Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Verkiezingen Verkiezingen Tweede Kamer

Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1918

Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 20-27.

Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1918

"Zwoel was de atmosfeer en drukkend de stemming bij menige bespreking, die aan den derden dag van Juli voorafging." Zo blikte tijdgenoot Ritter terug op de campagne die aan de Kamerverkiezingen van 3 juli 1918 voorafging. Terwijl elders in Europa de Eerste Wereldoorlog nog woedde en de revolutie rondwaarde, maakte Nederland zich die dag op om ter stembus te gaan. Het zou voor de eerste keer zijn op basis van algemeen mannenkiesrecht en evenredige vertegenwoordiging. Tevergeefs had het liberale Kamerlid Van Doorn geprobeerd de stembusstrijd uit te stellen. Hij was bang dat de politieke hartstochten er alleen maar door zouden worden aangewakkerd. Want hoewel Nederland neutraal was gebleven, was de oorlog niet onopgemerkt aan de grenzen voorbijgegaan. De economische nood steeg hoog en de grondstoffenschaarste en de rantsoenering van levensmiddelen hadden hier en daar al tot relletjes geleid.

Een jaar eerder hadden de meest rustige verkiezingen uit de gehele Nederlandse parlementaire geschiedenis plaatsgevonden. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hadden de partijen vanwege de bijzondere omstandigheden besloten de politieke strijdbijl te begraven. In deze zogeheten ‘godsvrede’ werd onder leiding van het kabinet-Cort van der Linden broederlijk gewerkt aan de oplossing van twee hete constitutionele hangijzers: de financiële gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs en de invoering van het algemeen kiesrecht (dat vooralsnog uitsluitend aan mannen was voorbehouden). Nadat de grondwetswijzigingen door de Staten-Generaal waren aangenomen, moesten nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven voor de behandeling in tweede termijn. De partijvoorzitters stelden daarop voor om tegenover de zittende Kamerleden geen tegenkandidaten te stellen en dus geen campagne te voeren. Onder het motto ‘laat zitten wat zit’ werden in juni 1917 vervolgens de laatste Tweede-Kamerverkiezingen onder het districtenstelsel gehouden.

Als gevolg van de lage kiesdrempel in het nieuwe kiesstelsel werden in 1918 maar liefst 32 lijsten ingediend. Daaronder waren nogal wat belangenpartijtjes, zoals de Neutrale Partij (NP) - in de wandeling ook wel ‘amusementspartij’ genoemd -, het Verbond tot Democratisering der Weermacht (VDW) - een belangengroepje van beroepsonderofficieren -, de Middenstandspartij (MP), de Plattelandersbond (PB) en de Economische Bond (EB). De gevestigde partijen zagen deze versnippering met lede ogen aan. Zij hadden weinig op met deze belangengroeperingen en deden ze als overbodig af. Vooral de vrijzinnige partijen, de Liberale Unie (LU), de Bond van Vrije Liberalen (BVL) en de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) waren bang dat de nieuwkomers onder hun duiven zouden schieten.

Op hun beurt probeerden deze debuterende groeperingen in te spelen op de onvrede die er leefde ten aanzien van de gevestigde partijen. De Economische Bond onder leiding van de uit de VDB afkomstige minister Treub meende dat het maar eens uit moest zijn met het onderlinge gekrakeel en dat de ‘welvaartspolitiek’ alle aandacht verdiende. Ook de dominante rol die de partijbonzen zichzelf in het nieuwe kiesstelsel zouden hebben toegemeten, ontmoette kritiek. Een ‘Anti-partijbesturen organisatie’ riep de kiezers op bij wijze van protest niet op de eerste kandidaat van de partijlijst te stemmen. De ingevoerde stemplicht (vier jaar later veranderd in opkomstplicht) werd eveneens bekritiseerd. Uit protest tegen deze ‘stemdwang’ richtten enkele anarchistische groepjes ‘anti-stembureaux’ in, waar men oproepingskaarten kon inleveren. Veel effect sorteerde deze actie niet. De anarchistische actievoerders kregen hier overigens gezelschap van bevindelijk-gereformeerden. De Staatkundig-Gereformeerde Partij (SGP) - opgericht in april 1918 als reactie op de samenwerking van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) met de katholieken - was eveneens fel gekant tegen de stemplicht. Zij achtte die onverenigbaar met de vrijheid van de burgers.

Aan de politieke versplintering droegen de gevestigde partijen trouwens zelf ook bij. Nu de noodzaak tot electorale samenwerking die het districtenstelsel met zich meebracht was weggevallen, probeerden zij alle op eigen kracht er het beste van te maken. Destijds waren de rechtse, confessionele partijen regelmatig tot stembusakkoorden gekomen, evenals de liberale groeperingen die de verkiezingen van 1913 nog als ‘vrijzinnige concentratie’ waren ingegaan. Liberale Unie en BVL waren in 1918 voorstander van voortzetting van deze samenwerking, maar de VDB was spelbreker. Dit werd de vrijzinnig-democraten in de campagne als ‘desertie’ aangewreven.

Het feit dat de rechtse partijen gescheiden optrokken, hield niet in dat voor hen de antithese als samenbindend element aan kracht had ingeboet, integendeel. De schoolstrijd mocht dan wel tot een goed einde zijn gebracht, samenwerking tussen de confessionele partijen bleef geboden ‘voor het behoud van de christelijke grondslagen van ons volksleven’, zo lieten de fractievoorzitters van de ARP, Christelijk-Historische Unie (CHU) en Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP; vanaf 1926 officieel zo genoemd) publiekelijk weten. Naast de antithese speelde in de campagne ook het thema van de staatsinmenging een rol. Door de precaire toestand waarin Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog verkeerde, was de greep van de overheid op het sociaal-economisch leven aanzienlijk toegenomen. Met name de BVL zag dit met lede ogen aan en ging de campagne in onder de leus ‘vrijheid of staatssocialisme’. Zij was van mening dat de gegroeide overheidsbemoeiing het particuliere initiatief geheel verstikte. De behoudend liberalen werden bijgevallen door de confessionele partijen. Deze wierpen in hun propaganda tevens de Russische Revolutie als boeman in de strijd. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) daarentegen was voorstander van meer sociale wetgeving ten behoeve van de arbeidersklasse. Ook pleitten de sociaal-democraten voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Hierbij kregen zij de onverdeelde steun van de VDB.

Al met al bood het politieke palet van de campagne van 1918 een bonte aanblik. Dan weer liepen de kleuren vloeiend in elkaar over, dan weer vloekten zij met elkaar. Op allerlei manieren probeerden de partijen de kiezers te verleiden op hen te stemmen. Lantaarnpalen werden beplakt met affiches, en pamfletten in groten getale verspreid. Met name de ARP, CHU en SDAP deden aan ‘huisbezoek’, waarvoor speciale vraag- en antwoordboeken - zoals de sociaal-democratische ‘Katechismus van den kiezer’ - werden opgesteld. Daarnaast werden vele openbare bijeenkomsten belegd, vaak omlijst met muziek en koorzang. Deze ‘landdagen’ in de open lucht of politieke ‘meetings’ in vergaderzalen, boden de kandidaten de mogelijkheid om tijdens de campagne in contact te komen met veel kiezers. De moeite die de SDAP in Limburg had om goede onderkomens te huren van onwillige zaaleigenaren, was dan ook een gevoelige tegenslag. Van ‘zaalafdrijving’ had men in Amsterdam in het geheel geen last. Wel had SDAP-voorman Troelstra een harde dobber aan de in de hoofdstad sterk vertegenwoordigde revolutionaire en syndicalistische partijen. Treub maakte voor de Economische Bond een succesvolle tournee door Nederland, die de geschiedenis in zou gaan als de ‘tweeëntwintig stedentocht’. In twee weken tijds trok Treub van Maastricht naar Winschoten en van Enschede naar Vlissingen. Hij hield zijn bijna drie uur durende redevoering in ‘de grootste (en dus moeilijk te bespreken) zalen van het land’, aldus een verslaggever.

De uitslag van de verkiezingen werd in de nacht van vrijdag 5 op zaterdag 6 juli op het Centraal Stembureau in Den Haag bekend gemaakt. Maar liefst tien nieuwe partijen maakten hun opwachting in de Kamer. De Neutrale Partij, de Middenstandspartij, het Verbond tot Democratisering der Weermacht en de Plattelandersbond - elk goed voor één zetel - vormden samen met de Economische Bond in de Tweede Kamer de Neutrale Fractie. Hun stemmen waren vooral ten koste gegaan van de liberalen, die het toch al zo moeilijk hadden door de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en die hun rijen gedecimeerd zagen. De SDAP had minder van het algemeen mannenkiesrecht geprofiteerd dan verwacht, ondanks een toename van het aantal Kamerzetels van 15 naar 22. Revolutionaire concurrenten als de Sociaal-Democratische Partij (SDP), de Socialistische Partij (SP) en de Bond van Christen-Socialisten (BCS), hadden gebruik kunnen maken van de onvrede die er bestond over de meegaande opstelling van de SDAP tijdens de ‘godsvrede’ onder het kabinet-Cort van der Linden. Gezamenlijk vormden deze fracties de Revolutionair-socialistische Kamerclub.

Door het uitsluitend mannelijke electoraat werd de onderwijzeres Suze Groeneweg (SDAP) als het eerste vrouwelijke Kamerlid gekozen. Zij was de enige, ondanks het feit dat er 22 vrouwen kandidaat waren gesteld. De feministe van het eerste uur en voorvechtster van het vrouwenkiesrecht, Aletta Jacobs, lukte het als kandidate van de VDB niet om tot de Kamer door te dringen.

In het confessionele kamp slaagden twee afvallige groeperingen - de Christen-Democratische Partij (CDP) en Christelijk-Sociale Partij (CSP) - erin een zetel te bemachtigen. Toch sleepten de drie grote confessionele partijen gezamenlijk 50 zetels in de wacht. ‘Monseigneur’ Nolens, fractievoorzitter van de RKSP, werd door koningin Wilhelmina als kabinetsformateur aangewezen. Nolens besefte echter dat een regering onder leiding van een priester teveel zou zijn voor de Nederlandse protestanten. De Limburger Ruys de Beerenbrouck kreeg als eerste rooms-katholieke premier de leiding van de rechtse coalitie bestaande uit ARP, CHU en RKSP. ‘Boven de nok van dit Kabinet waait de pauselijke wimpel’, zou de éminence grise van de ARP, Kuyper, misnoegd opmerken. De SDAP was om andere redenen teleurgesteld. Na de weigering van de partij in 1913 om zitting te nemen in een kabinet met vrijzinnigen hadden de sociaal-democraten zich nu ‘ministeriabel’ opgesteld, maar tevergeefs.

Laatst gewijzigd:06 februari 2023 14:58