Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) Geschiedenis

VVD jaaroverzicht 1987

Uit: L. Koeneman, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 1987. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1987' in: R.A. Koole (red.), Jaarboek 1987. Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1988), 16-57, aldaar 50-57.

Inleiding

'Dames en heren, ik ben ervan overtuigd dat met ons aller inspanning het ons zal gelukken dat wij in januari 1988 bij het 40-jarig bestaan van onze partij kunnen zeggen: "Het gaat weer goed met de VVD"' (Vrijheid en Democratie, no. 1355, p. 5). In deze bewoordingen beëindigde voorzitter Leendert Ginjaar zijn toespraak tot de algemene vergadering van de VVD in mei. Anders dan gehoopt was in de VVD de rust in 1987 niet teruggekeerd, integendeel. In de eerste maanden van het jaar voltrok zich de afrekening met de laatste representanten van de oude partijtop. Daarnaast bleef onduidelijk wie nu als politiek leider van de VVD in aanmerking kwam. De gevolgen van de onrust bleven niet uit: het aantal leden dat in januari nog 84.617 bedroeg was in juli gezakt tot 78.338. De daarmee samenhangende daling van de financiële inkomsten werd verergerd door de afnemende offerbereidheid van de leden, waardoor de partijkas in 1987 een tekort van enkele tonnen dreigde te vertonen.

Zoutendijk

Aan het begin van 1987 begon de positie van Guus Zoutendijk, die zich opnieuw herkiesbaar had gesteld voor de Eerste Kamer (en daarmee, voor het voorzitterschap van de senaatsfractie) te wankelen. De aanval op Zoutendijk werd geopend door de voorzitter van de kamercentrale Rotterdam, ir. E.M. Storm, in het decembernummer van 1986 van Liberaal Reveil (dat enkele maanden later uitkwam). Storm klaagde het viermanschap Ed Nijpels, Gijs van Aardenne, Zoutendijk en Jan Kamminga aan omdat dit niet in staat was gebleken als 'managementteam' gezag te verwerven. Hij vroeg zich hardop af of de ingezette vernieuwing van de top van de VVD 'voorbij kan gaan aan de Eerste Kamerfractie'. Op de voorlopige advieslijsten voor de Eerste Kamerverkiezingen die door de kamercentrales waren opgesteld stond Zoutendijk lang niet overal op de eerste plaats. Met name de Zuid-Hollandse kamercentrales, die in het zgn.'Sweelinckberaad' (genoemd naar de straat waar de Haagse afdeling is gevestigd) informeel met elkaar overlegden, hadden Zoutendijk lager geplaatst, omdat hij Nijpels zou hebben geprotegeerd. Nadat in februari de voordrachten van de kamercentrales in elkaar waren geschoven, stond David Luteijn op de advieslijst aan het hoofdbestuur als eerste genomineerd, gevolgd door Zoutendijk. Deze degradatie werd enkele dagen later weer door het hoofdbestuur in zijn voorstel aan de kandidaatsstellingsraad, die de definitieve lijst moest vaststellen, ongedaan gemaakt. Aan het begin van de vergadering van de kandidaatsstellingsraad op 21 maart in Scheveningen verklaarde Zoutendijk echter zich terug te trekken omdat hij in onvoldoende mate het vertrouwen van de partij zou genieten. Zijn besluit stond al enige tijd vast maar was niet eerder openbaar gemaakt, uit vrees de campagne voor de Statenverkiezingen te zullen verstoren. Met Zoutendijk verdween de laatste vertegenwoordiger van de oude partijtop.

De kandidatuur van Kamminga, die door sommige kamercentrales in het geheel niet was gekandideerd maar door het hoofdbestuur nog op een twaalfde, net verkiesbare plaats was gezet, ging eveneens niet door. De oud-partijvoorzitter, die in november 1986 nog een zeer hartelijk afscheid van de partij had gekregen, bedankte voor de eer toen zijn plaats werd bedreigd door Loes Vonhoff-Luijendijk. In november werd Kamminga tot voorzitter van het Koninklijk Nederlands Ondernemersverbond gekozen. Niemand van de 'bende van vier', zoals Nijpels, Van Aardenne, Kamminga en Zoutendijk door tegenstanders geringschattend werden aangeduid, maakte in de zomer van 1987 nog deel uit van de partijtop. Over de wijze waarop dit was gebeurd was niet iedereen het eens. 'Zelfs in de Sovjet-Unie gaan ze nog beter met hun leiders om', aldus een partijlid in de Volkskrant.

Verkiezingen

De verkiezingen voor de Provinciale Staten op 18 maart stonden voor de VVD in het licht van de verkiezingen voor de Eerste Kamer. In dreigende kleuren werd het beeld geschetst van een linkse meerderheid in de senaat die zodoende de wetgeving van het kabinet-Lubbers zou kunnen ontregelen. De VVD mikte op anderhalf miljoen kiezers, een aantal dat zij ook bij de historische Statenverkiezingen van 1982 (toen zij even de tweede partij van Nederland was, vòòr de PvdA) en bij de tegenvallende Kamerverkiezingen van 1986 had behaald. Tot haar grote teleurstelling verwierf zij 400.000 stemmen minder dan gehoopt. Van de 157 statenzetels moest de VVD er 45 inleveren. Ook ten opzichte van de laatste Kamerverkiezingen boekte de VVD verlies. De verkiezingsnederlaag werd door Ginjaar geweten aan de 'schermutselingen binnen de partij'.

In Drenthe werd met voorkeursstemmen Dineke Uildriks gekozen, een zittend Statenlid dat door de Drentse VVD op een onverkiesbare plaats was gezet. Aan het eind van het jaar zou zij in opspraak komen door op eigen houtje aan een noordelijk theatergezelschap te vragen het omstreden stuk van Fassbinder, 'Het vuil de stad en de dood' op te voeren. Deze solo-actie werd haar door de VVD-fractie niet in dank afgenomen.

Bij de verkiezingen van de Eerste Kamer wist de coalitie van CDA en VVD de meerderheid op het nippertje te handhaven. Toch was er voor de VVD weinig reden tot juichen. Niet alleen verloor de partij vier zetels, daarnaast leidden de verkiezingen weer tot interne verdeeldheid. Door een voorkeursactie van de Groninger Statenfractie werd Vonhoff-Luijendijk verkozen, ten koste van de zuidelijke favoriet Frans Feij, die ondervoorzitter van de senaat was. Voorzitter van de Eerste Kamerfractie werd Luteijn, in het dagelijks leven onder meer agrariër in Zeeland en lid van de Raad van Beheer van de Rabobank.

Geertsema

Na de Eerste Kamerverkiezingen nam Molly Geertsema afscheid van de actieve politiek. Hij was onder meer burgemeester van Wassenaar en Commissaris der Koningin in Gelderland geweest. Van 1959 tot 1971 was hij lid van de Tweede Kamer (waarvan enkele jaren als voorzitter van de VVD-fractie). In het kabinet-Biesheuvel was hij minister van Binnenlandse Zaken. De laatste jaren had hij voor de VVD zitting in de senaat. Enkele maanden voor zijn vertrek kwam Geertsema nog in het nieuws door zijn open brief aan het evangelistenechtpaar Goeree. In een brochure hadden de Goeree's geschreven dat de ziekte Aids moest worden gezien als een straf van God voor de homoseksuelen. In zijn reactie liet Geertsema het echtpaar weten 'van ganzer harte' te hopen 'dat u beiden binnenkort met Aids besmet zult worden, opdat u aan den lijve zult ondervinden de wijsheid niet in pacht te hebben'. In juni werd de zaak in der minne geschikt, overigens zonder dat Geertsema op zijn verwensing terug kwam.

Politiek leiderschap

In 1986 had de VVD gekozen voor een tweehoofdig leiderschap. Met een knipoog naar Nijpels 'strategisch monisme' werd deze constructie door Joris Voorhoeve 'strategisch duolisme' genoemd. Voorhoeve zou als 'teamleider' van de VVD-Tweede Kamerfractie fungeren en vice-premier Rudolf de Korte als de leider van de liberale bewindslieden. Mede door het 'Hirohito-incident' (zie het Jaaroverzicht 1986) moest De Korte spoedig aan Voorhoeve terrein prijs geven. In 1987 kwam de balans tussen beide VVD-voorlieden geleidelijk aan in het voordeel van Voorhoeve. Steeds meer werd hij in de pers als de politiek leider van de VVD aangewezen. Ook minister Neelie Smit-Kroes was dit niet ontgaan. In een interview in maart in het Eindhovens Dagblad stelde zij onomwonden dat er bij haar geen twijfel meer over het leiderschap bestond. 'Er zijn geen twee leiders. Ik stel vast dat Joris Voorhoeve een prima vent is. Die redt het. Die gaat straks de partij trekken'. De betrokkenen zelf onthielden zich echter van dit soort uitspraken.

Op de achtergrond bleef binnen de VVD de gedachte aan Hans Wiegel levend, alle vernieuwingen in de partijtop ten spijt. Toen in november bekend werd dat het 'Friese orakel' bij het veertigjarig bestaan van de partij in januari 1988 de hoofdrede zou gaan uitspreken, laaiden de geruchten over een mogelijke come-back weer op. Vragen over een eventuele terugkeer naar Den Haag werden door Wiegel steevast ontwijkend beantwoord.

Voorhoeve

Aan de vooravond van de Statenverkiezingen zorgde de fractievoorziter van de VVD in de Tweede Kamer, Voorhoeve, voor enige opschudding. Op 16 maart, tijdens de slotmanifestatie van de verkiezingscampagne in het Brabantse Haaren, brak hij een lans voor een vernieuwende, 'sociaal-liberale' VVD die meer behoorde te zijn dan 'alleen maar een anti-socialistische partij'. In plaats van zich door 'grote broer CDA' naar rechts te laten drukken, diende de VVD haar eigen weg te gaan 'naar het politieke midden' en moest zij 'een ondogmatische, brede liberale volkspartij worden'. Op korte termijn zou de VVD zich evenwel niet los moeten maken van het CDA. Hier en daar werd in de pers de rede van Voorhoeve (door de Volkskrant spottend 'rooie Joris' genoemd) uitgelegd als een teken dat hij, en niet De Korte, de politiek leider van de VVD zou zijn. De leiders van het CDA, de PvdA en D66 reageerden uiteenlopend op Voorhoeves betoog. Ruud Lubbers verwelkomde zijn opzet; hij meende dat de VVD zo in de richting van het CDA zou opschuiven. Wim Kok stelde zich afwachtend op. Eerst wilde hij zien wat van de voornemens van de VVD in de praktijk terecht zou komen. Hans van Mierlo reageerde vinniger, alsof hij eventuele concurrentie vreesde. De uitspraken van Voorhoeve aan de vooravond van de Statenverkiezingen noemde hij 'buitengewoon halfslachtig en misleidend'. In de VVD oogstte Voorhoeve van verschillende zijden bijval. De directeur van de Teldersstichting, Klaas Groenveld, zei voor de AVRO-radio dat conservatieve VVD-ers die zich niet in de middenkoers zouden kunnen vinden hun heil maar elders moesten zoeken. Commissaris der Koningin in Groningen Henk Vonhoff zag al in 1990 serieus overleg tussen VVD en PvdA in het verschiet liggen. Ook de Kamerfractie reageerde instemmend. De veelvuldige bespiegelingen van Kamerleden over een mogelijke coalitie met de PvdA ging Voorhoeve, die zelf de aanleiding had gegeven, niettemin te ver. Eind maart verbood hij in een interne notitie, waarin hij zijn Haarense rede nader uitwerkte, tot de eerstvolgende Kamerverkiezingen verdere openlijke speculaties over samenwerking 'met enig andere partij dan het CDA'. Naar aanleiding van het uitlekken van de vertrouwelijke nota werd de fractiediscipline aangehaald: afgesproken werd dat de leden aan derden geen vertrouwelijke mededelingen meer zouden doen.

Algemene vergadering

Op 15 en 16 mei hield de VVD haar veertigste jaarlijkse algemene vergadering. In Leeuwarden werd de leden na alles wat zich in de partij had voorgedaan, de gelegenheid gegeven stoom af te blazen. De hoeveelheid tijd die op de agenda was uitgetrokken voor de bespreking van het beleid van het hoofdbestuur was te elfder ure nog uitgebreid. In hun toespraken namen Voorhoeve en partijvoorzitter Ginjaar het voortouw. 'We zijn gedeprimeerd en in verwarring', aldus Voorhoeve, die verder constateerde dat het in de partijcultuur soms aan 'idealisme en zorgvuldigheid' had ontbroken. Ginjaar, die in de eerste maanden zijn oor in de partij te luister had gelegd, ging in op de feilen van de partijorganisatie. De communicatie tussen top en basis had verstoppingen gekend. De wijze van kandidaatstelling voor onder meer de Kamerfracties leidde in de praktijk steeds weer tot 'problemen, ergernis en frustratie'. Oplossingen hiervoor werden verwacht van de ingestelde Reglementen Evaluatie Commissie. Het hoofdbestuur moest in de toekomst meer als partijbestuur gaan functioneren en het imago slechts een stel regionale vertegenwoordigers te zijn, dienen kwijt te raken. in een verkleind en daardoor efficiënter dagelijks bestuur zouden volgens Ginjaar 'generalisten met grote bestuurlijke ervaring' behoren plaats te nemen. De plaats van de partijraad in de VVD moest doorgelicht worden. Over de organisatorische problemen stelde Ginjaar voorstellen van het hoofdbestuur in het vooruitzicht.

Na de redes van de voormannen werd er - afgezien van een tirade van de afgevaardigde van de ondercentrale Ommen - door de vergadering weinig gebruik gemaakt van de gelegenheid om het beleid van het hoofdbestuur aan een kritisch oordeel te onderwerpen. Met instemming werd het door Ginjaar voorgeschreven recept begroet om de VVD uit de malaise te halen: een streep onder de fouten uit het verleden en bezinning op de toekomst in de vorm van een 'Liberaal Bestek 1990'. In dit beleidsprogram dienden vanuit de liberale optiek antwoorden op brandende maatschappelijke problemen te worden geformuleerd. Het Bestek zal - nadat de partij er zich in 1988 over heeft uitgesproken - als basis fungeren voor het verkiezingsprogram in 1990. Aart Geurtsen werd in juli voorzitter van de commissie die het stuk moest opstellen, nadat Wiegel daarvoor had bedankt. Verder namen in de commissie, die geheel onafhankelijk van het hoofdbestuur te werk zou gaan, onder meer de hoogleraren Uri Rosenthal en Marten Burkens en de burgemeesters Lien Vos van Utrecht en Luigi van Leeuwen van Capelle aan de IJssel zitting.

Partijorganisatie

In de zomermaanden besteedde het partijbestuur - zoals door Ginjaar op de algemene vergadering was aangekondigd - veel aandacht aan de partijorganisatie. Over de geformuleerde adviezen en wijzigingsvoorstellen kon de partij zich in 1988 uitspreken. In juni werd de Commissie ad hoc Functioneren Partijraad ingesteld. Onder voorzitterschap van Matty de Bruijne, Commissaris der Koningin in Gelderland, diende de commissie advies uit te brengen over de samenstelling van de partijraad en over de waag of dit gremium adviserend dan wel besluitvormend alsmede open dan wel besloten behoorde te zijn. In augustus bracht de in juni 1986 ingestelde Reglementen Evaluatie Commissie verslag uit van het onderzoek naar de praktische werking van de kandidaats­stellingsprocedure. Eveneens in augustus kwam partijvoorzitter Ginjaar met zijn nota 'Functie en Structuur', het resultaat van zijn toernee langs de kamercentrales. In het rapport werd een ingrijpende hervorming van het bestuur van de VVD bepleit, die vooral ten koste zou gaan van de invloed van de kamercentrales. De omvang van het hoofdbestuur, waarin tot nu toe alle negentien kamercentrales vertegenwoordigd waren, moest worden teruggebracht van zo'n dertig leden tot hooguit dertien 'generalisten'. Met de dagelijkse gang van zaken zou een klein 'presidium' warden belast. Een 'Commissie van Overleg', waarin hoofdbestuur en kamercentralevoorzitters elkaar regelmatig ontmoeten, behoorde in een goede communicatie tussen partijtop en achterban te voorzien. Ook over deze voorstellen kon de achterban zich in 1988 buigen.

Bijeenkomsten

Op 23 januari werd in de vergaderzaal van de Eerste Kamer het symposium 'Democratie. scheiding der machten?' gehouden. Het symposium, georganiseerd door de Haya van Somerenstichting en de Prof. mr. B.M. Teldersstichting, was geen partijbijeenkomst in strikte zin. Deskundigen en politici discussieerden over de vraag hoe de verhouding tussen regering en parlement er uit moest zien. In zijn bijdrage koos Voorhoeve voor een middenweg tussen monisme en dualisme. Hij bepleitte een 'gecoördineerd dualisme', dat binnen het kader van de in het regeerakkoord gemaakte afspraken zowel aan de regering als aan de Kamer speelruimte moest toestaan. Hiermee leek hij enige afstand te nemen van het door Nijpels voorgestane 'strategisch monisme'. Daarnaast bekritiseerde Voorhoeve de wijze waarop tijdens kabinetsformaties "in ijltempo" kandidaats-bewindslieden worden voorgesteld.

Op 19 September kwam de partijraad van de VVD bijeen om de Troonrede en de Miljoenennota te bespreken. In een besloten zitting op 28 november boog de partijraad zich over het rapport van de Reglementen Evaluatie Commissie.

FPÖ

Het lidmaatschap van de Liberale Internationale van de Freiheitliche Partei Oesterreich (FPÖ), in 1986 door partijsecretaris Van den Berg betiteld als een 'fascistoïde' partij, bleef de VVD ook dit jaar bezig houden. De Nederlandse liberalen waren van mening dat de FPÖ niet in dit internationale gezelschap thuishoorde. Op een bijeenkomst van de Liberale Internationale in februari zag de VVD echter af van de indiening van een voorstel om de FPÖ uit de organisatie te stoten, omdat de benodigde tweederde meerderheid hiervoor zou ontbreken. Uit protest tegen deze handelwijze stapte de internationaal secretaris van de VVD, Tom Struick van Bemmelen, in april op. Hij was van mening dat de VVD haar activiteiten in de Liberale Internationale moest opschorten zolang de FPÖ lid bleef. 'Terecht willen wij in Nederland geen contacten met de Centrumpartij en de Nederlandse Volksunie. Maar Hans Janmaat en Joop Glimmerveen zijn lieverdjes vergeleken bij onze Oostenrijkse collega's' (Trouw, 18 mei 1987), aldus de scheidende secretaris. Op een vergadering in juli poogde de VVD daadwerkelijk een uitzettingsprocedure tegen de FPÖ in werking te stellen. Het voorstel werd echter verworpen. Voor Ginjaar was nu de maat vol: in een persoonlijke reactie deelde hij mee, dat de VVD nu maar zelf uit de Liberale Internationale moest stappen. Het hoofdbestuur ging evenwel minder ver dan zijn voorzitter: er moest in de Liberale Internationale getracht worden 'bestuurlijke waarborgen te verkrijgen...om een uittreden van de VVD uit de LI tegen te gaan'.

Laatst gewijzigd:12 april 2023 09:53