-vrouwenberaad. Het beraad besloot de vijf gulden extra, die de vrouwen in rekening zou worden gebracht, niet te betalen.

Laatst gewijzigd:06 april 2023 16:32