Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Democraten 66 (D66) Geschiedenis

D66 jaaroverzicht 1998

Uit: B. de Boer, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voer­man, 'Kroniek 1998. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1998' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1998, Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1999), 14-94, aldaar 41-49.

Inleiding

Voor D66 zal 1998 de geschiedenis ingaan als het jaar van de verkiezingsnederlagen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 4 maart verloor de partij honderden van haar raadszetels. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 6 mei ging D66 terug van 24 naar veertien zetels.

Gemeenteraadsverkiezingen

De gemeenteraadsverkiezingen verliepen voor D66 uitermate teleurstellend: ongeveer de helft van haar zetels ging verloren. Tweede Kamerfractievoorzitter Thom de Graaf meende dat D66 niet voldoende zichtbaar was in het paarse kabinet, terwijl juist zijn partij deze coalitie mogelijk had gemaakt.

Het grote verlies aan raadszetels resulteerde in een teruggang van het aantal wethouders. Toen de collegeonderhandelingen waren afgerond, bleek dat D66 nog maar 41 van haar 132 wethouders over had een verlies van tweederde. Na de raadsverkie-zingen bleek onder de wethouders nogal wat ongenoegen te bestaan over het landelijke optreden van D66. Een aantal meende dat de partij te weinig invloed zou hebben gehad bij de aanwijzing van Els Borst als lijsttrekker. Daarnaast kon worden vernomen dat de Tweede Kamerfractie zich te weinig zou hebben geprofileerd (NRC Handelsblad, 4 april 1998).

Op 18 april vond in Utrecht de eerste bijeenkomst plaats van de commissie Loopbaanbegeleiding voor afgetreden wethouders. Deze commissie, die door de Bestuurdersvereniging en het Opleidingscentrum was ingesteld, stelde zich als doel ex-wethouders behulpzaam te zijn bij het vinden van een nieuwe baan. Als gevolg van het sterk teruggelopen aantal raadsleden en wethouders stelde het bestuur van de Bestuurdersvereniging een ingrijpende aanpassing van haar structuur en werkwijze voor. In overleg met het hoofdbestuur van D66 werd een plan opgesteld waarin de vereniging wel bleef voortbestaan, maar haar bestuur zou gaan functioneren als een hoofdbestuurscommissie van de partij. De algemene ledenvergadering ging dit te ver. Zij gaf er de voorkeur aan dat met het Opleidingscentrum van D66 zou worden overlegd over vergaande samen­werking tussen beide organisaties. Wanneer dit niet haalbaar zou zijn, zou alsnog het bestuursvoorstel worden uitgevoerd. De besturen van de Bestuurdersvereniging en het Opleidingscentrum kwamen eind 1998 tot over­eenstemming over de integratie van hun werkzaamheden. In 1999 moest dit zijn beslag krijgen.

Kandidaatstelling TweedeKamerverkiezingen

Op het partijcongres van maart 1997 had Hans van Mierlo aangekondigd bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 terug te treden als politiek leider van D66. Enkele maanden later schoof de partijtop Borst als nieuwe lijsttrekker naar voren. Na haar aanwijzing liet Borst verschillende keren blijken niet zeker te weten of zij Van Mierlo ook als politiek leider zou moeten opvolgen (zie Jaaroverzicht 1997). Ook binnen de partij rezen twijfels over de aanwijzing van Borst: een aantal leden gaf de voorkeur aan fractievoorzitter De Graaf als lijsttrekker, die daarvan echter niet van gediend was. Na overleg met De Graaf gaf Borst begin januari 1998 in een interview te kennen dat zij beschikbaar bleef voor het lijsttrekkerschap. Na lang beraad was Borst tot de overtuiging gekomen dat het voor de partij geen goede zaak zou zijn wanneer zij haar kandidatuur zou intrekken.

Op 24 januari werd de uitslag bekend van de tweede stemmingsronde in de kan­didaatstellingsprocedure. Hierin konden de partijleden schriftelijk de lijstvolgorde bepalen van de 66 overgebleven kandidaten uit de eerste ronde en de kandidaten die deel uitmaakten van de Tweede Kamer of van het kabinet (zie Jaaroverzicht 1997). Als eerste in de stemming eindigde De Graaf, op de voet gevolgd door Borst. De Graaf herhaalde dat hij niet beschikbaar was voor het lijsttrekkerschap. Vervolgens wees het voorjaarscongres op 14 en 15 februari Borst met een overgrote meerderheid definitief tot lijsttrekker aan. Op de door de leden vastgestelde lijst stonden op de derde en vierde plaats de Tweede Kamerleden Rogier van Boxtel en Boris Dittrich. Als vijfde was Van Mierlo uit de bus gekomen. De uitslag van de stemming verschilde nogal van de aanbevelingen die de stemadviescommissie onder leiding van Maarten Engwirda aan de leden had gedaan. Staatssecretaris Dick Tommel van VROM trok zich terug, nadat hij door de leden niet hoger dan op de achttiende plaats was gezet.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen

In september 1997 was het ontwerpverkiezingsprogramma Bewogen in beweging gepresenteerd. Vervolgens konden de partijleden wijzigings-voorstellen indienen. Uit de binnengekomen reacties bleek dat een deel van de partij de milieuparagraaf wilde aanscherpen. Zo zou de passage waarin D66 zegt te streven naar drie procent economische groei, geschrapt moeten worden. Over dit punt was al in oktober 1997 na de presentatie van het ontwerpprogram in de partij onenigheid ontstaan, toen de voorzitter van de programmacommissie, Michel van Hulten, publiekelijk van dit streefpercentage afstand nam (zie Jaaroverzicht 1997). Voor dit standpunt bleek in februari 1998 op het congres dat het program definitief moest vaststellen, geen meerderheid: op advies van het partijbestuur bleef de drie procent in het program gehandhaafd. Wel werd hieraan toegevoegd dat de groei binnen de milieunormen moest blijven ’die een duurzame samenleving stelt’ (Trouw, 5 februari 1998).

Verkiezingscampagne

In de Rotterdamse Euromast werd op 25 januari officiëel het startsein gegeven voor de campagne voor de gemeenteraads- en de Tweede Kamerverkiezingen. Deze manifestatie werd opgeluisterd door een Zuid-Amerikaanse ’trommelband’ en enkele schaars geklede danseressen. Niet alle D66-ers waren gelukkig met deze presentatie.

De boodschap van de door Ewout Cassee geleide campagne was dat er zonder D66 geen 'Paars II' zou komen. Op 20 april verklaarde lijsttrekker Borst dat D66 niet aan de formatie van een tweede paarse kabinet zou deel-nemen wanneer de partij tien zetels of minder zou halen. ’Er moet voor ons wel iets te regeren zijn’ (NRC Handelsblad 21 april 1998). Ook fractievoorzitter De Graaf droeg deze boodschap uit. Hij presenteerde D66 als een 'natuurlijke' regeringspartij. Mocht D66 echter te klein worden, dan was deelname aan de coalitie niet van­zelfsprekend.

D66 ontplooide in de campagne ook een aantal inhoudelijke initiatieven als uitwerking van onderdelen van haar verkiezingsprogramma. In januari presen­teerde de partij haar Sportplan, waarin onder meer werd voorgesteld meer geld uit te trekken voor de sport. Een maand later bracht D66 een onderwijsnota uit, Schoolslag geheten. Hierin ontvouwde de partij haar visie op het onderwijs­beleid voor de komende tien jaren. Onder andere dienden de hoogste klassen op de basisscholen te worden verkleind. Begin april verscheen het plan Een fatsoenlijk asielbeleid. De partij stelde onder meer voor asielzoekers toe te staan bepaald werk te mogen verrichten. Verder moest het asielbeleid worden onder­gebracht in een speciale Asielwet.

In de campagne kwam D66 in aanvaring met het CDA. Nadat lijsttrekker Borst eind maart regeringsamenwerking met de christendemocraten had uitgesloten, schreef de plaatsvervangend directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor het CDA, Kees Klop, dat D66 in haar gehele bestaan niets meer tot stand had gebracht dan ’het recht om een ander te doden (de door gedoogbeleid opgerekte abortuswet 1981), het recht om jezelf te doden (de door gedoogbeleid opgerekte euthanasie-wetgeving 1993) en het recht om op zondag boodschappen te doen (winkeltijdenwet 1996)’ (Trouw, 31 maart 1998). Lijsttrekker Borst reageerde geprikkeld. In een reactie schreef ze de uitlatingen van Klop schandalig te vinden. ’Ik accepteer geen karikaturen van onze opvattingen over leven en dood’, aldus Borst, die verder meende dat Klop een ’fatsoensnorm’ in de Nederlandse politiek had overschreden (Trouw, 1 april 1998).

Tweede Kamerverkiezingen

Het verlies van tien zetels bij de kamerverkiezingen kwam bij D66 hard aan. Toch was men nog betrekkelijk opgelucht dat de teruggang niet groter was uitgevallen: de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen had het ergste beloofd. Als oorzaak voor de nederlaag voerde lijsttrekker Borst de gebrekkige herkenbaarheid van D66 aan in de eerste paarse coalitie. Zij wist nog niet of D66 aan de formatie deel moest gaan nemen: ’we moeten even de tijd nemen om hierop te reageren’ (de Volkskrant, 7 mei 1998).

Tot de Tweede Kamerleden die niet terugkeerden, behoorde Bob van den Bos. Hij had gepoogd via een ’solo-campagne’ genoeg voorkeurstemmen te be­halen om van een vierentwintigste plaats op de kandidatenlijst in de Tweede Kamer te komen. Zijn actie werd gesteund door het comité’Geef de dieren een stem in de Tweede Kamer’.

De twee verkiezingsnederlagen op rij vormde voor de Stichting Wetenschappe­lijk Bureau (SWB) van D66 aanleiding om de partij tegen het licht te houden. De notitie Investeren in D66. De partij na 6 mei: over inhoud, organisatie en strategie was geschreven door Gerard Schouw en Christiaan de Vries, respectievelijk voorzitter en directeur van de SWB. Zij meenden dat D66 tijdens de eerste paarse coalitie te passief was geweest en dat haar politieke koers niet voldoende helder was. Ook had de partij te weinig bij haar politiek-inhoudelijke opvat­tingen stilgestaan. Voorgesteld werd dat de partij meer zou gaan nadenken over kernthema’s als rechtsstaat, democratie, vrijheid en duurzaamheid. De partij­organisatie diende erop gericht te zijn van D66 weer een ’inhoudelijke’ partij te maken, die een sterke band met de kiezers heeft. De conclusie van beide auteurs luidde: ’de toekomst van Democraten 66 hangt af van de mate waarin zij er in slaagt een politieke denktank te worden’.

In de zomer beraadde het hoofdbestuur zich over de positie van D66 na de twee verkiezingsnederlagen. Het bestuur zei niet al te lang bij de analyse van de uitslagen stil te willen staan, maar plannen voor de toekomst te willen ont­wikkelen. In deze ’bestuursvisie’ werd een aantal praktische voorstellen gedaan om zowel de organisatorische als de politieke effectiviteit van de partij te vergroten. Deze betroffen onder meer een verbeterde communicatie binnen de partij, verlevendiging van het interne debat en een ’hoofdbestuur-nieuwe-stijl’: een kleinere maar meer daadkrachtige partijleiding.

Kabinetsformatie

Met de uitslag van veertien kamerzetels was D66 beland in de door lijsttrekker Borst gekenschetste ’schemerzone’, het gebied tussen twaalf en vijftien zetels waarbij het niet vaststond of haar partij zou kiezen voor regeren of voor de oppositie. D66 koos echter voor deelname aan de formatie en trad later toe tot het tweede kabinet Kok (zie onder de ’hoofdmomenten’ in Jaarboek 1998 DNPP; zie verder ook de bijdrage van R. Andeweg in dit Jaarboek).

Bij de vorming van de tweede paarse coalitie kon D66 geen beroep meer doen op één van haar meest populaire bewindslieden, minister Hans Wijers van Eco­nomische Zaken. Al vóór de verkiezingen had deze in een interview laten weten de kans bijzonder klein te achten dat hij terug zou keren in het volgende kabinet (de Volkskrant, 22 april 1998). Half juni verklaarde Wijers formeel af te zien van een nieuwe termijn als minister.

Vlak vóór de Kamerverkiezingen deelde minister Winnie Sorgdrager van Justitie eveneens mee geen post in het nieuwe kabinet te ambiëren, alhoewel zij eerder van haar belangstelling voor een tweede termijn blijk had gegeven. Sorgdragers positie als minister had in de eerste helft van 1998 behoorlijke schade op­gelopen. In januari was zij in aanvaring gekomen met het college van procu­reurs-generaal, dat werd geleid door haar partijgenoot Arthur Docters van Leeuwen. Het conflict eindigde ermee dat Sorgdrager Docters van Leeuwen ontsloeg. In april kwam zij in opspraak toen zij in enkele interviews verklaarde dat enkele van haar ambtenaren haar bewust hadden tegengewerkt. Daarbij zou ook het feit hebben meegespeeld dat zij vrouw was. Niet alleen oppositiepartij CDA, maar ook de coalitiepartijen VVD en PvdA vonden deze uitlatingen te ver gaan. Fractieleider De Graaf zei ’verbaasd’ te zijn, en vond Sorgdragers uitspraken ’te generaliserend’ (de Volkskrant, 30 april 1998). Vervolgens verklaarde Sorgdrager begin mei in een nieuw kabinet niet te zullen terugkeren als minister van Justitie. Zij gaf toe dat haar opmerkingen over de ambtenaren te algemeen waren geweest. In juni meldde Sorgdrager aan het hoofdbestuur van D66 dat zij zich kandidaat wilde stellen voor de Eerste Kamer.

De Graaf politiek leider

Op 1 augustus belegde D66 in Utrecht een informele bijeenkomst om de resul­taten van de kabinetsformatie te bespreken. Onder de aanwezigen overheerste tevredenheid met het regeerakkoord en de ministersposten; kritiek werd amper vernomen. Lijsttrekker en informateur Borst verklaarde dat niet zij, maar De Graaf de eerste persoon van de partij was. ’Als er dan een politiek leider moet zijn, dan is dat toch bij voorkeur de leider van de fractie. Thom de Graaf is nu het eerste gezicht van D66’ (Trouw, 3 augustus 1998).

Vertrek Van Mierlo

Op 8 juli kondigde Van Mierlo zijn vertrek uit de politiek aan. Tijdens een persconferentie deelde hij mee noch beschikbaar te zijn als minister, noch zitting te nemen in de Tweede Kamer. Bij zijn besluit speelde mee dat bij de vorming van een tweede paarse kabinet het door hem geambieerde ministerschap van Buitenlandse Zaken voor D66 niet weggelegd was. Daarnaast wilde Van Mierlo voorkomen dat hij als kamerlid politiek leider De Graaf in de weg zou lopen. Zoals vermeld stond Van Mierlo bij de kamerverkiezingen op de vijfde plaats van de kandidatenlijst. Uit loyaliteit met lijsttrekker Borst had hij zich opnieuw laten kandideren. Van Mierlo bestreed dat er met zijn terugtreden sprake was van kiezersbedrog.

Van Mierlo had zeer lang het aanzien van D66 bepaald. Hij was één van de belangrijkste oprichters van de partij in 1966. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 werd hij fractievoorzitter en daarmee de eerste politieke leider van D66. In 1973 volgde Jan Terlouw hem in deze functie op. In 1977 verliet Van Mierlo de Tweede Kamer. In 1981-1982 was hij minister van Defensie in het kortstondige kabinet Van Agt. In 1983 werd hij Eerste Kamerlid. In 1986 stapte hij over naar de Tweede Kamer en nam hij de politieke leiding van D66 weer op zich. Acht jaar later werd Van Mierlo minister van Buitenlandse Zaken in de door hem nagestreefde ’paarse coalitie’.

Partijdiscussie

Het project ’Voor de verandering’, dat in 1997 had geleid tot de publicatie van de bundel Partij in Beweging (zie Jaaroverzicht 1997), werd in 1998 voortgezet. Partijvoorzitter Tom Kok kondigde op het voorjaarscongres de actie ’Voor de verandering, The Next Generation’ aan. Hierbij riep het hoofdbestuur de leden op om samen met niet-leden ’een discussie te houden over wat u bezig houdt’. De uitkomst moest worden vastgelegd in zogeheten ’manifesten’, die vervolgens werden bijeengebracht in het ’Next Generation Dossier van Voor de Verandering’ -een dossier waarin ’de koppeling komt te liggen van de tijdsgeest met het gevoel van de D66-er’ (Democraat, maart 1998, 8). De manifesten moesten voor 1 oktober binnen zijn.

Commissie Kiessysteem

In september stelde het hoofdbestuur de Commissie ’Kiessysteem en stemadvies’ in, die aanbevelingen moest uitbrengen ’over gewenste veranderingen in het interne kiessysteem en in het systeem van stemadvies’ (Democraat, december 1998). Aanleiding was de onvrede die er in de partij bestond over het func­tioneren van de kandidaatstellingsprocedures. De commissie, die werd geleid door oud-staatssecretaris Tommel, moest in april 1999 rapport uitbrengen. Het najaarscongres in 1999 diende zich over haar voorstellen uit te spreken.

Partijfinanciën

In juni stelde het hoofdbestuur het ’beleidsplan externe financiering’ vast. Hierin werden de randvoorwaarden geformuleerd waarbinnen D66 externe financiering accepteerde. Anders dan bij donaties betekende volgens het beleidsplan dat bij externe financiering D66 een tegenprestatie moest leveren. Het nadeel dat dit voor de politieke onafhankelijkheid van de partij opleverde, kon worden weggenomen wanneer de partij deze tegenprestatie onmiddellijk, op een voor iedereen heldere wijze zou geven. Hierbij dacht het hoofdbestuur aan advertenties in het partijblad. Giften aan D66 van bedrijven of instellingen zonder dat een tegenprestatie werd verlangd wilde het hoofdbestuur niet accep­teren, omdat de partij in de toekomst dan nooit meer een onafhankelijk standpunt ten aanzien van deze financiers zou kunnen innemen. Voor de aanvaarding van externe financiering diende het hoofdbestuur altijd vooraf goedkeuring te geven.

Mede door de extra uitgaven die tijdens de verkiezingscampagne waren gedaan (er werd 500.000 gulden meer uitgegeven dan het miljoen dat was begroot), zag de partij zich in de herfst genoodzaakt de tering naar de nering te zetten. Besloten werd te snoeien in de uitgaven.

Eerste Kamerverkiezingen 1999

Het voorjaarscongres in februari stelde een stemadviescommissie in voor de Eerste Kamerverkiezingen, onder voorzitterschap van oud-partijvoorzitter Wim Vrijhoef. De aanwezige leden stelden verder het profiel vast waaraan de D66­senatoren dienden te voldoen. Kandidaten moesten zich vóór 19 augustus aan­melden. Op 12 oktober publiceerde het hoofdbestuur de voorlopige kandidaten­lijst. De stemadviescommissie plaatste de oud-bewindslieden Jacob Kohnstamm en Sorgdrager niet in de eerste, maar in de tweede groep. Ook oud-partijleider Terlouw kreeg in deze categorie een plaats. De leden, die tot 18 december per post hun stem konden uitbrengen, weken nogal van deze voordracht af: zij zetten Terlouw op de eerste positie, gevolgd door Sorgdrager en Kohnstamm. De zittende fractievoorzitter in de senaat Eddy Schuyer kreeg de vierde positie toebedeeld.

Europese verkiezingen 1999

Een vergelijkbare kandidaatstellingsprocedure werd gehanteerd bij de ver­kiezingen voor het Europees Parlement. Het voorjaarscongres wees ook hier een stemadviescommissie aan (onder voorzitterschap van Boele Staal, Commissaris van de Koningin in Utrecht) en bepaalde het profiel. De kandidaatstelling was eveneens geopend tot 19 augustus. Drie van de vier zittende leden van de delegatie van D66 (delegatieleider Jan-Willem Bertens, Laurens Jan Brinkhorst en Doeke Eisma) stelden zich niet opnieuw kandidaat. Onder de nieuwe kandidaten was Lousewies van der Laan, woordvoerder van Europees commissaris Hans van den Broek. Nadat de voorlopige kandidatenlijst was opgesteld, kregen de leden de gelegenheid hun oordeel te geven. Zij wezen het voormalige Tweede Kamerlid Van den Bos als eerste kandidaat aan, gevolgd door de zittende Europarle­mentariër Johanna Boogerd-Quaak en Van der Laan. Het partijcongres van februari 1999 diende de lijsttrekker aan te wijzen.

In tegenstelling tot de Europese verkiezingen van 1994 had D66 besloten om in 1999 niet met een eigen verkiezingsprogram uit te komen, maar het pro­gramma te aanvaarden dat in het verband van de ELD(R) werd opgesteld. Wel wilde D66 een eigen manifest opstellen waarin de partij accenten zette binnen het ELD(R)-programma. Op 14 november belegde het hoofdbestuur samen met de D66-delegatie in het Europees Parlement een ’mini-conferentie’, waarop partijleden zich konden laten informeren over het ELD(R)-program.

’Opschudding’

Onder de naam ’Opschudding’ trad eind oktober een groep jonge partijleden naar buiten, die meende dat D66 zich te weinig ambitieus toonde en die op vernieuwing van de partij aandrong. Onder andere wenste de groep dat D66 zich als ’sociaal-liberaal’ zou aanduiden om zo haar herkenbaarheid te vergroten. Daarnaast werden organisatorische veranderingen voorgesteld, zoals de invoering van een full-time betaalde partijvoorzitter die het debat binnen de partij moest bevorderen. ’D66 moet weer in beweging komen, nieuwe ideeën genereren, een nieuwe politieke agenda vaststellen’, zo luidde de doelstelling in het gelijknamige publicatie van Opschudding. Van deze groep maakten onder meer kandidaat-Europarlementariër Van der Laan en voormalig voorzitter van de Jonge Democraten Dennis Hesseling deel uit.

Zowel fractievoorzitter De Graaf als partijvoorzitter Kok verwelkomden het initiatief. Ook op het partijcongres van 21 november konden de meeste voor­stellen van Opschudding op steun rekenen. Een meerderheid van de afgevaardig­den stemde in met een motie waarin D66 zich sociaal-liberaal noemde. Voor het eerst in haar geschiedenis tooide de partij zich zo met een ideologische aanduiding, maar politiek leider De Graaf zou later verklaren dat dit niets nieuws was. ’Sociaal-liberaal zijn we altijd al geweest. Er is niet veel nieuws onder de zon als het om de inhoud gaat’ (de Volkskrant, 9 december 1998). Het congres droeg het hoofdbestuur verder op initiatief van Opschudding op een ’basisdocument’ op te stellen met ’algemene, tijdloze beginselen van D66’ (NRC Handelsblad, 23 november 1998). Ook het plan van Opschudding om de Adviesraad op te heffen, werd overgenomen. Van een betaalde voorzitter wilden de afgevaardigden echter weinig weten. Het voorstel van Opschudding om de partijkleur te veranderen van groen in geel, haalde evenmin een meerderheid.

Verwante instellingen en publicaties

In het voorjaar werd de Wetenschappelijke Raad van Advies voor de SWB in­gesteld. De leden, meest prominenten uit wetenschappelijke kring, traden op als adviseur van de SWB. Op 31 oktober organiseerde het Wetenschappelijk Bureau een bijeenkomst met als thema ’over de toekomst van de politieke partij, te beginnen met D66’. Sprekers waren onder anderen oud-staatssecretaris Wim Dik, oud SWB-voorzitter Han Entzinger en partijvoorzitter Kok. De jaarlijkse wetenschapsconferentie van de SWB vond op 19 december plaats. Thema was ’de kwaliteit van het openbaar bestuur’. In december publiceerde de SWB de notitie Ordeningsprocessen in de economie historisch beschouwd van de hand van U. Pesch.

Op 3 oktober hield de Bestuurdersvereniging haar Bestuurderscongres. In een aantal ’clusters’ werd gesproken over thema’s die op lokaal, provinciaal en nationaal niveau van belang waren.

Op 21 februari presenteerden de JD het zogeheten ’ideeën-programma’ met als titel Om de inhoud. Naast traditionele standpunten op het terein van de staatkundige vernieuwing werden hierin ook ’nieuwe’ ideeën aangeboden, zoals de afschaffing van de dienst Kijk-en Luistergeld. Op 4 april belegden de JD, de JOVD en de Jonge Socialisten de ’Paarse Jongeren Conferentie’ in Utrecht. Hier werd teruggeblikt op vier jaar paars bewind. Gedrieën publiceerden zij de brochure Paars II, ja of nee? Een evaluatie van vier jaar Paars. Echt tevreden waren de jongerenorganisaties niet: ’de JD, JOVD en JS verwijten Paars-I on­voldoende gebruik te hebben gemaakt van de afwezigheid van het CDA in de regering’. Voor een tweede paarse coalitie gaven de drie jongerenorganisaties een programmatische ’voorzet’: zo pleitten zij voor legalisering van softdrugs en voor meer democratie in het onderwijs. De JD congresseerden op 25 en 26 april en op 28 november. Tijdens deze laatste bijeenkomst maakte voorzitter Joost Boermans plaats voor Boris van der Ham.

In oktober 1997 was de stichting Instituut voor Vorming en Scholing Oost-en Midden-Europa (IVSOM) omgedoopt tot de stichting Internationaal Democra­tisch Initiatief (IDI). Het IVSOM was in 1990 opgezet om een bijdrage te leveren aan het democratiseringsproces in Midden-en Oost-Europa. Het IDI verruilde deze geografische taakstelling voor de bredere oriëntatie van inter­nationale samenwerking. In september bezocht een delegatie van het IDI de Liberale Democratische Partij van Macedonië.

Laatst gewijzigd:31 maart 2023 11:42