Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 1988

Uit: L. Koeneman, I. Noomen en G. Voerman, 'Kroniek 1988. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1988' in: R.A. Koole (red.), Jaarboek 1988 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1989), 16-58, aldaar 19-27.

Inleiding

Evenals vorig jaar besteedde het CDA veel aandacht aan interne zaken: discussie over de wenselijkheid van een op het bedrijfsleven geschoeid personeelsbeleid binnen de partij, het verbeteren van de interne organisatie en het verder gestalte geven aan de uitwerking van de verantwoordelijke samenleving.

Een kabinetscrisis dreigde in juni even toen de coalitiepartners met elkaar in conflict kwamen over de herstructurering van de volksgezondheid en het zogenaamde 'WIR-lek'. De verhouding tussen CDA-fractie en kabinet kwam in maart onder spanning te staan toen de fractie vast bleef houden aan haar bezwaren tegen de bezuinigingen op de sociale zekerheid. Pas toen het kabinet op een aantal punten concessies had gedaan keerde de rust terug. Binnen de regering zelf zorgde minister Wim Deetman (Onderwijs) voor opschudding toen hij in april in een interview met het dagblad Trouw zei dat het regeerakkoord tussen CDA en VVD in de praktijk onwerkbaar zou zijn door de afspraak dat de ministers tegenvallers op hun begroting zelf moesten opvangen. Later erkende hij in ministerraad en Tweede Kamer dat hij zich ongelukkig had uitgelaten. Zijn uitspraken hadden voor hem verder geen directe gevolgen.

Partijraden

De partijraad kwam tweemaal bijeen in 1988. Op 4 juni stond de afronding van de discussie over de 'verantwoordelijke samenleving' centraal, dat wil zeggen: beperking van de rol van de overheid en het geven van grotere verantwoordelijkheden aan maatschappelijke organisaties en aan de burgers. Begin mei had partijvoorzitter Wim van Velzen de eindversie van de nota De verantwoordelijke samenleving gepresenteerd, waarin de discussies binnen de afdelingen verwerkt waren. Een opvallende conclusie van het rapport was dat de kinderbijslag de komende jaren zodanig verhoogd moest worden dat deze een substantiële bijdrage zou vormen in de kosten van het levensonderhoud van kinderen. Hiervoor zou een uiteindelijke verdubbeling van het bedrag nodig zijn. De partijraad discussieerde 's morgens in deelraden met een besluitvormend karakter over de nota en een ontwerpresolutie van het partijbestuur, die op een aantal belangrijke punten nog werd aangevuld. Zo wilde men nog eens nadrukkelijk vastgelegd zien dat het een essentiële taak van de overheid blijft een schild te vormen voor de zwakken in de samenleving en besloot men na langdurige discussie dat er in de resolutie geen voorbeelden van kwetsbare groepen opgenomen moesten worden. De aldus gewijzigde resolutie werd 's middags in een plenaire zitting zonder veel discussie aangenomen. Daarnaast stemde de partijraad in met een resolutie van het Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA), waarin aandacht werd gevraagd voor mensen die in een financieel benarde positie verkeerden, en met een resolutie van de kamerkring Overijssel, waarin het belang van de verantwoordelijke samenleving op milieugebied werd benadrukt. De aangenomen resoluties zouden mede als uitgangspunt dienen voor het verkiezingsprogramma 1990-1994 en het nieuwe model gemeente- en provincieprogram.

Twee andere besluiten van de partijraad die de aandacht trokken, betroffen Zuid Afrika en de studiefinanciering. De afgevaardigden ondersteunden een resolutie van het bestuur die beoogde dat Nederlandse paspoorthouders in Zuidafrikaanse krijgsdienst de Nederlandse nationaliteit zou worden ontnomen. Verder sprak de partijraad zich uit voor een resolutie van het CDJA en de kamerkring Leiden die zich kantte tegen het voornemen van CDA-minister Deetman van Onderwijs om de aanvullende beurs af te schaffen. Het onderwijs in een verantwoordelijke samenleving diende te allen tijde voor iedereen financieel toegankelijk te blijven.

De rede van Ruud Lubbers tot de partijraad zorgde voor politiek vuurwerk. Hij dreigde coalitiepartner VVD met een kabinetscrisis indien deze zich zou blijven verzetten tegen een nieuwe structuur van de volksgezondheid. Hij zei niet te hopen 'dat het CDA alleen hiermee door moet gaan. Maar als het moet, moet het'. Bovendien verweet hij de VVD-fractie zich te hebben misdragen in het kamerdebat over het zogenaamde 'WIR-lek' (de voorkennis die er bij het bedrijfsleven bestond dat de Wet op de Investeringsrekening zou worden afgeschaft). Lubbers bestempelde in zijn toespraak het optreden van de VVD als 'politiek vandalisme'. Hij voelde zich in zijn politieke integriteit aangetast door de suggestie van de VVD dat hij persoonlijk zou hebben bijgedragen aan het uitlekken van de informatie. Er moest enkele dagen na de partijraad een spoeddebat in de Tweede Kamer aan te pas komen om de verhouding tussen VVD en CDA weer enigszins te normaliseren. VVD-fractieleider Joris Voorhoeve was van mening dat Lubbers streed tegen een 'hersenschim'. Hij noemde de hele kwestie 'allemaal piepschuim'. Lubbers maakte in zijn rede tot de partijraad ook bekend dat hij zich weer beschikbaar stelde als lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1990. Ook fractievoorzitter Bert de Vries sprak de afgevaardigden toe. In zijn rede waarschuwde hij het CDA het concept van de verantwoordelijke samenleving niet overhaast in te voeren. Hij beriep zich daarbij op de denkbeelden van de Engelse politicus en filosoof Edmund Burke (1729-1797), grondlegger van het conservatisme, die schreef dat 'woede en razernij in een half uur meer omver kunnen werpen dan omzichtig heid en vooruitziend overleg in een eeuw kunnen opbouwen' (CDA-krant, 1988, nr. 4, p. 8).

Op de partijraad van 12 november in Ede kwam De Vries uitgebreider op dit onderwerp terug. In zijn rede keerde hij zich tegen de neiging van het CDA het idee van de 'verantwoordelijke samenleving' tot ideologie te verheffen. Men zou dan volgens hem dezelfde fout maken als de socialisten en liberalen, die met hun streven naar een nieuwe ideologie in een crisis belandden. Bovendien kritiseerde hij de ongebreidelde verwachtingen die zijn partij koesterde over de nieuwe rol van de 'maatschappelijke instellingen'. Hij waarschuwde ervoor dat deze zich zouden kunnen ontwikkelen tot 'semi-ambtelijke bureaucratieën, die zich over alles zorgen moeten maken behalve over hun eigen voortbestaan'. Volgens commentaren in de pers doelde De Vries op een stroming in de partij waarvan voorzitter Van Velzen en directeur Arie Oostlander van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA vertegenwoordigers waren. Zo had Van Velzen al gesproken over een 'complete transformatie' van de maatschappij om het ideaal van de verantwoordelijke samenleving te bereiken. Op deze partijraad lagen twee resoluties ter tafel. Beide waren het resultaat van discussies binnen de partij. De eerste ging over ouderenbeleid. Met algemene stemmen namen de afgevaardigden een resolutie aan, waarin de partijcommissie die het verkiezingsprogramma moest opstellen werd opgeroepen te onderzoeken of de AOW in de toekomst net zoveel kon stijgen als de CAO-lonen. In ieder geval zou de AOW waardevast moeten worden. Ook besloot men de maximumleeftijd voor vertegenwoordigende functies, zoals vastgelegd in de statuten, af te schaffen. De partijraad nam ook een resolutie over ontwikkelingssamenwerking aan, waarin gepleit werd voor de instelling van een partij-orgaan - vergelijkbaar met de Evert Vermeer Stichting van de PvdA - dat zich zou moeten bezighouden met ontwikkelingssamenwerking en vermaatschappelijking. Bij het laatste diende gedacht te worden aan activiteiten van medefinancieringsorganisaties, sociale partners en andere niet-gouvermementele organisaties. De afgevaardigden kozen verder Europarlementariër Jean Penders als lijsttrekker bij de verkiezingen van het Europees Parlement in juni volgend jaar. Lubbers ging in zijn traditionele toespraak aan het eind van de partijraad in op het PvdA-alternatief voor de belastingvoorstellen van het kabinet ('het plan-Oort'). Hij noemde de PvdA-plannen weliswaar goedkoper, maar ook minder eenvoudig en minder rechtvaardig. Volgens een reactie van de PvdA baseerde de premier zich echter op verkeerde gegevens. Verder maande hij in zijn rede de politie tot terughoudendheid bij haar acties tegen het regeringsbeleid.

Verwante organisaties

Het Vrouwenberaad kwam in mei in conflict met de CDA-fractie in de Tweede Kamer. De fractie wilde tegen de zin van de CDA-vrouwen abortus niet opnemen in de verplichte basisverzekering tegen ziektekosten ('het plan Dekker'), die in 1992 zou moeten ingaan. De Kamerleden Ad Lansink en Frouwke Laning-Boersema (specialisten op het gebied van de gezondheidszorg) meenden dat abortus en sterilisatie, evenals de pil en in vitro fertalisatie (reageerbuisbevruchting) thuishoorden in het aanvullende, niet-verplichte pakket. De CDA-vrouwen daarentegen vonden dat elke geboorteregeling moest worden opgenomen in de basisverzekering. Ook na overleg kwamen de partijen niet tot elkaar.

De fractie week in deze kwestie overigens ook af van het standpunt van het kabinet, dat op advies van de Emancipatieraad abortus en steralisatie wel wilde opnemen in de basisverzekering.

Op 27 februari vierde de CDA-Bestuurdersvereniging haar tienjarig bestaan in Maastricht. Lubbers sprak de feestvierders toe. Hij zag in de Bestuurdersvereniging met zo'n 4000 leden een enorm potentieel om het hele CDA te voeden. Op 9 en 10 december hielden de bestuurders in Noordwijkerhout een besloten bijeenkomst. Ter discussie stond het rapport Bestuurlijke vernieuwing in de verantwoordelijke samenleving , opgesteld door een werkgroep van het CDA onder leiding van G. Woertman. In grote lijnen ondersteunden de congresgangers het rapport (zie ook onder interne organisatie). Het CDJA hield op 28 mei een Algemene Ledenvergadering, waarop het boek Nooit in het veilige midden: 60 jaar christen-democratisch jongerenwerk werd gepresenteerd. De afgevaardigden kozen Ad Koppejan als nieuwe voorzitter. Hij volgde Hans Huibers op. Onder Huibers, die het CDJA vier jaar geleid had, steeg het ledental van 1500 naar 2500. Ook dit jaar vervulde de jongerenvereniging een horzelfunctie binnen het CDA. Ze volgde de moederpartij kritisch bij het ontwikkelen van het concept van de verantwoordelijke samenleving. De verhoging van de maximum-snelheid op snelwegen, de minimumjeugdlonen en de studiefinanciering waren onderwerpen waarover ze in aanvaring kwam met de fractie in de Tweede Kamer en met bewindslieden van het CDA.

Publikaties

Begin september publiceerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA het rapport Zinvol leven: een christen-democratische bijdrage aan de discussie over draagmoederschap, kunstmatige inseminatie, gift en in vitro fertilisatie , opgesteld door een werkgroep onder leiding van Ernst Hirsch Ballin. Centraal in het rapport stond de gedachte dat voortplanting op ieders persoonlijke vrijheid berust, maar dat het niet een recht is dat door de overheid gewaarborgd dient te worden. Commercialisering van nieuwe voortplantingstechnieken zou strafbaar moeten zijn en anonimiteit van zaaddonoren zou in het belang van het kind opgeheven moeten worden. Veel kritiek kreeg de werkgroep op het feit dat ze homoseksuele paren en alleenstaanden uitsloot van de nieuwe technieken. Op een studieconferentie in november, gewijd aan het rapport, verzette ook het christen-democratisch homoberaad zich tegen deze opvatting.

In juni verscheen de nota Op weg naar 1992, opgesteld door een commissie onder leiding van het Tweede Kamerlid Joost van Iersel. Wanneer in 1992 de binnengrenzen in Europa zouden verdwijnen zou invoering van een identificatieplicht voor iedereen onvermijdelijk worden, zo meende de commissie.

Interne organisatie

In 1988 besloot de partij met een aantal maatregelen de interne organisatie te verbeteren. Het bestuur zond in februari alle 130.000 leden een enquêteformulier, waarin werd gevraagd naar hun maatschappelijke achtergrond, kennis en belangstelling. Aan de hand van die gegevens wilde men op het partijbureau een geautomatiseerde databank opzetten. Om de privacy van de leden te waarborgen zou iedere kamerkring alleen toegang tot het bestand van de eigen regio krijgen. Aan het eind van het jaar verscheen het rapportBestuurlijke vernieuwing in de verantwoordelijke samenleving, opgesteld door een werkgroep van het CDA. Volgens de auteurs moest de partij een beter personeelsbeleid gaan voeren. Meer aandacht zou besteed moeten worden aan het recruterings- en selectiebeleid voor openbare functies. Functioneringsgesprekken, liefst tweemaal per zittingsperiode, zouden moeten plaatsvinden met bestuurders op lokaal provinciaal, nationaal en Europees niveau. Slecht functioneren zou men moeten verhelpen door bijscholing, niet herkiesbaar stellen of 'outplacement' (het wegpromoveren) van politici. Bovendien zou men bij kandidaatstellingen voorrang moeten verlenen aan ondervertegenwoordigde groepen als vrouwen, jongeren en mensen uit het bedrijfsleven. Op het partijbureau zou een speciaal aan te stellen medewerker het personeelsbeleid gestalte moeten gaan geven. Tenslotte werd in het rapport ook de aanbeveling gedaan een einde te maken aan de strenge bepalingen die sinds 1980 de opeenstapeling van bestuurlijke functies in de partij verboden. Dit moest de samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen en de interne doorstroming ten goede komen. De CDA-Bestuurdersvereniging die zich in december op een bijeenkomst in Noordwijkerhout over het rapport boog, schaarde zich in grote lijnen achter de voorstellen van de werkgroep. Volgens Van Velzen waren deze veranderingen in de interne partijcultuur nodig om te voorkomen dat de bestuurlijke stijl van het CDA niet met de tijd meeging. Het was volgens hem echter geenszins de bedoeling de partij onder de hoede van technocratische, 'snelle' managers te plaatsen. Hiermee keerde hij zich impliciet tegen kritiek vanuit het CDJA. Redacteur W. Scholten had in het decembernummer van het CDJA-blad Perspectief een felle aanval gedaan op de stijl van besturen van Van Velzen. Hij meende dat de partij hard op weg was een 'christen-technocratische' partij te worden, waarin pragmatisme, zakelijkheid en deskundigheid ten koste gingen van evangelische bevlogenheid en idealisme. Het voorstel aan het partijbestuur om het historische Abraham Kuyperhuis in Den Haag, waar het CDA zetelde, om financiële redenen van de hand te doen, zag hij als een teken aan de wand. Van Velzen had dit plan verdedigd met de toelichting dat de partij geen museum kon onderhouden.

Verkiezingen

In juli benoemde het partijbestuur een commissie die zich moest gaan bezighouden met het opstellen van het verkiezingsprogramma 1990-1994. Voorzitter was de bedrijfseconoom F. Werner, financieel directeur van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Volgens Van Velzen was hij een typische representant van een nieuwe generatie christen-democraten: 'iemand die werkt vanuit de CDA-ideologie met een financiële invalshoek'. Bovendien vond men het een voordeel dat hij niet afkomstig was uit een van de 'bloedgroepen', maar rechtstreeks van het CDA lid was geworden. Hij gold binnen de partij als specialist op het gebied van de volksgezondheid. Dit onderwerp moest ook een centrale plaats gaan innemen in het nieuwe verkiezingsprogramma. De programcommissie zou 1 maart 1989 een ontwerp klaar hebben. Na bespreking in de afdelingen zou de partijraad het ontwerpprogram in het najaar van 1989 definitief moeten vaststellen.

Ook de voorbereidingen van de Europese verkiezingen in 1989 namen een aanvang. In november paste de Europese Volkspartij (de Europese christen-democraten) onder druk van het CDA haar nieuwe actieprogramma op een aantal punten aan. De partij had met name kanttekeningen geplaatst bij de paragrafen over landbouw, medische technologie en transport. In het program nam overigens het gezinsbeleid een belangrijke plaats in. Men dacht zelfs aan de oprichting van een ministerie voor het gezin. Het congres van de EVP kwam op 8 en 9 november in Luxemburg bijeen om het actieprogramma vast te stellen. Het congres werd afgesloten met een massameeting, waarmee de EVP de verkiezingscampagne voor het Europees Parlement opende. In Nederland startte het CDA haar campagne op 21 november met een bijeenkomst in Spijkenisse.

Personalia

In maart werd bekend dat de post van commissaris van de koningin in Overijssel vrijkwam. Binnen de top van het CDA was de afspraak gemaakt dat de nieuwe commissaris van anti-revolutionaire huize zou zijn, omdat deze stroming binnen het CDA alleen een vertegenwoordiger had in Zeeland in de persoon van Kees Boertien. De vertrekkende commissaris Jan Niers was afkomstig uit de voormalige Katholieke Volkspartij (KVP). Als belangrijkste anti-revolutionaire kandidaten werden genoemd oud-Kamerlid Hans de Boer (secretaris-generaal van het ministerie van WVC) en het Tweede Kamer-lid Jeltien Kraayeveld-Wouters. Eind mei werd echter toch een voormalig KVP-er als commissaris benoemd: Jan Hendrikx, directeur-generaal openbaar bestuur op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Kraayeveld-Wouters werd in oktober benoemd tot burgemeester van Hilversum. Het kabinet passeerde hiermee de voordracht van de vertrouwenscommissie, die de burgemeester van Franekeradeel Siebold Hartkamp op die post had willen zien. Kraayeveld stond als tweede op de lijst. Oud-staatssecretaris van volkshuisvesting Gerrit Brokx werd in mei geïnstalleerd als burgemeester van Tilburg. Hij had in oktober 1986 op aandringen van fractievoorzitter De Vries moeten aftreden vlak voor de parlementaire enquête bouwsubsidies begon. Zijn benoeming deed nogal wat stof opwaaien, omdat Brokx in het geheel niet voorkwam in de voordracht van de vertrouwenscommissie uit de gemeenteraad. In mei publiceerde Brokx een boek over de hele affaire rond zijn aftreden als staatssecretaris met de titel Naschrift van een getuige. In het boek uitte hij veel kritiek op het gedrag van De Vries.

Staatssecretaris René van der Linden van Buitenlandse Zaken moest in september aftreden als gevolg van kritiek op zijn functioneren in de zogenaamde paspoortaffaire. Volgens het rapport van de parlementaire enquêtecommissie paspoortproject had Van der Linden het parlement onjuist ingelicht over de fraudetests op het paspoort. Nog voor het rapport in de Tweede Kamer besproken werd besloot Van der Linden onder druk vanuit de CDA-fractie zijn ontslag te nemen vanwege 'de inbreuk op zijn integriteit en de buitenproportionele kritiek op zijn functioneren'. Het bestuur van het CDA-Limburg, de provincie waaruit de staatssecretaris afkomstig was, bleef hem in het conflict rond zijn persoon steunen. Eind september benoemde het CDA Berend-Jan baron van Voorst tot Voorst tot zijn opvolger. Van Voorst tot Voorst was topambtenaar op het ministerie van Economische Zaken, waar hij zich met name bezighield met buitenlandse economische betrekkingen. In het CDA was hij actief in de buitenland-commissie. Van der Linden kwam in november terug in de landelijke politiek. Hij volgde Kraayeveld-Wouters, die burgemeester van Hilversum was geworden, als Tweede Kamerlid op. Ook dit jaar kwam een aantal personen weer op minder aangename wijze in het nieuws. Loek Duyn raakte voor de derde maal sinds hij in 1986 Tweede Kamerlid was geworden in opspraak. In februari parkeerde hij zijn auto in Utrecht op een plaats die gereserveerd was voor invaliden. Eerder was hij al in aanraking gekomen met politie en justitie na het onwettig gebruik van de zogenaamde geboortekrik bij de verlossing van een kalf en na het rijden onder invloed. Ondanks de eis van het CDJA dat hij nu moest opstappen als Kamerlid, mocht hij aanvankelijk van de CDA-fractie blijven. In april nam hij echter zelf ontslag. Ada Baas-Jansen, actief in het CDA Vrouwenberaad en van anti-revolutionaire huize, volgde hem op in de Tweede Kamer.

Ook de burgemeesters Bert Smallenbroek van Smallingerland en Sytze Faber van Hoogeveen raakten eind september in opspraak doordat ze betrokken raakten bij een handgemeen tijdens een nachtelijke escapade in Zwolle. Na een onderzoek van de rijksrecherche besloot minister Kees van Dijk van Binnenlandse Zaken dat beide burgemeesters in functie mochten blijven omdat hij het gebeurde 'te futiel, te miezerig' vond. Wel kregen ze een berisping omdat zij het openbare ambt dat ze bekleedden in opspraak hadden gebracht. Voor Faber was hiermee de kous af. De gemeenteraad van Hoogeveen was hem steeds blijven steunen. Voor Smallenbroek lag de zaak echter anders. Als burgemeester van Smallingerland had hij al een aantal conflicten met gemeenteraad, wethouders en politici achter de rug. Na de affaire in Zwolle was voor de fractie-voorzitters van de gemeenteraad de maat vol en zegden ze het vertrouwen in Smallenbroek op. Een besluit van de raad dat men niet langer wilde samenwerken met de burgemeester legde Smallenbroek, daarbij gesteund door Gedeputeerde Staten van Friesland, ter vernietiging voor aan de Kroon. Van Dijk kwam voor een juridisch dilemma te staan: als hij Smallenbroek zou ontslaan zou dit het instituut van de benoemde burgemeester op de helling kunnen zetten. Een gemeenteraad zou dan immers bij machte zijn de door de Kroon benoemde burgemeester naar huis te sturen. Uiteindelijk besloot Smallenbroek zelf begin december tot opluchting van alle betrokkenen per 1 januari 1989 ontslag te nemen. Oud-burgemeester van Alkmaar Cornelis Roozemond (PvdA) werd waarnemend burgemeester van Smallingerland.

Laatst gewijzigd:10 mei 2023 10:12