Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Politieke Partij Radikalen (PPR) Geschiedenis

PPR jaaroverzicht 1984

Uit: L. Koeneman, P. Lucardie en I. Noomen,  ‘Het Partijgebeuren. Kroniek van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1984’ in: R. A. Koole (red.), Jaarboek 1984 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1985), 10-60, aldaar 40-44.

De belangrijkste gebeurtenissen en discussies binnen de PPR in 1984 zijn door Jan Dirx in het partijblad de Radikalenkrant van december 1984 als volgt samengevat: "Wat was het voor een jaar 1984? In de PPR ging het vooral over feminisering en over bestrijding van racisme. Daarover kongresseerden we. We hadden het natuurlijk ook over samenwerking, maar dat was niets nieuws, want daar hebben we het toch altijd over."

Samenwerking

Om met de samenwerking te beginnen: in februari gaf het Gronings provinciaal bestuur van de PPR een verklaring uit, waarin ze Kamerleden en Partijbestuur opriep om alles in het werk te stellen om tot een goede samenwerking te komen met de groep Scholten/Dijkman. Ze vonden dat deze groep meer betekenis heeft voor de noodzakelijke vernieuwing in de Nederlandse politiek dan de "Linkse Doorbraak" (samenwerkingsverband van leden van CPN, PSP en PPR). Samenwerking van de PPR met CPN en PSP mag volgens de provinciale Groningse PPR geen belemmering vormen voor samenwerking met de groep Scholten/Dijkman. Naar aanleiding van deze kwestie kwam een aantal verontruste PPR-leden in juni op een studieconferentie bijeen in Utrecht. De aanwezigen waren met name bezorgd over de samenwerking van de PPR met CPN en PSP. Henk Waltmans hield er een inleiding waarin hij pleitte voor een nauwe samenwerking met de PvdA, mede om te kunnen participeren in bestuursverantwoordelijkheid. Op deze bijeenkomst werd "de herkenningsgroep' gevormd, die zich zou gaan verzetten tegen klein-linkse samenwerking. In oktober kwam de groep weer bijeen in Soestduinen.

De keuze van de PPR voor samenwerking met CPN en PSP was voor twee vooraanstaande PPR-leden reden om hun lidmaatschap op te zeggen. In mei werd namelijk bekend dat oud-minister van CRM in het kabinet Den Uyl H. van Doorn en NOS-voorzitter E. Jurgens (beiden mede-oprichter van de PPR) al enige tijd geleden voor de partij bedankt hadden.

Op het PPR-congres van 19 mei wees partijvoorzitter Wim de Boer in zijn toespraak kritiek uit de partij van de hand, als zou de koers van het Partijbestuur uitsluitend gericht zijn op nauwe samenwerking met PSP en CPN. De Boer wees er op dat het bestuur de nota de PPR gaat verder (vastgesteld op het congres van 3 en 4 juni 1983), waarin ook over samenwerking met EVP, D'66 en Groenen werd gesproken, "uiterst loyaal en met alle energie" had uitgevoerd. In augustus deed het Partijbestuur een oproep aan alle "progressieve, radikale, linkse, groene en progressief-christelijke partijen" om voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 een samenwerkingsverband aan te gaan. Hiertoe verzond De Boer uitnodigingen voor een gesprek naar de Basisbeweging voor vrede en solidariteit (de groep rondom Scholten en Dijkman), de CPN, de Europese Groenen, de EVP, het Groen Platform en de PSP. Het voorstel tot samenwerking hield in dat er een gezamenlijk programma van hoofdpunten moet komen, zij het dat de deelnemende partijen onder eigen naam en met ook nog een eigen programma de verkiezingen ingaan. Verder dienen ze een lijstverbinding met elkaar te sluiten, maar ook met de PvdA. En na de verkiezingen behoren de partijen nauw samen te werken in de Tweede Kamer. Voor een dergelijke "Regenboogfractie" hielden Wim de Boer en fractievoorzitter in de Tweede Kamer Ria Beckers een vurig pleidooi op het najaarscongres van 17 november. De eventuele deelnemers aan dit progressief akkoord werden uitgenodigd om op 4 december bijeen te komen in Krasnapolsky in Amsterdam. De reacties waren gemengd. De Basisbeweging voor vrede en solidariteit en de Europese Groenen lieten echter weten niets te voelen voor deze samenwerking. De eerste vond de PSP en de CPN niet hun meest natuurlijke gesprekspartners, de laatsten waren van mening dat het niet juist is om nadrukkelijk een positie te kiezen links van de Partij van de Arbeid. De overige partijen wilden wel komen praten, maar niet van harte. De CPN zette "serieuze vraagtekens" bij het PPR-voorstel. De PSP kreeg van het congres uiteindelijk schoorvoetend toestemming voor "verkennende besprekingen", maar de EVP werd door het congres op voorhand van de verkenning uitgesloten. PSP-fractievoorzitter in de Tweede Kamer Fred van der Spek dreigde zelfs uit de partij te stappen en een nieuwe partij op te richten als de voorgestelde samenwerking van kleine progressieve partijen inderdaad tot stand zou komen. De EVP was wel bereid samen te werken met de PPR maar niet met PSP en CPN. Het verbaasde daarom niet dat de partijen op 4 december niet tot overeenstemming kwamen. Voorlopig was het PPR-voorstel hiermee van de baan.

Feminisering

Op 19 mei hield de PPR een congres in Utrecht over feminisering. De opzet was dat het geen besluitvormend, maar een meningpeilend karakter zou dragen. De organisatie was aangepast aan het onderwerp van het congres. Zo bevatten de congresstukken geen stellingen die geamendeerd moesten worden, maar voorbeelden uit de praktijk met discussievragen, waarop men moest reageren. Bij de reacties moest het in eerst instantie gaan om eigen ervaringen, ideeën en gevoelens. De reacties werden door de congrescommissie vervolgens tot politieke uitspraken omgewerkt, waarover in kleine groepen kon worden gediscussieerd. Op basis van de uitkomst van deze groepsdiscussies stemde het congres in een plenaire zitting over een aantal eindstellingen, die, wanneer aanvaard, zouden dienen als uitgangspunt voor de voorbereiding van officiële partijstandpunten. Na een verwarrende besluitvorming nam het congres uiteindelijk een aantal stellingen aan, waarvan de twee meest controversiële luidden:

1. "feminisme is in eerste instantie een strijd van vrouwen om hun invloed en macht in onze samenleving te vergroten. Mannen zullen niet uit zichzelf hun overheersende invloed en macht en de waardering die ze daarmee krijgen prijsgeven en zijn daarom vooralsnog tegenstanders";

2. "om te beginnen in de PPR moet er bij aanstelling en/of verkiezing de voorkeur gegeven worden aan vrouwen, tot een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen op alle nivo's is bereikt. Om de kriteria, waarmee vrouwen tot nu toe bij aanstelling en/of verkiezing gediskrimineerd worden te veranderen en andere kriteria te kunnen ontwikkelen, dienen voorlopig in wervingskommissies, sollicitatiekommissies en advieskommissies in meerderheid vrouwen te zitten. Doelstelling meet zijn dat ook in gekozen organen tijdelijk vrouwen in de meerderheid zijn".

Het congres sprak zich verder uit voor individualisering (ongeacht de wijze waarop men verkiest te wonen), voor een volstrekt gelijke behandeling in de wetgeving van de seksen en van seksuele en/of relationele voorkeuren, en voor gelijke rechten voor jongeren bij werk, inkomen en huisvesting. Naar aanleiding van de twee hiervoor geciteerde stellingen vroeg menigeen zich af of de PPR man-vijandig was gorden.

Ondanks deze verstrekkende congresuitspraken bleven er evenwel grote drempels voor vrouwen om zitting te nemen in bestuursorganen. Dat bleek toen op het najaarscongres van 17 november in Utrecht een nieuw Partijbestuur gekozen moest worden. Van de zevenentwintig vrouwen die kandidaat waren gesteld, bewilligden er slechts twee en voor het Dagelijks Bestuur stond geen enkele vrouw kandidaat. Dit was voor de PPR-vrouwen en een paar actiecentra (= partij-afdelingen) reden om moties in te dienen, waarin werd gevraagd om uitstel van de bestuursverkiezing. Het congres verwierp deze moties echter. Dit stemgedrag was voor ex-partijpenningmeester Arda van den Brink aanleiding om haar kandidatuur alsnog in te trekken. Ze verweet het congres dat het de uitspraken van het feminiseringscongres hiermee niet serieus nam. Het nieuw gekozen bestuur bestond uit negen mannen en vier vrouwen (tegen zeven mannen en zes vrouwen in het oude bestuur).

Bestrijding racisme

Inhoudelijk hoofdthema van het reeds genoemde najaarscongres van de PPR op 17 november was de bestrijding van het racisme. Mohammed Rabbae, directeur van het Nederlands Centrum voor Buitenlanders hield een inleiding, waarin hij een historisch overzicht gaf van het overheidsbeleid ten aanzien van buitenlanders en hoe dit racisme in de hand werkte. Vervolgens discussieerde het congres in kleine groepen over de PPR-nota De kwalijke kant van Nederland. Aan het eind van de dag werden een aantal stellingen aangenomen, waarvan de belangrijkste waren:

1. organisaties die stelselmatig aanzetten tot discriminatie van individuen en/of groepen vanwege hun ras, sekse, etnische afkomst, seksuele of relationele voorkeur of godsdienst, zijn in strijd met de Nederlandse wetgeving en moeten tot verboden organisaties worden verklaard;

2. het lidmaatschap van een politieke organisatie kan op zichzelf nooit grond zijn voor ontslag of andere maatregelen. Dit is alleen mogelijk als de persoon in kwestie zich in de werksituatie racistisch gedraagt of het lidmaatschap van de organisatie strijdig is met de doelstelling van de instelling waar men werkzaam is;

3. bij de bestrijding van racistische/fascistische en andere discriminerende organisaties zal de PPR geen steun geven aan acties die niet de intentie hebben geweldloos te zijn.

Verder was het congres van mening dat de overheid een belangrijke rol dient te spelen bij de bestrijding van vooroordelen en het wegnemen van de voedingsbodem voor discriminatie en rassenhaat. Een goed antidiscriminatiebeleid dient volgens de PPR extra aandacht te schenken aan de positie van buitenlandse jongeren en vrouwen. Het congres nam tevens een motie aan, waarin geëist werd dat buitenlanders die zich in ons land vestigen meteen actief en passief kiesrecht moeten krijgen, niet alleen voor gemeenteraadsverkiezingen, maar voor alle verkiezingen.

Laatst gewijzigd:29 januari 2024 15:24