Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Verkiezingen Verkiezingen Tweede Kamer

Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1998 - Om de stembus

Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezings-affiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 206-213.

Wordt het 6 mei 1998 of toch een andere datum? De vraag op welke datum de Tweede-Kamerverkiezingen zouden worden gehouden hield de gemoederen in het voorjaar van 1997 enige tijd bezig. Hoewel 6 mei al enkele jaren daarvoor was aangewezen als verkiezingsdatum, kwamen de grote partijen tot de conclusie dat deze datum bij nader inzien toch wel erg ongelukkig gekozen was. Op koninginnedag, dodenherdenking en bevrijdingsdag zou campagnevoeren immers ongepast zijn. De campagnestrategie kwam daardoor in gevaar. Uiteindelijk bleek er geen Kamermeerderheid te zijn om de verkiezingen op een andere datum te laten plaatsvinden. De definitieve datum van de verkiezingen bleef dus onveranderd; 6 mei 1998.

De verkiezingscampagne kwam pas laat op gang. Het eerste vuurwerk kwam van premier en PvdA-leider Kok, die aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen in maart 1998 coalitiegenoot VVD op de korrel nam. Bolkestein, voorzitter van de liberale fractie in de Tweede Kamer, had eerder gesteld dat indien de VVD de grootste partij zou worden na de komende Kamerverkiezingen, Kok wat hem betreft gewoon aan kon blijven als premier van een tweede paarse kabinet. Hiermee wilde hij als lijstaanvoerder van de VVD de kiezers duidelijk maken dat een stem op zijn partij het premierschap van de populaire Kok niet in gevaar zou brengen. Kok wilde uiteraard voorkomen dat de kiezer straffeloos op de VVD zou stemmen en maakte op voorhand duidelijk dat hij geen prijs stelde op deze geste. Hij verklaarde geen premier te willen zijn als niet de sociaal-democraten maar de liberalen de grootste partij zouden worden. Daarbij daagde Kok tevens de VVD uit om haar kandidaat-premier bekend te maken. Uiteindelijk duurde het nog een maand voordat Bolkestein in een televisiedebat met Kok zichzelf als zodanig presenteerde. Hiermee gebeurde wat men in het PvdA kamp zo vurig wenste; er werd een tweestrijd gecreëerd tussen de redelijke, sociaal-voelende Kok en de ‘rechtse’ Bolkestein. Deze tweekamp zou de twijfelende kiezer aan de linkerkant, die afkerig was van de liberale Bolkestein, moeten overhalen om op Kok – en dus op de PvdA – te stemmen. Deze strategie was noodzakelijk geworden nu opinieonderzoek uitwees dat de partijen aan de linkerkant van de PvdA steeds groter werden.

De kleine linkse partijen waren inmiddels namelijk een factor van betekenis geworden. GroenLinks-lijsttrekker Rosenmöller – die na het electorale echec in 1994 Brouwer als politiek leider had opgevolgd – snoepte flink van de electorale achterban van de PvdA. Vooral op milieuthema’s wist deze partij zich als een alternatief te profileren. In de campagne, die als motto meekreeg ‘Om de verandering’, stond Rosenmöller centraal. Hij was volgens opiniepeilingen één van de meest populaire politici in Nederland. Zijn optreden verklaart mede het succes van GroenLinks bij de verkiezingen: er werd een winst van zes zetels geboekt, wat neerkwam op meer dan een verdubbeling van het zeteltal. Anders dan in 1994 was de partij erin geslaagd de tussen GroenLinks en de PvdA aarzeldende kiezers vast te houden.

Daarnaast was de SP van Marijnissen aan een duidelijke opmars bezig. Deze partij was gegroeid als tegenpartij (‘Stem tegen, Stem SP’). Zij richtte haar pijlen vooral op het ‘neoliberale’ regeringsbeleid en de daardoor ontstane tweedeling in de maatschappij. Tijdens de campagne toerde het circus ‘De lachende tomaat’ door het land. Opvallend was dat de SP als eerste politieke partij een contract met de STER sloot voor het uitzenden van reclamespotjes op televisie. De winst van drie zetels werd door de SP uitbundig gevierd, alhoewel het er twee minder waren dan waarop was gehoopt.

Juist omdat GroenLinks en de SP het in de opiniepeilingen zo goed deden, was het voor de PvdA-campagne van belang dat er een tweestrijd tussen Bolkestein en Kok werd gecreëerd. Dat zou eventuele twijfelaars ervan weerhouden om de PvdA te verlaten. Van een echte tweestrijd was echter geen sprake. Het was al snel duidelijk dat de twee grote partijen met elkaar en met D66 verder wilden. De ergste plooien werden dan ook al ruim voor de verkiezingen gladgestreken. Even dreigden er scheurtjes te ontstaan in het paarse front toen het PvdA-congres de afschaffing van de hypotheekrente-aftrek in het verkiezingsprogram wilde opnemen. Partijleider Kok haastte zich om dit standpunt te herroepen, wetende dat een nieuw paars kabinet met de liberalen daardoor onmogelijk zou kunnen worden.

De derde regeringspartij, D66, had niet veel plezier beleefd aan deelname aan het eerste paarse kabinet. De partij had haar belangrijkste staatkundige eisen nog niet kunnen verzilveren en de eigen ministers kwamen voortdurend onder vuur te liggen. Met name minister van Justitie Sorgdrager kreeg meerdere malen hevige kritiek van de Tweede Kamer te verduren. Als een partij met beschadigde politici ging D66 de campagne in. De partij werd geleid door Borst, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij had de moeilijke taak om de charismatische Van Mierlo die de partij in 1994 nog naar een klinkende verkiezingsoverwinning had geleid, te doen vergeten. De opiniepeilingen voorspelden echter niet veel goeds; D66 zou minimaal de helft van de 24 zetels kwijtraken. Om het tij te keren legde Borst aan de vooravond van de verkiezingen de lat voor haar partij hoog. Indien D66 niet meer dan twaalf zetels zou behalen, zouden de democraten niet deelnemen aan een volgend kabinet. Zowel de PvdA als de VVD stelden regeringsdeelname van D66 als voorwaarde voor voortzetting van paars. Dit bracht PvdA-lijsttrekker Kok ertoe om in het slotdebat aan de vooravond van de verkiezingen een opmerkelijk stemadvies te geven. Indien men voortgang van paars wenste, diende men op D66 te stemmen.

Het verlies van D66 bleef binnen de door Borst aangegeven grenzen en het tweede paarse kabinet zou er komen. Een alternatief was er immer niet. Het CDA was als grootste oppositiepartij gedurende de laatste vier jaar vrij kleurloos gebleven. Na de formatie van 1994 had Brinkman de handdoek in de ring gegooid. Hij was opgevolgd door Heerma, maar deze was door de partij in 1997 op een zijspoor gezet. In zijn plaats kwam De Hoop Scheffer. Inzet van het CDA bij de verkiezingen van 1998 was om vooral niet opnieuw te verliezen, na de desastreuze teruggang van twintig zetels vier jaar eerder. De vooruitzichten waren niet best, want in de opiniepeilingen werd een nieuwe verkiezingsnederlaag voorspeld. Zelfs CDA-coryfee Van Agt werd nog van stal gehaald om kiezers te trekken, maar deze wanhoopsdaad kon het tij niet keren. Het CDA duikelde opnieuw verder naar beneden; na de verkiezingen had de partij nog maar 29 zetels over. De kwakkelende christen-democraten werden door PvdA en VVD niet al te serieus genomen als mogelijke regeringspartner. Overigens profiteerden SGP, GPV en RPF opnieuw nauwelijks van de teruggang van het CDA. Voor de beide laatstgenoemde partijen vormde dit gegeven mede aanleiding om over verregaande samenwerking te gaan praten.

De verkiezingscampagne werd voor het eerst ook in cyberspace gevoerd. Vrijwel alle partijen hadden een website, waarop hun programma stond en andere partij-informatie. Op veel sites konden bezoekers ook reageren. Veel aanloop kregen deze sites niet: naar alle waarschijnlijkheid trokken zij in de maand voor de verkiezingen ongeveer 100.000 bezoekers – amper 1% van het electoraat. De verkiezingen zelf waren eveneens omgeven met enkele noviteiten, die erop gericht waren de opkomstcijfers te verhogen. Zo konden filerijders op de A2 hun stem uitbrengen in een speciaal ingericht mobiel stembureau. Ook werden de stembussen opengesteld tot acht uur ’s avonds. Bovendien werd er op grote schaal gebruik gemaakt van de stemcomputer, waardoor de verkiezingsuitslag sneller berekend zou kunnen worden. Toch bleek het nog niet zo eenvoudig om deze uitkomsten definitief vast te stellen. Bij de eerste vaststelling van de uitslag door de Kiesraad kreeg de VVD 39 en het CDA 28 zetels toebedeeld. Hierna bleek dat in Gramsbergen de uitslag van drie stembureaus niet was doorgegeven aan het centrale stembureau. De Kiesraad moest daardoor opnieuw de verkiezingsuitslag formeel vaststellen, waardoor de restzetel die eerder aan de VVD werd toebedeeld nu aan het CDA toekwam. In de officiële uitslag kwamen de Centrumdemocraten niet meer voor: deze extreem-rechtse partij haalde de kiesdeler niet. Ook de ouderenpartijen verdwenen uit de Tweede Kamer.

Met een 45 zetels voor de PvdA, 38 voor de VVD en veertien voor D66 had de coalitie een winst van vijf zetels geboekt. Desondanks was de formatie niet eenvoudig. Dit kwam enerzijds door de vrees in VVD-kringen voor de sociaal-democratische linkervleugel. In de nieuwe samenstelling van de Tweede Kamer was een linkse meerderheid mogelijk, waardoor er binnen de VVD aan getwijfeld werd of de PvdA in de komende kabinetsperiode wel altijd trouw aan de coalitie zou zijn. Met een gedetailleerd regeringsprogram zou dit gevaar bezworen moeten worden. Ook D66 stelde zich niet altijd soepel op tijdens de formatiebesprekingen. De partij was flink teruggevallen en onderhandelde hard om desondanks toch een stempel te drukken op de nieuwe paarse regering. Met enkele ‘kroonjuwelen’ (een grotere rol van de gemeenteraad bij de aanwijzing van de burgemeester) en drie ministersposten werd uiteindelijk ook D66 in de paarse boot gehouden. Om aan deze beloftes te kunnen voldoen diende er wel een nieuwe ministerspost te worden gecreëerd. Naast Landbouw (Apotheker) en Volksgezondheid (Borst), werd Van Boxtel als minister zonder portefeuille benoemd voor het beleidsterrein Grote Steden en Integratiebeleid. Zo duurde het een kleine drie maanden voordat het tweede paarse kabinet onder leiding van Kok op de trappen van paleis Noordeinde verscheen.

Laatst gewijzigd:06 februari 2023 14:58