Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Lijst Pim Fortuyn /Lijst Vijf Fortuyn (LPF) Geschiedenis

LPF jaaroverzicht 2002

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2002. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2002' in: Jaarboek 2002 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 18-180, aldaar, 103-130.

Inleiding

Het jaar 2002 was voor de LPF een bizar jaar. In februari werd de partij opgericht. Op 6 mei werd haar oprichter en politiek leider W.S.P. For­tuyn vermoord. Negen dagen later be­haalde de LPF bij de Tweede-Kamerverkiezingen op 15 mei 26 zetels – veel meer dan een nieuw­komer vóór haar ooit had behaald. In juli trad de LPF toe tot de re­ge­ring. Nog geen drie maan­den later leidde grote interne onenigheid al weer tot de val van het kabinet. In deze korte tijd wisselde de fractie twee keer van voorzit­ter, en wer­den er drie leden buiten de deur gezet. In de opinie­peilingen van Interview/NSS stond de LPF aan het einde van 2002 op slechts zeven zetels.(*)

Oprichting Lijst Pim Fortuyn (LPF)

Op 9 februari kwam het tot een breuk tussen Leefbaar Nederland en Fortuyn, die in no­vember 2001 tot lijsttrekker van deze partij was gekozen. Aanleiding was het inter­view van Fortuyn in de Volkskrant van 9 februari 2002 (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Breuk lijsttrekker Fortuyn met Leefbaar Nederland'). Toen het bestuur van Leefbaar Nederland een toenaderings­po­ging van Fortuyn had afgewezen, besloot de laatste met een eigen lijst deel te ne­men aan de verkiezingen. Fortuyn had aanvankelijk de moed verloren, maar zijn vrien­­den A.F.Th. de Booij – eigenaar van ‘Speakers Aca­demy’, een organisatiebureau dat voor bekende Nederlanders (waaron­der Fortuyn) spreekbeurten arrangeert –, de vast­goed­handelaar J.G.W. Dost en de atoomfysicus en ondernemer P.J.K. Langendam wisten hem over te halen. Op 14 februari richtten zij de Politieke Vereniging ‘Lijst Pim For­tuyn’ (LPF) op. Fortuyn zelf werd voorzitter, Dost vice-voor­zitter, Langendam se­cre­taris-pen­ningmeester en De Booij tweede secretaris. Een dag later werd de LPF bij de Kiesraad ingeschreven. De partij stelde in alle ne­gen­tien kieskringen coördinatoren aan die als taak hadden ervoor te zorgen dat overal tijdig de dertig vereiste hand­te­keningen werden gezet.

Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2002

Voor de rekrutering van de kandidaten had Fortuyn weinig tijd, omdat uiterlijk 2 april de kandidatenlijst moest zijn ingediend. Op 21 maart presenteerde de partijleider zijn selectie. Na Fortuyn kwam op de tweede plaats J.M. Varela, een allochtoon van Kaapver­diaan­se afkomst en bedrijfseconoom bij een cos­­meticabedrijf. De derde positie was toegewezen aan oud-CDA-er J.L. Jansen van Raay, lid van het Euro­pees Parlement in de jaren 1979-1996. Als enige vrouw bij de eerste vijftien kan­didaten stond op nummer vier de landbouwdeskundige mevr. W.E. de Jong. Zij werd gevolgd door de oud-hoofd­redacteur van het week­blad Elsevier, F.A. Hoogendijk, die na vijf­tig jaar zijn lidmaat­schap van de VVD had opgezegd. De zesde plaats was inge­ruimd voor M. Herben, die voorlichter was op het ministerie van Defensie. Hij werd meteen als woord­voerder van de LPF aangewezen. Boerenleider W. van den Brink (die zich eer­der kandidaat had gesteld voor Leefbaar Nederland) trok zich vlak voor de pre­sentatie terug, omdat hij ontevre­den was over de onverkiesbare 43-ste plaats die hem was toe­bedeeld. Toen kan­didaat nummer twintig van haar positie op de lijst afzag, kreeg Van den Brink deze toegewezen.

Van de eerste 32 kandidaten waren er acht afkomstig van de lijst van Leefbaar Neder­land. Eerder had Fortuyn verklaard geen kandidaten van zijn vorige partij te willen; “dat zijn opportunisten” (NRC Handels­blad, 22 maart 2002). Het merendeel van de kandidaten had zich zelf bij Fortuyn ge­meld; vrijwel niemand had politieke ervaring.

Problemen met enkele kamerkandidaten

Al snel na de presentatie van de lijst raakten enkele kandidaten in opspraak. Tegen de op nummer zeven staande M. Kie­vits, docent aan het Landelijk Selectie- en Oplei­ding­s­instituut (LSOP) van de politie, bleek aangifte te zijn gedaan wegens mis­hande­ling en bedreiging. Ook zou hij enkele jaren eerder door zijn werkgever zijn gestraft vanwege sek­­suele intimidatie. Vlak voordat de kandidatenlijsten bij de Kies­raad moesten wor­den ingeleverd, schrap­te de LPF Kievits van de lijst. Kie­vits ont­ken­de alle beschuldigin­gen en spande een rechtzaak aan tegen het LSOP. In mei oor­deel­de de rechter dat het LSOP openlijk diende te ver­klaren dat Kievits nooit be­schuldigd was van seksuele inti­midatie.

Ook rond de op de dertiende plaats gekandideerde exploitant van por­nosites C. Eber­hard ontstond rumoer. Volgens vice-voorzitter Schnetz van Leefbaar Nederland zou hij het bestuur van die partij geld hebben aangeboden in ruil voor een plaats op de kandidatenlijst van Leefbaar Nederland voor de kamer­verkiezingen. Eber­hard gaf toe dat hij had aangeboden financieel bij te dragen aan de verkiezings­cam­pagne van Leef­baar Nederland, maar ontkende dat hij zo een zetel zou hebben willen ‘kopen’. Later werd bekend dat hij in zijn sollicitatiebrief aan de LPF deze partij eveneens geld in het vooruitzicht had ge­steld.

Ook de op nummer 24 geplaatste opto­me­trist Th. de Graaf zou tijdens zijn sollicitatie als ka­mer­kandidaat de LPF hebben voorgesteld geld te done­ren. Hij zou 25.000 euro hebben aangeboden. Naar aanleiding van deze geruchten ver­zocht kamervoorzitter F.W. Weis­­glas in oktober jus­titie een onderzoek in te stel­len. In november besloot het open­­baar minis­terie bij gebrek aan bewijs van vervolging af te zien.

In april ontzegde het bestuur van de LPF Eberhard en de nummer zes­tien op de kandi­datenlijst, H. Smolders, de toegang tot het partij­bureau. Aanleiding was een klacht die twee vrouwelijke kamerkandidaten van de LPF, mevr. I. Pante­lic en mevr. A. Viljac, het partijbestuur deden toekomen. Het tweetal werkte als vrij­williger op het partij­bu­reau. Volgens hen zouden Smolders, die belast was met de dagelijkse leiding van het kantoor, en partijbestuurder Langendam zich schuldig heb­ben gemaakt aan ‘sek­sis­tische avances’ (de Volkskrant, 24 april 2002). Nadat zij hun duidelijk hadden ge­maakt daarvan niet gediend te zijn, zou Smolders Viljac van de kandidaten­lijst heb­ben ge­haald en Pantelic op een onverkiesbare plaats hebben ge­zet. Toen Eberhard het voor de beide kandidates opnam, zou hij slaande ruzie met Smol­ders hebben gekre­gen. Zowel Eberhard als Smolders kregen daarop van het par­tijbestuur te horen dat zij tot 15 mei zich niet meer op het partijbu­reau mochten ver­tonen. Fortuyn zelf wilde zich niet met de kwestie bezig houden; hij deed deze af als ‘een kantoorruzie van zes­tien in het dozijn’ (NRC Handelsblad, 24 april 2002).

Gemeenteraadsverkiezingen

Inmiddels was Fortuyn ook lijsttrekker geworden van Leefbaar Rotter­dam (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam'). Eind februari besloot hij voor Leefbaar Rotter­dam geen campagne meer te voe­ren op straat. Tijdens de opnames voor een televisie­spotje bij een metrostation werd hij door een groepje allochtone jongeren uit­geschol­den voor racist en fascist en met stenen bedreigd.

In de weken tussen de oprichting van de LPF en de gemeenteraadsver­kiezingen was de partij van Fortuyn in de opiniepeilingen omhoog geschoten. Op 27 februari meldde het onderzoeksbureau Nipo dat de LPF twintig zetels zou halen. De andere partijen be­gonnen fel stelling te nemen tegen Fortuyn. De PvdA opende tijdens de campagne voor de raads­ver­kie­zin­gen de aanval op Fortuyn. Premier Kok meende dat Fortuyn geen oplossingen bood, en hij suggereerde dat zijn opponent haat zaaide en mensen tegen elkaar opzette. Op 6 maart, de dag van de raadsverkie­zin­gen, nam Kok het woord ‘haat’ weer terug. Ook de VVD kritiseerde Fortuyn heftig. Begin maart noemde oud-partijleider Bolkestein Fortuyn ‘de Emile Ratelband van de politiek’ (NRC Handelsblad, 5 maart 2002), die wat hem betreft niet als coalitiepartner in aan­merking kwam.

Leefbaar Rotterdam

De gemeenteraadsverkiezingen op 6 maart verliepen voor Leefbaar Rotterdam zeer suc­­cesvol. De nieuwkomer behaalde onder leiding van Fortuyn in de havenstad maar liefst zeventien van de 45 zetels. Behalve de ChristenUnie moesten alle andere par­tij­en zetels in­le­ve­ren. De op­komst bedroeg 54,7%; ruim 6% meer dan in 1998. Duitse en Belgi­sche kran­­ten spraken van ‘zwarte woensdag’ en trokken vergelijkingen met de verkiezings­zege van het Vlaams Blok in Antwerpen (Trouw, 9 maart 2002). Van F. Dewinter, de leider van het Vlaams Blok, kreeg Fortuyn – door hem niet gewenste – gelukswensen. Op de avond van de verkie­zingen deed Fortuyn mee aan het op televisie uitge­zonden lijst­trekkers­debat, waar hij de partijleiders van de PvdA en de VVD, Mel­kert en Dijkstal, te kijk zette.

Meteen na de verkiezingen splitste N. Kok zich van de fractie van Leefbaar Rotter­dam af; hij besloot zelfstan­dig verder te gaan. Al voor de verkiezingen had hij zich van Fortuyn gedistantieerd van­wege diens opvattingen over asielzoekers. Wel zitting in de fractie van Leefbaar Rot­terdam nam De Faria, die eerder had aangekon­digd af te zien van haar zetel van­­wege haar landelijke kandidatuur voor Leefbaar Neder­land (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam').

De vorming van het college van burgemeester en wethouders verliep aanvankelijk stroef. Onder leiding van een ‘informateur’ (de hoogleraar politicologie M.P.C.M. van Schen­delen) kwam er uiteindelijk een college tot stand tussen Leefbaar Rotterdam, het CDA en de VVD. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog maakte de PvdA geen deel uit van het Rotter­damse gemeentebestuur. Leefbaar Rotterdam leverde drie wethou­ders (waar­onder De Faria); de beide andere coali­tiepartijen elk twee. Eind april werd het nieuwe college geïnstalleerd.

In juni zocht het Vlaams Blok toenadering tot Leefbaar Rotterdam. Twee fractieleden, M.J. Smit en H.G. Maronier, zouden belangstelling hebben voor een nadere kennis­ma­­king; de rest van de fractie wilde hier niets van weten. Een maand later haalde Smit – eerder lid van de VVD – de pers door een verbod te bepleiten op de voertalen Ara­bisch, Marokkaans en Turks in de moskeeën in Rotterdam. Verder meende hij dat So­ma­liërs die de wet hadden overtreden, het land uit moesten. Smit kreeg in oktober een waarschu­wing van fractieleider Sörensen, toen bekend werd dat hij onder een pseu­do­niem deelnam aan extreem-rechtse discussiefora op internet. Ook kreeg hij een spreek­­verbod op­gelegd.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen 2002

Op 14 maart presenteerde Fortuyn in het perscentrum Nieuwspoort in Den Haag zijn boek De puinhopen van acht jaar paars. Een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig her­stelprogramma, dat als verkiezingspro­gram­ma van de LPF zou fun­geren. Twee dagen eerder lag het echter al in de winkel. In zijn boek nam Fortuyn de beide paarse kabi­net­ten zwaar onder vuur: zij waren ver­­antwoordelijk voor de wachtlijsten in de ge­zond­heidszorg, de schaal­vergroting in het onderwijs en de slechte staat van dienst van het open­baar vervoer. Bovendien zouden de paarse politici zich weinig van de kiezer aantrekken. Op het terrein van de sociale zekerheid deed Fortuyn ingrijpende voor­stellen: zo wilde hij de WAO-utke­ringen be­perken tot men­sen met een “objectief meet­­bare ziekte die gerelateerd is aan het werk” (Trouw, 13 maart 2002) en de indivi­duele huursubsidie af­schaf­fen. Verder meende hij dat Nederland alleen vluchtelingen uit omrin­gende landen moest toelaten. Het verdrag van Schengen moest worden op­ge­­zegd en nationale grenscontroles weer worden in­gevoerd. Ook wilde Fortuyn een ver­bod op hoofddoekjes bij de politie, jus­titie en in de gezondheidszorg. Verder was hij voorstander van een gekozen minister-president.

De leiders van de grote partijen reageerden afwijzend op het program van Fortuyn. PvdA-lijsttrekker Melkert meende dat Nederland door de plan­nen van Fortuyn ‘min­der sterk en minder sociaal’ zou worden. Evenals D66-lijstaanvoerder De Graaf sloot hij samenwerking met Fortuyn na de verkiezingen uit. GroenLinks-leider Rosen­möl­ler vond het program ‘uit­gesproken nationalistisch en isolationistisch’ (NRC Handels­blad, 14 maart 2002). De lijsttrekkers van het CDA en de VVD waren eveneens te­leurgesteld over de voorstellen van Fortuyn. Balken­ende miste aandacht voor de mo­rele kant van de samenleving; Dijkstal con­stateerde dat de financiële onderbouwing ontbrak. Beiden hielden echter de mogelijkheid van een coalitie open. Voor Fortuyn was dit aan­leiding om te concluderen dat zich een coalitie van CDA, VVD en de LPF uitkristalliseerde. Wat hem betreft zou die onder leiding van VVD-corifee H. Wiegel komen te staan.

Twee dagen vóór de kamerverkiezingen presenteerde de LPF nog de finan­ciële on­derbouwing van haar programma. De partij wilde onder meer het ‘kwartje van Kok’ (een extra heffing op brandstof) teruggeven aan de automobilisten. Ook diende de be­lasting op erfenissen te worden verlaagd. Daarnaast bepleitte de LPF meer steun voor startende onder­nemers.

Demonisering I

De officiële presentatie van het boek De puinhopen van acht jaar paars werd ver­stoord door enkele actievoerders die tot de zogeheten ‘Biologi­sche Bakkers Brigade’ behoorden. Zij wierpen For­tuyn drie stinkende taarten in het gezicht. “De taarten die­nen het charisma van de onaan­tastbare extreem-rechtse populist te doorbreken en hem van zijn voet­stuk te stoten”, zo luidde hun verklaring (de Volkskrant, 15 maart 2002). Fortuyn stelde de PvdA verantwoordelijk: zowel in Rotterdam als op landelijk niveau zou deze partij be­­zig zijn ‘mij te demoniseren’ (Trouw, 15 maart 2002). Hij deed een klemmend be­roep op premier Kok om hem bescherming te bieden. Een week later deed Fortuyn aan­gifte tegen de actievoerders. Op 14 mei arresteerde de politie drie verdachten, die in okto­ber tot een boete van 500 euro werden veroor­deeld.

Op 17 maart noemde minister van Financiën G. Zalm Fortuyn in een televisie­pro­gram­­ma ‘een gevaar­lijke man’. Fortuyn zou kiezersbedrog plegen door zaken veel te simpel voor te stel­len.

Generaal pardon

In de campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen verraste Fortuyn vriend en vij­and door plotseling in een vraaggesprek met een aantal regionale dagbladen een ge­neraal pardon te bepleiten voor alle il­legalen die langer dan vijf jaar in Nederland woonden, goed Nederlands konden spreken en van ‘onbesproken gedrag’ waren – naar schatting zo’n 6.000 personen (Trouw, 4 mei 2002). De migranten die op de lijst van de LPF stonden, hadden hem ervan overtuigd dat er iets gedaan moest worden aan deze schrijnende gevallen. Als tegenprestatie wilde hij dat het toe­la­tings­beleid een stuk strenger zou worden.

De VVD-woordvoerder asielbeleid in de Tweede-Kamer, H. Kamp, rea­geerde ver­bijs­terd. Hij meende dat dit voorstel het hele vreemdelin­gen­beleid zou ondergraven. “Dit hebben zelfs Groen­Links en de SP nog nooit voorgesteld. Ik ben me rot geschrokken” (NRC Handelsblad, 4 mei 2002). Ook CDA en PvdA reageerden afwijzend.

Moord op Fortuyn

Op 6 mei werd Fortuyn in het Mediapark te Hilversum doodgeschoten (zie Jaarboek DNPP 2002, onder het kopje ‘Hoofdmomenten’ pg. 27-28). Binnen de LPF was de verslagenheid en ontred­dering groot. Kandidaat-kamerleden en bestuursleden verzamelen zich in het partij­kantoor in Rotterdam. Partij­secretaris Langendam was ‘totaal kapot’. Meteen na de moord beschul­digde LPF-woordvoerder Herben de linkse partijen er op de televisie van dat zij een klimaat hadden geschapen waarin de moord kon gebeu­ren. Volgens Her­ben was er sinds de gemeenteraadsverkiezingen sprake van “een haatcampagne van links, de PvdA voorop” (Trouw, 7 mei 2002). Na een telefoongesprek met pre­mier Kok bond Herben in en riep hij op tot kalmte.

De volgende dag sprak een delegatie van het kabinet met een vertegen­woordiging van de LPF over de verkiezingen. Naast de par­tijbestuur­ders Langendam, De Booij en Dost en de kamerkandidaten Varela, De Jong en Herben maakte ook Fortuyns broer Marten hiervan deel uit. Op aandrang van de LPF besloot de regering de verkiezingen op 15 mei te laten doorgaan. Na afloop maakten premier Kok en LPF-woordvoerder Herben de uitkomsten van het overleg aan de pers bekend.

Makelaar H. Mens, één van de geldschieters van de LPF en een per­soonlijke vriend van Fortuyn, verklaarde op 6 mei ‘s avonds dat de LPF beter opgeheven kon worden. Fortuyn zou zich tegenover hem bezorgd hebben getoond over de kwaliteit van een aantal LPF-kandi­daten.

Partijleiderschap

Met het wegvallen van Fortuyn was de LPF haar leider kwijt – de aanvoerder van de kan­didatenlijst en de voorzitter van de partij. Op 7 mei zou Dost For­tuyns broer Marten heb­­ben gepolst voor het leider­schap van de LPF, zo werd later bekend. M. Fortuyn zou het aanbod van de hand hebben gewezen. De Booij trok zich die dag terug uit de leiding van de LPF. Eveneens op 7 mei wezen de kamerkandidaten van de LPF Langendam als voorlopige par­tij­voorzitter aan. Uit respect voor Fortuyn besloten zij pas na de ver­kie­zingen een nieuwe partijleider aan te wij­zen. Totdat het zover was, zou Herben als voorlopige partijleider fungeren.

Op 10 mei, de dag van de teraardebestelling van Fortuyn, eiste Dost on­verwachts op de televisie het partij­leider­schap op: “ik ben altijd op de achter­grond gehouden, maar nu ben ik de leider en niemand anders”. Dosts uit­spraken ont­lokten onmiddellijk een reactie van Herben: “voor­lopig zet ik de lijnen uit” (de Volks­krant, 13 mei 2002). Een dag later zei Dost dat hij nogal emotio­neel had gereageerd om­dat De Booij hem niet voor de begra­fenis van Fortuyn had uitgenodigd. Dost bood zijn verontschul­digingen aan partijvoorzitter Langendam aan.

Zeer kort na zijn aantreden als voorzitter kondigde Langendam zijn terugtre­den al weer aan. In een interview had hij de PvdA en Groen­Links medeverant­woor­delijk ge­steld voor de moord op Fortuyn: “de kogel kwam van links, niet van rechts” (het Pa­rool, 13 mei 2002). De leiders van andere partijen reageerden verontwaardigd. Pre­mier Kok vond de uitspraak ‘ontstellend’; Rosenmöller sprak van stemming­make­rij (Trouw, 14 mei 2002). Interim-partijleider Herben weigerde zich echter te distan­tiëren van de uitlatingen van de LPF-voorzitter. Op 14 mei nam het LPF-be­stuur echter wel afstand van de uitspraken van Langendam. Deze liet weten zijn excuses aan te bieden. “Ik ontken dat mensen medeverantwoordelijk zijn voor de moord. Ik betreur het als mensen het zo opvatten” (NRC Handelsblad, 14 mei 2002). Langendam kondigde aan direct na de kamerverkiezingen te zullen aftreden; hij meende dat zijn po­sitie als par­tij­voorzitter door het incident onhoudbaar was geworden. Ondanks deze toezegging bleef hij voorlopig aan.

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen

De verkiezingen van 15 mei bleken een eclatant succes voor de LPF. De partij behaalde maar liefst 17% van de stemmen – goed voor 26 zetels (zie tabel 2 alsmede het artikel van V. Mama­douh en H. van der Wusten in Jaar­boek DNPP 2002 pg. 30). Nog niet eerder in de parlementaire ge­schiedenis was een electo­rale debutant zo succesvol geweest.

Omringd door de media hield de LPF haar verkiezingsavond in het zwaar beveiligde Hotel Des Indes in Den Haag. Zanger G. Joling zong een overwinningslied, ‘At your service’ geheten. Herben hield een toespraak.

Herben voorzitter Tweede-Kamerfractie

Op 16 mei kwam de Tweede-Kamerfractie van de LPF voor het eerst bijeen. Zij koos Herben als haar voorzitter. Hij versloeg onder anderen Hoogendijk en Varela, die vice-fractie­voorzitter werden. Mevr. R.R.P. Bijlhout en J. Eerdmans werden frac­tie­secre­taris. De Jong, die zichzelf als opvolger van Fortuyn zag, was niet aan­wezig bij de verkie­zing. Door alle emoties na de moord op Fortuyn was zij over­span­nen ge­raakt.

De gewezen voorlichter van het ministerie van Defensie Herben zag zichzelf als de persoon binnen de LPF die het best op de hoogte was van het gedachtegoed van For­tuyn, ook al omdat hij geruime tijd met For­tuyn door het land was getrokken: “ik kan alles wat hij dacht dro­men” (NRC Handelsblad, 17 mei 2002). Aanvankelijk was hij actief voor Leefbaar Nederland, maar nadat Fortuyn met deze partij had gebroken, ging hij over naar de LPF. Eind juni kwam hij in opspraak toen Schnetz, de voor­malige vice-voorzitter van Leefbaar Nederland, liet weten dat Herben in januari 2002 tegen hem had gezegd dat Fortuyn drugs zou gebruiken (de Volkskrant, 26 juni 2002). Herben zou dat hebben gedaan tijdens een gesprek over een eventuele plaats op de kandidatenlijst van Leef­baar Nederland om zo een hogere plaats af te dwingen. Herben ont­kende de beschuldigingen en noemde ze een ‘kwa­lijke hetze’ (de Volks­krant, 27 juni 2002).

Op de eerste fractievergadering bleek dat de zevende kandidaat op de lijst, A. Peper­koorn, zich had teruggetrokken. Zijn plaats werd ingeno­men door H.H.R. Wijn­schenk. Een dag later bedankte L. Geurts voor het kamerlidmaatschap, nadat bekend was gewor­den dat hij zich ten on­rechte had uitgegeven voor doctorandus in de be­drijfseconomie.

Kabinetsformatie

Gezien de verkiezingsuitslag lag het voor de hand dat de LPF deel zou gaan uitmaken van de regeringscoalitie. Op 21 mei verklaarde informa­teur Donner dat hij een coalitie van de LPF met het CDA – de andere grote winnaar van de verkiezingen – op het oog had, met mogelijk een derde partij. In de formatie was fractievoorzitter Herben de onderhan­delaar namens de LPF. Hij werd gesecundeerd door vice-fractievoor­zitter Hoogendijk en fractiesecretaris Eerd­mans (zie voor het inhoude­lijke verloop van de kabinetsformatie Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 31-35).

Tijdens de formatieonderhandelingen werd Herben kritisch gevolgd op de diverse inter­net-sites die aan Fortuyn waren gewijd. In vele reacties werd zijn optreden als kleur­loos bestempeld. Ook zou hij zich teveel laten ‘inpakken’ door de onder­han­de­laars van het CDA en de VVD, Balkenende en Zalm (de Volkskrant, 12 juni 2002). Ook binnen de fractie leefde kritiek, onder meer omdat Herben akkoord zou zijn ge­gaan met de teruggave op termijn van het ‘kwartje van Kok’ aan de automobilisten. De op 3 juli gehouden algemene ledenvergadering van de LPF toonde zich echter in overgrote meerderheid tevreden over de door Herben behaalde resul­taten.

Nadat op 4 juli Balkenende tot formateur was benoemd, kwamen de onderhandelaars op 11 juli tot een definitief akkoord over de verdeling van de pos­ten in het nieuwe kabinet. De LPF kreeg het ministerie van Economische Zaken, Volks­gezondheid, Verkeer en Wa­­terstaat en van Integratie toebedeeld, en een aantal zware staatssecre­taria­ten. Her­bens fractie was echter ontevreden, omdat de LPF de voor het ge­wens­te strin­gente veiligheidsbeleid onmisbare departe­men­ten van Justitie of Bin­nen­landse Zaken niet had gekre­gen. Herben werd tweemaal terugge­stuurd naar de onder­handelingstafel. Toen aan de portefeuille van de door de LPF aan te wijzen minister van Integratie de post Vreemdelin­genbeleid werd toegevoegd, stemde de fractie in.

Na het akkoord over de zetelverdeling had de LPF grote moeite met het vinden van ge­schikte kandidaten. Eigenlijk was het alleen zeker dat oud-PvdA-lid Bomhoff voor­gedragen zou worden als minister van Volks­ge­zondheid en als vice-premier voor de LPF. Nadat het CDA en de VVD op 15 juli hun bewindsliedenploeg rond hadden, maande formateur Bal­kenende Herben tot spoed aan. Nogal wat aangezochte kan­di­daten lieten echter weten geen belangstelling te hebben. Ook mede­partijoprichter De Booij – die met de gewezen topman van McKinsey, W. Huibregtsen, betrokken was bij het rekruteren van kan­didaten – weigerde een post. Op 16 juli had Herben zijn lijst rond. Tot ergernis van formateur Balkenende waren de namen al bekend voordat hij de kandidaten zelf had kunnen spreken (zie voor de LPF-bewinds­lieden verder in Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 34).

Kortstondig staatssecretariaat Bijlhout

De enige bewindspersoon die uit de Tweede-Kamerfractie kwam was Bijlhout: zij werd staatssecretaris van Emancipatie en Gezinszaken. Bijlhout was de eerste vrou­welijke alloch­tone bewindspersoon in de Nederlandse parlementaire geschie­denis. Zij was afkom­stig uit Suri­name en lid geweest van de Volksmilitie van leger­lei­der Bouterse, die in 1980 aan de macht was gekomen. Bijlhout verklaarde dat zij vóór de December­moor­den in 1982 daar weer was uitgestapt. Op de dag van de beëdiging van het kabinet-Balken­ende op 22 juli werd bekend dat zij pas in de loop van 1983 de Volksmilitie vaarwel had ge­zegd. Na spoed­beraad met premier Balkenende en vice-premier Bomhoff stelde zij haar portefeuille ter beschikking. Hoewel Bijlhout nog geen acht uur in functie was geweest, had zij twee jaar recht op wachtgeld. De vier regio­coördinatoren van de LPF in Zuid-Holland waren van me­ning dat zij hiervan maar een deel mocht accepteren en dat zij beter de partij kon verlaten. De Tweede-Kamerfractievorzitter Herben daarentegen zag Bijl­­hout later graag via een opengevallen plaats weer in de fractie terug­keren.

Als op­volger van Bijlhout stelde Herben mevr. F. de Vilder voor, een voor­malig hotel­manager en een buur­vrouw van Hoogen­dijk, zo lekte op 25 juli uit. Pas na twee weken had zij een – informeel – gesprek met premier Balkenende, nadat deze van vakantie was terugge­keerd. Vol­gens de media zou de premier zijn bedenkingen heb­ben gehad bij de voordracht. De Vilder besloot hierop van het staatssecretariaat af te zien: zij achtte zichzelf niet geschikt. Begin september schoof de LPF K.L. Phoa naar voren. Phoa was direc­teur van de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik en de vader van de vriendin van LPF-kamer­lid Varela. Op 9 september werd Phoa beëdigd.

Publieke omroepen en de LPF

Tijdens de kabinetsformatie raakte de verhouding tussen de LPF en de publieke om­roepen ernstig verstoord. Op 2 juli merkte Herben in het Algemeen Dagblad op met de omroepen nog “een appeltje te schillen” te hebben. Hij meende dat de LPF sinds de raadsverkiezingen van 6 maart door de pu­blieke omroepen alleen maar zou zijn tegen­gewerkt. Een paar dagen later zei Bijlhout – toen nog media­specialist van de LPF-frac­tie – dat pro­gramma’s als het ‘Journaal’ of ‘Den Haag Vandaag’ niet objec­tief over de LPF zouden berichten. Zij deelde mee dat de LPF tijdens de for­matie had voor­ge­steld een onafhan­kelijke commissie in te stellen die toezicht moest houden op de pu­blieke omroepen. “Dan kunnen wij het media­beleid schrijven en die commissie laten controleren of de omroe­pen zich daaraan houden” (de Volkskrant, 5 juli 2002). Be­oogd coalitie­partner CDA was hiervan echter niet ge­diend en wees de uit­latingen van Herben en Bijlhout van de hand. De NOS en de Nederlandse Vereni­ging van Jour­nalisten reageerden bezorgd. Na de Algemene Beschou­wingen verklaarde Herben op 25 september dat de open­staan­de reke­ning van de LPF met de publieke omroepen was vereffend door de tijdens de for­matie afgesproken kor­ting van 30 miljoen euro op het omroepbudget.

Demonisering II

Na de moord op Fortuyn onderzochten de advocaten G. Spong en O. Hammerstein – ge­steund door het LPF-bestuur – de mo­gelijkheid van het indienen van een strafklacht tegen een aantal politici en jour­nalisten wegens het aanzetten tot haat tegen For­tuyn. Fortuyn zou dit al eerder met beide advocaten hebben besproken, voor het geval hem iets zou over­­komen. Op 13 mei deed het duo samen met LPF-voorzitter Langen­dam aangifte tegen onder meer medewerkers van NRC Handelsblad en Trouw, en de politici M. van Dam (PvdA), D66-lijsttrekker De Graaf, VVD-voorzitter B. Eenhoorn en het PvdA-Tweede-Kamerlid R. Oud­kerk. De aangeklaagden werden niet verant­woor­delijk gehou­den voor de moord op Fortuyn, maar zij zou­den hem wel “op kwa­lijke wijze in ver­band (hebben) gebracht met het nazisme” (de Volkskrant, 14 mei 2002).

Op 4 juni besloot het openbaar ministerie van vervolging af te zien. Spong en Ham­merstein tekenden tegen deze beslissing hoger beroep aan bij het gerechtshof in Den Haag. Partijleider Herben zei vlak daarna dat de fractie de aanklacht niet steunde. Hij deed een beroep op het net aan­getreden interim-bestuur van de LPF om zich eveneens hier­van verre te houden. De broer van Fortuyn, Marten, wilde dat de zaak werd door­ge­zet. Advocaat Spong verklaarde enkele dagen later dat het beroep bij het ge­rechts­hof mede namens de LPF was ingediend: Dost had zijn hand­tekening onder het klaag­schrift gezet. Eind juli lekte uit dat Herben op 13 juni eveneens achter de be­roeps­pro­cedure stond, maar dat om politiek-strategische redenen ‘low profile’ wilde houden (Trouw, 27 juni 2002).

Eerder al, op 14 mei, hadden minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Ko­nink­rijks­­relaties en minister Korthals van Justitie de onaf­hanke­lijke Commissie Fei­ten­onderzoek Vei­ligheid en Bevei­liging Pim Fortuyn geïnstalleerd. Deze commissie had tot taak te on­der­zoeken of de overheid voldoende maat­re­gelen had genomen ‘met be­trekking tot de veilig­heids­situatie van Pim For­tuyn’ (zie voor het rapport van deze com­missie en de reactie van de LPF daarop in Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 36-37).

Partijcrisis

Al snel na de Tweede-Kamerverkiezingen belandde de LPF in een diepe crisis. In de partij was onrust ontstaan over het gebrekkige functioneren van de partijorganisatie. Het partij­bureau reageerde nau­we­lijks op brie­ven, e-mails en telefoontjes, en de leden­administratie zou niet goed bij­gehouden worden. Ook bestond er twijfel over de wijze waarop Dost de partijboek­houding voerde – met name bij de Tweede-Kamer­fractie. Met het oog op de toe­ken­ning van overheids­subsi­dies aan de LPF wilden de frac­tieleden F. Schonewille en Wijn­schenk samen met de jurist C.H.J. van Leeuwen de boe­ken controleren, maar Dost weigerde inzage. Om de impasse te door­breken, werd op initiatief van de fractie op 5 juni een ‘be­stuursraad’ ingesteld – formeel gemach­tigd door het LPF-bestuur, dat bestond uit Dost en Langendam. Dit orgaan moest de interne orga­nisatie van de LPF opzetten, nieuwe statuten en een huis­houdelijk regle­ment opstellen en de alge­mene leden­ver­gadering van 3 juli voor­bereiden. Het was de bedoeling dat deze acht­kop­pige raad als een soort interim-bestuur zou fungeren en op het partijcongres als bestuur zou worden verkozen. Voor­zitter van dit interim-be­stuur – ook wel ‘gedele­geerd bestuur’ ge­noemd – werd T. Slees­wijk Visser. Als vice-voor­zitter werd Van Leeuwen aange­wezen; secretaris werd A. Daniels. Ook Dost maakte er deel van uit.

Dat er in de achterban van de LPF veel kritiek leefde op het optreden van het partij­bestuur, bleek uit de reac­ties op een website die in juni was geo­pend door de Rotter­damse internet-ondernemer R.P. Both. De opzet van de site was “de onvrede, die al zo kort na de verkiezingen hoorbaar is binnen een grote groep LPF-stemmers, een stem te geven” (www.lpfleden.nl, 12 juni 2002). Nogal wat leden zouden menen dat de par­tijleiding zich te weinig van de achter­ban aan­trok: het ‘parachuteren’ van het in­terim-bestuur was hiervan een voor­beeld (Trouw, 12 juni 2002). Both meende verder dat de leden te weinig inspraak zouden krijgen in de door het interim-bestuur voorge­stel­de partijstructuur. De regiocoördinatoren waren even­min gerust over de plannen voor de opbouw van de partijorganisatie. Zij vreesden dat aan hun centra­le positie tussen lei­ding en achterban een einde zou komen. Een ge­sprek op 13 juni tussen Both en een ver­tegenwoordiger van de regiocoördi­natoren met Sleeswijk Vis­ser, Lan­gen­dam, Dost en Herben leek de kou uit de lucht te halen. De par­tijleiding zei toe de in­terne com­mu­nicatie te zullen verbeteren.

Nieuwe, ‘voorlopige’ voorstellen voor de statuten die het interim-bestuur vervolgens op 23 juni op de partijsite publiceerde, leidden echter tot een escalatie. Volgens kritici zouden in deze plannen op het partij­con­gres alleen regiovertegenwoordigers en niet de partij­leden stem­recht krijgen. Dost en Lan­gendam – formeel ge­zien de enige leden van het partijbestuur – stelden zich achter de ontevre­den leden op, nadat zij op 26 juni in bot­sing waren ge­komen met het inte­rim-bestuur en de Tweede-Kamerfractie. Deze organen wilden dat beide be­stuursleden zouden terugtreden, wat door hen werd gewei­gerd. Een dag later trok­ken Lan­gendam en Dost het aan het interim-bestuur verleende mandaat in, offi­cieel omdat het menings­ver­schil over “de vorm en de mate van par­tici­patie van de leden” in hun ogen onover­brug­baar was geworden (www.pimfortuyn.nl., 28 juni 2002). Het duo zag het interim-bestuur niet langer als het toe­kom­stige partij­bestuur; de par­tij­leden werden uit­genodigd op de komende alge­mene ver­ga­dering tegen­kan­di­daten te stellen. Tege­lijkertijd maakten zij kenbaar als be­stuurs­­lid aan te willen blij­ven.

Dost en Langendam kwamen nu ook openlijk in botsing met de Tweede-Kamer­frac­tie, die zich onmiddellijk achter het interim-bestuur schaar­­de. Fractievoorzitter Her­ben, die door het conflict de formatie­onderhandelingen moest onderbreken, vice-voor­zitter Hoogendijk en fractie­secretaris Eerdmans zeiden Dost en Langendam de wacht aan. Wan­neer het tweetal als be­stuurs­lid zou aanblijven, “dan be­tekent het een breuk. We tre­den dan uit de partij”, al­dus Hoogendijk (Trouw, 28 juni 2002). De fractie be­schuldigde Dost van financieel wanbeheer en eiste inzage in de financiële admini­stra­tie. Een bemidde­lings­poging die het Tweede-Kamer­lid en financieel spe­cia­list G. van As op verzoek van Herben ondernam, mis­lukte. Op 29 juni stelden de negentien regiocoör­dina­toren die in Rotterdam bijeen­ge­komen waren voor dat Dost en Lan­gendam – geholpen door een management-team – tot het einde van het jaar aan zouden blijven om dan plaats te ma­ken voor een nieuw bestuur. Voor de Tweede-Kamerfractie was dit compromis onaan­vaardbaar.

Op 1 juli had er crisisoverleg plaats in hotel Des Indes in Den Haag. Aan­wezig waren Herben, Hoogendijk en Van As, de beide bestuurs­leden Dost en Langendam, als­mede twee donateurs van de LPF, de onroerendgoed-handelaren E.A.M. Maas en Chr. Thün­nes­sen. Er leek een compromis te zijn be­reikt dat erop neerkwam dat de ver­­­kie­zing van een nieuw par­tijbestuur door de leden­verga­de­ring zou worden uitge­steld tot de herfst. Langendam en Dost zouden tot die tijd deel blijven uitma­ken van het LPF-be­stuur, maar zij zouden zich niet herkies­baar stellen. Een in te stellen management-team dien­de een professionele partijorga­ni­satie op te zetten. Maas zei toe een deel van de schulden die de LPF had gemaakt (ruim 300.000 euro) te zullen betalen. Ook wilde hij toe­tre­den tot het management-team.

De Twee­de-Kamerfractie was niet te spreken over het akkoord en stelde aanvullende eisen. Zij wilde dat Dost en Lan­gendam een notariële verklaring zouden onderte­ke­nen waarin zij vastlegden dat zij in de herfst zouden terugtreden. Ook moest het twee­tal schriftelijk toezeggen zich niet meer met de gang van zaken in de LPF te be­moeien. Deze voor­waarden schoten Langendam in het ver­keerde keelgat: op 2 juli trad hij af. De fractie eiste nu van Dost dat ook hij zou vertrekken, maar dat weigerde deze. On­der zware druk van Herben trok Dost zich echter toch vlak voor het begin van de leden­­vergadering op 3 juli terug; hij droeg zijn bevoegdheden over aan Maas en Van Leeuwen (die vice-voor­zitter van het oude in­terim-be­stuur was geweest).

Algemene ledenvergadering 3 juli

Op 3 juli ’s middags vond de eerste ledenvergadering van de LPF plaats in de het con­grescentrum De Doelen in Rotterdam. De 800 leden die waren komen opdagen kon­den formeel geen besluiten nemen, omdat als gevolg van enkele procedurefouten de vergade­ring niet rechtsgeldig was. Met applaus begroetten de meeste leden de sug­ges­tie van Herben dat Maas en Van Leeuwen als een soort tijdelijk be­stuur kandi­daten voor een nieuw in­te­rim-bestuur zou­­den se­lec­teren – daartoe zoals reed vermeld gemandateerd door Dost, vlak voordat hij die ochtend als bestuurslid aftrad. Dat or­gaan diende de ledenadministratie te reorgani­seren, een democratische orga­nisatie­struc­­tuur voor de LPF te ontwerpen en bin­nen twaalf maanden een rechts­geldige alge­me­ne leden­vergadering uit te schrijven. Both, medestander van Dost en Langendam, werd het op de bijeenkomst onmogelijk ge­maakt het woord te voeren. Hij kon­dig­de aan zelf een algeme­ne ledenvergadering te gaan organiseren, omdat “de kritische le­den de mond is gesnoerd” (Trouw, 4 juli 2002). De ledenvergadering sprak verder haar steun uit aan de Tweede-Kamer­fractie en haar voorzitter Herben. Tweede man Hoogen­dijk moest het daarentegen ontgelden van­we­ge de respectloze en arro­gante manier waarop hij zich had opgesteld tegen de partij­oprichters Dost en Langen­dam.

Maas interim-voorzitter

Vanaf de ledenvergadering van 3 juli werd Maas beschouwd als de interim-voorzitter van de LPF. De leden hadden op eveneens informele wijze ingestemd met Herbens ver­­­zoek om de voormalige interim-voor­zitter Sleeswijk Visser bij de de opbouw van de partijorganisatie te betrekken, maar Maas en Van Leeuwen – die op 23 juli uit het tijde­lijk bestuur zou treden vanwege zijn benoeming tot staats­­secretaris van Onder­wijs, Cultuur en Wetenschappen – boden hem niet meer dan een ad­vi­seursrol aan. Sleeswijk Visser wees dit aanbod van de hand en nam op 18 juli contact op met de regiocoördinatoren om gezamenlijk onder zijn leiding de ver­kie­­zingen voor de Pro­vinciale Staten van maart 2003 voor te bereiden. Maas dreigde daarop met juridische stappen wanneer de ‘groep-Sleeswijk Visser’ niet zou in­binden. Ook mocht Sleeswijk Visser zich niet presenteren als partijvoorzitter van de LPF. Op 22 juli spraken de regiocoördinatoren hun vertrouwen uit in Maas.

In de loop van juli stelde Maas een management-team samen dat de reor­ganisatie van de partij ter hand moest nemen. Hierin benoemde hij Ham­merstein, Both, J.A. van Dil­len en het gemeenteraadslid van Leef­baar Rotterdam Maronier. Maas meende dat zijn team nog maanden nodig had om de partij organisatorisch en finan­cieel op orde te krijgen. Pas als de herstructurering was afgerond, kon er op een leden­vergade­ring een nieuw bestuur worden gekozen. De Tweede-Kamerfractie reageerde argwanend op het optreden van Maas. Het fractielid Schone­wille sprak van ‘ondemo­cra­tisch gedrag’ (Trouw, 7 augustus 2002); Maas zou teveel op eigen houtje zijn be­stuur samenstellen en treuzelen met het uitschrijven van een ledenvergadering waarop een bestuur kon worden gekozen. Schonewille stoorde zich vooral aan de benoeming van Both, die eer­der de fractie zwaar onder vuur had genomen. Maas ergerde zich op zijn beurt zeer aan de kritiek uit de fractie op zijn lei­ding en dreig­de op te stappen. Ook meende hij dat de fractieleden dienden mee te betalen om de finan­ciële problemen van de LPF te helpen oplossen. Hij had weliswaar toegezegd de schul­­den te zullen sane­ren, maar wilde niet alles zelf betalen. Een deel van het tekort was volgens hem veroorzaakt door een paginagrote advertentie die de dag vóór de Tweede-Kamerverkiezingen in opdracht van de latere fractie­woordvoerdster mevr. I Scheffers in een aantal dag­bla­den was geplaatst.

Vertrek Herben als fractievoorzitter

In de tussentijd namen ook binnen de Tweede-Kamerfractie de span­ningen toe. Tegen de achtergrond van een forse daling van de LPF in de opiniepeilingen (eind juli maak­te het bureau Interview/NSS bekend dat de partij op elf zetels verlies stond) werd de on­­vrede groter over het functioneren van voorzitter Herben. Volgens jongere leden als Schone­wille, Wijnschenk, Eerdmans en Varela had hij in de formatie steken laten val­len en in zijn onervaren­heid teveel hebben weggegeven aan CDA en VVD. Daar­naast werd het hem ver­weten dat hij had ingestemd met een baan voor oud-PvdA-lijsttrek­ker Melkert in de Verenigde Staten – wat riekte naar ‘achterkamertjes­politiek’ (zie Jaaroverzicht PvdA, onder het kopje 'Vertek Melkert'). Ook zijn optreden in het debat over de regeringsver­kla­ring op 26 juli werd gelaakt; Herben zou te weinig weer­werk hebben geboden aan de linkse oppositie.

Begin augustus speculeerden fractieleden in het openbaar over Herbens positie. Op 5 augustus lieten ook de regiocoördinatoren weten dat Herben moest opstappen. Vice-voorzitter Hoogendijk vond de discussie ongepast, omdat He­rben zich niet kon ver­dedigen omdat hij op vakantie was. De LPF-leider wachtte de bui niet af. Vanaf zijn vakantie-adres maakte hij op 8 augustus bekend met ingang van 1 september terug te treden als fractievoorzitter, officieel wegens overver­moeid­heid.

Wijnschenk nieuwe fractievoorzitter

Op 20 augustus koos de Tweede-Kamerfractie Wijnschenk als opvolger van Herben. Voor de stemming had driekwart van de fractie te kennen ge­geven het liefst te zien dat Herben zou aanblijven, maar dat wilde deze niet. In de laatste stemronde kreeg Wijn­schenk zestien stemmen en zijn rivaal Van As vijf van de 23 aan­wezige leden. Na zijn nederlaag luchtte Van As zijn gemoed: volgens hem dreigde het met de LPF onder Wijn­schenk “helemaal de verkeerde kant op te gaan” (Trouw, 22 augustus 2003).

De uitgever van motorbladen Wijnschenk was ooit lid geweest van de VVD. Met een 28-ste plek op de kandidatenlijst van de LPF maakte hij aanvankelijk geen deel uit van de de Tweede-Kamerfractie; hij debu­teerde kort na de verkiezingen toen een hoger geplaatste kan­didaat zich terug trok. Wijnschenks ster rees snel: tijdens de ka­binets­formatie was hij één van de ‘souf­fleurs’ van fractievoorzitter Herben en be­trok­ken bij de rekrutering van de kandidaat-bewindslieden.

Bij zijn verkiezing tot fractievoorzitter kondigde Wijnschenk aan in de fractie een ‘bre­de bestuurslaag’ van politieke adviseurs te willen vor­men, vanwege zijn ge­brek aan politieke en bestuurlijke ervaring. Op 27 augustus werd dit negen leden tel­lende ‘brede fractiebestuur’ gekozen, dat een dag later op een fractiedag in Noord­wijk werd gepresenteerd. Naast Wijnschenk – die nu officieel het fractievoorzit­terschap van Her­­ben overnam – maakten hiervan onder anderen deel uit F.A. Palm (fractiesecre­taris), Eerdmans (twee­de fractiesecretaris) en Varela (pen­ningmeester). Penning­meester Van As stelde zich niet kandidaat voor de ‘brede bestuurslaag’. Vice-fractie­voorzitter Hoogendijk raakte zijn functie kwijt; hij werd nu verantwoordelijk voor de politieke strategie van de frac­tie. Verder werd er een ‘raad van advies’ benoemd, waarvan onder meer oud-frac­tievoorzitter Herben deel uitmaakte. Dit orgaan kon des­gewenst meeverga­deren met het fractiebestuur.

Aan het einde van de bijeenkomst waarop Wijnschenk het nieuwe fractiebestuur pre­sen­teerde, bood hij het Nederlandse volk zijn excuses aan. “Het spijt mij enorm dat we de afgelopen tijd zo rommelig zijn over­gekomen” (de Volkskrant, 29 augustus 2002).

Extreem-rechtse adviseur

Al meteen na zijn verkiezing tot fractievoorzitter op 20 augustus raakte Wijnschenk in politieke problemen. Op diezelfde dag meldde het televi­sieprogramma ‘Nova’ dat het LPF-Tweede-Kamerlid W. van der Velden werd geassisteerd door J.H. Boiten. Deze was in het verleden lid ge­weest van de extreem-rechtse Centrumpartij en de inmiddels verbo­den CP’86 en had voor deze partijen ook diverse malen bij verkiezingen kandi­daat gestaan. Wijn­schenk ontkende echter Boiten te kennen, terwijl deze be­weer­de dat Wijnschenk hem wèl kende. Een dag later schorste het LPF-bestuur Boi­ten, “in af­wach­ting van een beslissing omtrent zijn uitzetting uit het lidmaatschap” (NRC Han­delsblad, 22 augustus 2002). Wijnschenk herriep de volgende dag zijn eerdere uit­spraak dat hij Boiten niet kende; dat was volgens hem gebeurd in de hectiek van zijn verkiezing tot fractie­voor­zitter. Korte tijd later kon­digde hij een fractiestatuut aan, waar­mee de leden door on­der­tekening beloven geen extreem-linkse of -rechtse op­vattingen te zul­len uit­dragen. Boiten had overigens Fortuyn zelf bij de oprichting van de LPF geadvi­seerd.

Opnieuw ophef rond Eberhard

Al vóór de Tweede-Kamerverkiezingen was Eberhard in opspraak geraakt (zie dit Jaaroverzicht onder ‘Problemen met enkele kamerkandidaten’). Op 24 augus­tus schreef het Algemeen Dagblad dat Eberhard aan het begin van de jaren negen­tig tweemaal was veroordeeld wegens ver­duistering en diefstal. Bij zijn sollici­tatie naar een plaats op de kandi­datenlijst zou hij zijn strafblad verzwegen heb­ben. Het fractiebestuur van de LPF besloot op 26 augustus Eberhard voor twee weken op non-actief te zetten waarin hij opheldering moest geven over de beschuldi­gingen. Ook wilde het bestuur weten wat er waar was van de aan­tijging dat Eberhard bij zijn overstap van Leefbaar Nederland naar de LPF het ledenbestand van de eerstgenoemde partij had gestolen.

Eberhard ontkende dat hij een strafblad had; wel gaf hij toe dat hij bij de opbouw van de LPF gebruik had gemaakt van e-mailadressen van Leefbaar Nederland. Hij meende dat Wijnschenk achter de ver­dachtma­kingen zat en zou hem ‘een flapdrol’ hebben ge­noemd (Trouw, 27 augus­tus 2002). Hij verdacht de nieuwe fractievoorzitter ervan diens tegenstanders – dat wil zeggen: de­ge­nen die op Van As hadden gestemd – weg te willen zuiveren. Eber­hard schakelde advocaat Spong in, die het Algemeen Dagblad sommeerde tot rectificatie over te gaan. Op 31 augustus ging de krant hiertoe over. Er was destijds wel aangifte tegen Eber­hard ge­daan, maar hij was nooit vervolgd en ver­oordeeld. Na een gesprek met het frac­tie­be­stuur, waarin hij ook de beschuldiging weer­­legde dat hij zich e-mailadres­sen van Leefbaar Nederland had toegeëi­gend, kwam Eberhard weer in functie. Hij ont­kende dat hij fractievoor­zitter Wijnschenk als een ‘flap­drol’ had aangeduid.

Wegsturen De Jong en Eberhard

Op 18 september hield Wijnschenk tijdens de Al­ge­mene Beschou­win­gen zijn maiden speech in de Tweede Kamer. In de media werd zijn op­treden tijdens de debatten niet als succesvol be­schouwd: zo deed de oner­varen fractievoorzitter twee verschillende voorstellen om een be­paald bedrag van 200 miljoen euro uit te geven. Ook bleek Wijn­schenk zichzelf tijdens interrupties meermalen tegen te spreken. Vol­gens een interne notitie die was opge­steld door R. Asberg, de persoon­lijk medewerker van LPF-kamerlid De Jong, zou Wijn­­­schenk in de voor­bereiding en tijdens het debat uitsluitend hebben geleund op Hoo­gen­dijk.

Op 26 september dreigde De Jong de fractie te verlaten. Aanleiding was het ontslag op staande voet door de fractieleiding van Asberg, omdat die de kri­tische eva­luatie van het optreden van Wijnschenk tijdens de Al­ge­­mene Be­schou­­win­gen ondanks een ver­bod onder de fractieleden had ver­spreid. De Jong, die As­berg meteen weer in dienst nam, zei alleen te wil­len blij­ven als Wijnschenk en zijn ‘souf­fleur’ Hoo­gen­­dijk zouden opstappen. Zij noem­de hen ‘de rotte appels uit de frac­tie’ en beschul­digde Hoo­gendijk ervan zijn zetel te heb­ben ‘gekocht’ met een do­­natie (NRC Han­dels­blad, 27 en 28 sep­tem­ber 2002). Ook hekelde zij de door Wijn­schenk opgezette be­stuursstructuur van de fractie. De Jong – die een dag later terug­kwam op haar voor­nemen uit de fractie te stap­pen – werd gesteund door haar fractie­genoot Eberhard, die nog een appeltje te schil­len had met Wijnschenk. Ook LPF-voorzitter Maas, met wie De Jong uitvoerig had gespro­ken, stelde zich achter haar op. Alle­drie wens­ten zij een re­or­ganisatie van de on­de­mocratisch geachte bestuurs­struc­tuur van de frac­tie.

Omringd door persfotografen kwam op 1 oktober de LPF-fractie voor crisisberaad bij­een. In het gedrang kreeg een van de fotografen een klap van het LPF-kamerlid T. Al­­blas, die later na een gesprek met kamer­voorzitter Weisglas zijn excuses hiervoor aan­bood. Tijdens de tien uur durende bijeenkomst wilde een meerderheid van de frac­tie aanvankelijk niet ingaan op de eis van voorzitter Wijnschenk om De Jong en haar mede­stander Eberhard uit de fractie te zet­ten. Nadat Wijnschenk had gedreigd zelf met een aantal andere leden uit de fractie te zullen stappen en een ‘nieuwe LPF’ op te richten, besloot een meerderheid van respec­tie­velijk negen­tien tegen nul en dertien tegen acht met De Jong en Eberhard te breken (de Volkskrant, 2 oktober 2002). Na hun verbanning bleef het duo in de Tweede Kamer zitten onder de naam ‘Groep De Jong’.

Binnen de partij rees verzet tegen het besluit van de kamerfractie zich te ontdoen van De Jong en Eberhard. De twaalf provinciale besturen van de LPF – die kort daarvoor wa­ren verkozen – meenden na een bij­een­komst met het interim-bestuur op 2 oktober dat fractie­voor­zit­ter Wijn­schenk en tweede man Hoogendijk zich hadden misdragen, en vroegen interim-partijvoorzitter Maas na te gaan of er tegen het tweetal discipli­naire maat­regelen kon­den worden ge­nomen – zo nodig in de vorm van royementen. Frac­tievoorzitter Wijnschenk beschul­digde de­zelfde dag Maas ervan zijn po­sitie te mis­bruiken om ‘vriendjes uit het vast­goed’ aan plaatsen op de kandi­daten­lijsten voor de Provinciale Statenverkie­zingen van maart 2003 te helpen (de Volks­krant, 3 oktober 2002). Wijnschenk vond verder dat Maas niets te zeggen had over de fractie.

Strijd over het fractievoorzitterschap en het politiek leiderschap

Het interim-bestuur en de provinciale besturen namen het Wijnschenk ook kwalijk dat hij op 30 september plotseling een ‘klemmend beroep’ had gedaan op minister van Eco­­­nomische Za­ken Heinsbroek om de politiek leider van de LPF te worden. De frac­tie­voor­zitter meende dat deze functie moest worden uitgeoefend door een ‘man met ge­zag en ideeën’ (Trouw, 1 oktober 2002). Wijnschenk deed zijn appèl nadat hij een enkele minuten durend overleg had gevoerd met partijvoorzitter Maas en vice-premier Bomhoff. Zijn ge­sprekpartners waren over­don­derd door het aanzoek van Wijn­schenk aan Heinsbroek. Ook de fractie was er niet in gekend.

Nadat hij van de oproep van Wijnschenk had gehoord, keerde Heins­broek vervroegd terug van een vergadering van de Europese Unie in Brussel. Hij gaf te kennen het wel een ‘sympathiek idee’ te vinden (Trouw, 1 oktober 2002). Wanneer de partijleiding, de fractie en de ove­rige LPF-bewindslieden hem steunden, was hij bereid het leider­schap van de LPF op zich te nemen. Heinsbroek verbond daaraan de eis dat Bomhoff dan ook het vice-premierschap aan hem zou overdragen – iets wat voor de laatstge­noemde onbespreek­baar was. Ook Maas was tegen­stander van het plan.

Op 3 oktober kwamen fractievoorzitter Wijnschenk, Hammerstein als vertegen­woor­diger van het interim-bestuur en de LPF-bewindslieden onder voorzitterschap van Bom­­hoff voor crisisberaad bijeen op het ministerie van Volksgezondheid. Na afloop verklaar­den alle partijen voor de camera’s weer op één lijn te zitten. Heinsbroek stel­de nooit het vice-premierschap te hebben geambieerd en Wijnschenk trok zijn hier­boven vermelde be­schul­diging aan het adres van interim-partij­voor­zitter Maas in. Dat laatste was overigens eer­der die dag afge­sproken op een ver­gadering van de Tweede-Kamer­fractie. Een groep kamerleden onder aan­voe­ring van Van As had geen ver­trouwen meer in Wijn­schenk. Zij eisten zijn vertrek als voor­zitter, tenzij hij ‘diepe knie­buigingen’ zou maken voor Maas. Wijnschenk erkende daarop ‘ongegronde’ be­schul­digingen te hebben ge­daan (NRC Handelsblad, 4 oktober 2002).

De vrede leek hiermee getekend, maar dat was slechts schijn. Twee dagen later, op 5 oktober tijdens een bijeenkomst in Utrecht, deden de twaalf voorzitters van de pro­vin­ciale afdelingen een oproep om de breuk met De Jong en Eberhard te lijmen. Tegelijk zeiden zij unaniem het ver­trou­wen op in fractievoorzitter Wijnschenk. Ham­merstein, die de ver­gadering voorzat, verklaarde dat het interim-bestuur zich hierbij aan­sloot. Als mogelijke opvolger van Wijn­schenk – die nauwelijks een maand in functie was – viel de naam van Herben. Interim-partijvoor­zitter Maas zei na af­loop er niet rouwig om te zijn wanneer Wijnschenk en zijn aanhangers – “men­sen die onrust stoken” (Trouw, 7 oktober 2002) – zouden op­stappen en een eigen fractie zouden vormen. Wijn­schenk was echter niet van plan zo­maar het veld te ruimen. Op de eerst­komende reguliere fractie­vergadering op 8 okto­ber wilde hij een stem­ming laten houden over zijn positie. In verband met het overlijden van prins Claus op 6 oktober werd deze bij­eenkomst echter uitgesteld tot 16 oktober, de dag na de uitvaart van de prins.

Kabinetscrisis

De machtsstrijd in de top van de LPF culmineerde in de val van het kabinet-Balken­en­de (zie ook Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 35-36). Op de vergadering van 5 ok­to­ber kreeg Wijnschenk alleen de openlijke steun van Heins­broek. Vice-premier Bom­hoff zou zich officieel neu­traal hebben opge­steld, maar inmiddels al wel de zijde van interim-voorzitter Maas en de pro­vin­ciale voorzitters heb­ben gekozen (NRC Handels­blad, 7 oktober 2002). De relatie tussen beide LPF-be­windslie­den ver­slech­terde ver­der toen Heins­broek de redevoering van Bomhoff op deze bij­eenkomst als een ‘lulverhaal’ kwali­fi­ceerde. Een paar dagen later kwam het tot een nieuwe bot­sing, toen uitlekte dat Bom­hoff wilde dat het Centraal Plan­bureau (CPB) zijn eco­no­mische mo­dellen zou aan­passen. Heinsbroek, die als minister van Economische Zaken verant­woordelijk was voor het CPB, wees dit van de hand. Het con­flict tussen beide LPF-bewindslieden begon een bedreiging te vormen voor het voortbestaan van het kabinet, zo meende minister-president Balkenende. Op de minister­raad van 11 okto­ber zei hij dat het interne ge­ruzie binnen de LPF-bewinds­liedenploeg afgelopen moest zijn. Ook VVD-leider Zalm maakte zich zorgen: “Twee ruziënde minis­ters, die elkaars bloed wel kunnen drinken, daar kan geen kabinet mee voort­bestaan” (Trouw, 14 oktober 2002).

Op 13 oktober kwamen de LPF-bewindslieden bijeen om over het con­flict tussen Bom­hoff en Heinsbroek te overleggen. Een meerderheid van de be­winds­lieden eiste het vertrek van Bomhoff, maar de staatssecreta­rissen Phoa en Van Leeu­wen waren tegen. De volgende dag maakte minister De Boer be­kend dat de hulp van ‘externe adviseurs’ zou wor­den ingeroepen. Hij had de Rotterdamse hoogleraar Van Schen­delen op het oog, die zoals reeds vermeld eerder als informateur had gefungeerd bij de collegeonderhandelingen in Rotterdam. Na de bijzetting van prins Claus op 15 okto­ber kwamen de be­windslieden van de LPF opnieuw bij­­een. Zij zeiden nu allen hun vertrouwen op in Bomhoff en Heins­broek. Het tweetal weigerde op dat mo­ment op te stappen: allebei wil­den zij de volgende ochtend het vertrouwen vragen van de fractie.

Diezelfde avond, onmiddellijk na het LPF-crisisberaad, vergaderde het kabinet. De be­­­doe­ling was dat er over de uitbreiding van de Europese Unie gesproken zou wor­den. Het conflict tussen Bomhoff en Heins­broek domineerde echter het overleg, dat werd ge­schorst tot de vol­gen­de middag. Premier Balkenende had de LPF voorge­hou­den alleen te wil­len doorregeren wanneer de LPF-fractie zich eensgezind achter haar nieuwe voorzitter zou scharen en Bomhoff en Heinsbroek op eigen initiatief zouden terug­treden. De coalitie­partners CDA en VVD even­wel hadden inmiddels genoeg ge­kregen van het voortdurende geruzie binnen de LPF-gelederen. De volgende ochtend, op 16 ok­to­ber, vóór de hervat­ting van de ministerraad, zeiden de fractievoorzitters van CDA en VVD, Ver­hagen en Zalm, het vertrouwen in het kabinet op.

Diezelfde ochtend kwam de Tweede-Kamerfractie van de LPF bijeen om zich te bui­gen over de pro­blemen tussen de beide ministers en om een nieuwe voorzitter te kie­zen. In af­we­zigheid van Wijnschenk wezen de fractieleden Herben als opvol­ger aan. Zij namen tevens een motie aan waarin Wijnschenk werd verzocht uit de frac­tie te stap­pen (op 13 november liet deze kamervoorzitter Weisglas weten dat hij niet langer deel uitmaakte van de LPF-fractie). In­middels werd in de loop van de ochtend bekend dat vice-premier Bom­hoff had be­sloten af te treden. De fractie eiste nu ook van Heins­broek dat hij zijn ontslag zou indienen, het­­geen hij kort daarop deed. De nieuwe fractievoorzitter Her­ben dacht dat daarmee aan de voorwaarden die premier Balken­ende had gesteld, was voldaan. Tot zijn ontstel­tenis bemerkte hij dat het te laat was: de coa­litiegenoten had­den het kabinet inmiddels laten vallen. De LPF-top zou hier­voor VVD-leider Zalm als de kwade genius aanwijzen.

Op 19 december publiceerde Bomhoff zijn relaas over zijn periode als minister onder de titel Blinde ambitie – mijn 87 dagen met Zalm, Heins­broek en Balkenende. In dit boek gaf Bomhoff onder meer gesprekken weer die in vertrouwelijkheid van de mi­nis­terraad waren ge­voerd. Deze citaten vormden voor premier Balkenende aanlei­ding om justitie te laten onderzoeken of Bomhoff het ambtsgeheim had geschon­den.

Maas partijvoorzitter

Een paar dagen na de val van het kabinet, op 19 oktober, hield de LPF haar ledenver­ga­dering in Utrecht. Op deze besloten bij­eenkomst, waar­op bijna 700 leden aanwezig waren, was het enige agendapunt de ver­kie­zing van het par­tij­bestuur. Naast Maas had­den zich nog enkele anderen kandidaat gesteld voor het par­tijvoorzitter­schap, waar­on­der het gepasseerde kandidaat-kamerlid Kievits en A. van den Hurk, lid van het be­stuur van de Jonge Fortuynisten (zie dit Jaaroverzicht onder het kopje ‘Jongerenorganisa­tie’). Na de kabi­nets­crisis bedankte deze laatste echter voor de LPF, van­­wege de in zijn ogen beden­ke­lijke rol die de partij had ge­speeld. Maas – die op vakantie was en daardoor op het con­gres schitterde door afwezigheid – werd met grote meerderheid tot par­tij­voor­zitter geko­zen. Verder maak­ten de drie andere inte­rim-bestuurders Ham­merstein (als partij­secretaris), Both en Van Dillen van het nieuwe bestuur deel uit. Daar­naast werden A. de Jong, J. van Eijck en E.C.A.M. Boot gekozen. De broer van Fortuyn, Marten, werd als adviseur van het bestuur aange­steld.

Tijdens de vergadering, die door Hammerstein werd voorgezeten, uitten enkele leden kritiek op de wijze waarop het bestuur werd verkozen en de bijeenkomst was georga­niseerd. Kandidaat-bestuurslid IJ. van der Krieken maakte bezwaar tegen het feit dat het interim-bestuur zich als één blok verkiesbaar stelde en op het stem­biljet veel meer herkenbaar was afgedrukt dan de andere kandidaten. De fractievoorzitter van Leef­baar Rotterdam, Sörensen, sprak van een ‘geleide democratie’ (Trouw, 21 oktober 2002).

Maas na juridische bezwaren opnieuw tot voorzitter verkozen

Twee LPF-leden (de Haarlemse advocaat L. Koenen en E. Witvoet, taxichauffeur uit Lelystad) waren het niet eens met de procedure die was gevolgd bij het bij­een­roepen van de ledenvergadering. Zij betwist­ten de rechtsgeldigheid van de bij­een­komst, om­dat die zou zijn uitge­schreven door Dost terwijl die op dat moment geen bestuurs­lid meer was. Het tweetal spande een kort geding aan tegen het partijbestuur van de LPF, dat op 13 november diende. De rechter stelde hen op 21 november in het gelijk: hij noem­de de besluiten die op de vergadering waren genomen onrechtmatig en dus ‘non-existent’, waarmee het pas verkozen bestuur weer ontbon­den was (Trouw, 22 novem­ber 2002). De rechter bepaalde dat Maas en Hammerstein zich niet langer voorzitter of secretaris van de LPF mochten noemen, op straffe van een dwangsom van duizend euro per dag. Verder mach­tigde hij tien procent van de naar schatting 3.800 (Trouw, 26 november 2002) partijleden om een nieuwe vergadering bijeen te roepen, waarop dan alsnog een geldig partijbe­stuur kon worden verkozen. Het lid van het ontbonden bestuur Both be­legde op grond van de machtigingen van tien procent van de leden op 7 december een ledenvergadering in Utrecht.

Vlak na de uitspraak spanden Koenen en Witvoet op 27 november op­nieuw een kort geding aan tegen de voormalige partijbestuurders Maas en Hammerstein. Zij stelden dat het ontbonden partijbestuur door zou gaan met onrechtmatig handelen door zelf de nieuwe bestuurs­ver­kie­zingen te organiseren, en eisten onder meer een verbod op het hou­den van de uitgeschreven bijeenkomst. De gewezen partijvoor­zitter Maas noemde hierop de deelname van de LPF aan de kamerverkiezin­gen ‘zeer twijfel­achtig’ (NRC Handels­blad, 27 november 2002). Zonder formeel goedgekeurd bestuur zou het on­mo­­gelijk zijn de kandidaten te scree­nen en de lijsten op tijd (uiterlijk op 10 december) bij de Kiesraad in te dienen. Dit keer wees de rechter de eis van de twee klagers af; de LPF kreeg toestemming om haar uitgeschreven ledenvergadering te houden.

Op 7 december kozen ruim driehonderd leden met een dubbel aantal machtigingen in een besloten vergadering in Utrecht een nieuw partij­bestuur. Marten Fortuyn riep de leden op om eenstemmig voor het ‘oude’ bestuur te kiezen, hetgeen gebeurde. Maas werd opnieuw verko­zen tot voor­zitter, en Hammerstein tot secetaris. De ‘dissidente’ leden Koenen en Witvoet werden geroyeerd.

Nawijn kandidaat-lijsttrekker

Na de val van het kabinet deed het interim-bestuur van de LPF, gesteund door de Tweede-Kamer­frac­tie en de overgebleven bewindslie­den van de LPF, een beroep op demissionair minister Nawijn van Inte­gratie en Vreemdelingen­zaken om lijsttrekker van de LPF te worden. Na twee weken bedenktijd stelde Nawijn zich op 1 november kandidaat. Fractievoorzitter Herben werd zijn running mate. Nawijn kondigde aan zich sterk te willen maken voor de vergroting van veiligheid en de aanscherping van het asielbeleid. Zijn doel was de regeringsdeelname van de LPF in het nieuw te vor­men kabinet voort te zetten. Nawijn wilde in dat geval zijn ministerschap continueren; hij wilde niet beloven dat hij in het ge­val de LPF in de oppositie zou belanden, in de Kamer ziting zou nemen. Een week later toonde hij zich alsnog hiertoe bereid.

Midden november zorgde Nawijn voor ophef, toen hij in Nieuwe Revu de herinvoe­ring van de doodstraf bepleitte. Op 18 november liet hij zich ook in het televisie­pro­gram­ma ‘Nova’ in dezelfde zin uit. Balkenende noemde de opvattingen van de demis­sionaire minister ‘merkwaardig…, ondenkbaar en onuitvoerbaar’. Op aan­drang van Balkenende gaf Nawijn een dag later een verklaring uit, waarin hij schreef spijt te hebben het onderwerp te hebben aangeroerd. Vrijwel alle politieke partijen rea­geer­den principieel afwijzend, waarbij Nawijn ook werd verweten zich te mengen in de rechtszaak tegen de van de moord op Fortuyn verdachte Volkert van der G. LPF-fractievoorzitter Herben kon wel enig begrip voor Nawijns opvattingen opbrengen, maar hij nam toch afstand van zijn uitlatingen; hij meende dat de kan­didaat-lijsttrek­ker ‘een parti­cu­liere mening’ had verwoord (de Volkskrant, 19 no­vember 2002). In een spoeddebat dat de Tweede Kamer op 19 novem­ber hield, bleek dat een grote meer­derheid van de kamerleden geen vertrouwen meer had in de demissionaire minister. Zij zagen er echter van af een motie van wantrouwen tegen Nawijn in te dienen, uit angst dat de LPF uit zijn heen­zenden electoraal voordeel zou kunnen halen. “Nawijn mag geen martelaar worden”, zo meende PvdA-leider Bos (NRC Handelsblad, 20 november 2002).

Nawijn trekt zich terug; Herben wordt lijsttrekker

Binnen de LPF werd getwijfeld aan de kandidatuur van Nawijn. Partij­voorzitter Maas bijvoorbeeld zei op 7 de­cember op de ingelaste alge­mene ledenvergadering dat een betere kandidaat welkom was. De Rot­ter­damse hoog­leraar H. Beunders, die de LPF bij de kandidaatstel­ling voor de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 advi­seerde, stelde staats­­secretaris van Financiën Van Eijck voor, maar deze toonde geen belangstelling. Nadat Nawijn eerder al had laten merken te twij­felen, trok hij zich op 6 december – een dag voor het partijcongres dat de kandidatenlijst zou vaststellen –toch nog onverwachts terug als kan­­di­daat-lijsttrekker. Als reden gaf hij op dat sinds hij zijn kandidatuur had ge­steld, de andere politieke partijen het op hem had­den ge­munt. Vol­gens Hammer­stein speel­den ook bedreigingen aan zijn adres mee. Na­wijn maakte zijn besluit be­kend tijdens de presentatie van zijn boek De visie van Nawijn, dat was geschreven door zijn woord­voerder B. Bakker. Hierin ontvouwde hij zijn ideeën als minister van Integratie en Vreemdelingen­zaken.

Ook partijvoorzitter Maas was verrast door het besluit van Nawijn. Na lang aan­drin­gen door de partijtop bleek vervolgens Her­ben bereid de koppositie in te nemen. Op 7 december wees de algeme­ne vergadering van de LPF in Rotterdam Her­ben als lijst­trekker aan. Nawijn belandde op nummer 35, naar zijn zeggen om­dat hij het ‘even een beetje rus­tig aan’ wilde doen. Hij wilde alleen met voldoende voor­keurstemmen zit­ting nemen in de Tweede Kamer.

Op de ledenvergadering noem­de Nawijn de Tweede Kamer ‘één groot ritueel’, waar­mee hij weinig op had (de Volks­krant, 9 december 2002). On­der druk van demissio­nair premier Balkenende zwakte hij die uit­spraak later weer af. Op 10 de­cember moest Nawijn zich in de Tweede Kamer verdedigen. Vrijwel alle oppo­si­tiepartijen steunden een motie van wantrouwen tegen hem; de regeringspartijen CDA en VVD stem­den met tegenzin tegen. Kamervoorzitter Weisglas stemde vóór de motie, omdat hij vond dat Nawijn de democratie schade had toege­bracht. De LPF-fractie beklaagde zich daarop in een open brief over de wijze waarop Weisglas het spoeddebat had ge­leid.

Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2003

In de voorbereiding van de kamerverkiezingen van 22 januari 2003 was de LPF van de regionale kandidaatstelling afgestapt; zij stelde nu één lan­delijke lijst op. Op 14 no­vember sloot de termijn waarbinnen kandida­ten zich konden aan­mel­den. Van de demis­­sio­naire bewindslieden stel­den zich naast Nawijn ook de staats­secretarissen B.J. Odink en Phoa kandi­daat; van de zittende LPF-kamerleden wilden er veertien verder­gaan. Op 23 november zou de LPF haar ledenvergadering houden waar­op de kandidaten­lijst moest worden vastgesteld. Vlak daarvoor werd de bij­een­komst uitgesteld: van­wege de vele kandidaten (ruim 200) die zich hadden aan­gemeld had de se­lectie­commissie – waarvan naast Beunders ook de journalist W. Oltmans deel uitmaakte – meer tijd nodig om de kan­di­daten te beoor­delen. Op 28 november maakte het partijbestuur de advieskandidatenlijst openbaar die deze commissie had opgesteld.

Op 7 december zetten de LPF-leden het kamerlid Eerd­mans na Herben op de tweede plaats. De door het partijbestuur op nummer twee ge­plaatste Varela zakte naar de vijf­de positie; boerenleider Van den Brink steeg van acht naar zes. Par­tijvoorzitter Maas en Hammerstein wer­den lijst­duwers.

Verkiezingsprogramma Tweede-Kamerverkiezingen 2003

Na de kabinetscrisis zette een commissie zich aan het opstellen van een nieuw ver­kiezingsprogramma. Eind december was het program gereed; op 6 januari 2003 zou het worden gepresenteerd.

Voorafgaand aan het verkiezingsprogramma had de LPF-fractie drie ‘aan­valsplannen’ gepubliceerd, die zij als hoofdpunten in de campagne voor de kamerverkiezingen van 2003 beschouwde. Op 28 oktober pre­sen­teerde het fractielid Eerdmans het Aanvals­plan tegen ge­weld. Hierin werd onder meer voorgesteld om minimumstraffen voor ern­stige geweldsdelicten in te voeren. De kamerleden F.I.M. Bonke en J.H.S. van Ruiten schre­ven het Aanvalsplan voor het onderwijs. Durf en daad­kracht. Hierin werd een verregaande autonomie voor scholen bepleit. Op 22 november verscheen de notitie van de commissie Bin­nenlandse Zaken van de Tweede-Kamerfractie, Aanvalsplan tegen bureaucratie geheten. In navolging van Fortuyn meende de commissie dat de over­heid te zeer was uitgedijd en dat de ‘menselijke maat’ was verdwenen door ‘stan­daardprocedures en ambtelijke circulaires’. Zij deed een aan­tal voor­stellen waarmee de overmaat aan bureaucratie moest worden terug­gedrongen.

Conservatieven.nl

Eind oktober richtte de uit de LPF-fractie gestapte De Jong samen met J.J. Mampaeij de politieke partij De Conservatieven.nl op. De Jong werd lijsttrekker voor de Twee­de-Kamerverkiezingen van januari 2003. Drie raadsleden van Leefbaar Rotter­dam kre­gen een plaats op de lijst: de omstreden Smit kwam op nummer twee, op de vijfde en achtste positie J.G. van Heijgen en J.C.M. Soijer. In december beschuldigde de antifascistische onderzoeksgroep Kafka De Conservatieven.nl ervan in extreem-rechtse kringen ondersteuningsverklaringen voor de kamerver­kiezingen te werven.

Lijst Nieuwe Politiek

Het vertrek van Heinsbroek als minister betekende niet dat hij van plan was de poli­tiek vaarwel te zeggen. Samen met Wijnschenk liet hij op 21 ok­tober de Lijst Nieuwe Politiek (LNP) registreren bij de Kies­raad. LNP-voorzitter Heinsbroek – op dat mo­ment ook nog LPF-lid – zei te mikken op minimaal tien kamer­zetels. Hij liet deelname aan de ver­kie­zingen afhangen van de kandidaten die hij kon vinden. Begin november stond de LNP in de diverse opiniepeilingen op drie tot acht zetels.

Op 6 november besloot Heinsbroek dat de LNP niet aan de Tweede-Kamerverkie­zin­gen zou deelnemen. Als reden gaf hij aan dat het niet mogelijk was geweest een kwa­litatief goede kandidatenlijst op te stel­len. “Aan ministerskandidaten geen gebrek, maar veel mensen willen niet de moeite nemen het handwerk van de Tweede Kamer onder de knie te krijgen” (de Volkskrant, 7 november 2002). Na deze bekendma­king stelde de LPF een gesprek voor om tot samenwerking te komen, maar dat wees Heinsbroek resoluut van de hand.

Jongerenorganisatie

In het voorjaar nam de student W. Wijnmaalen het initiatief tot de vorming van de jon­geren­organisatie van de LPF, de Jongeren Lijst Pim For­­tuyn (JLPF) genaamd. Het LPF-bestuur wees aanvankelijk een aparte jongerenorganisatie van de hand, omdat Fortuyn zelf hiertegen zou zijn geweest. Na een gesprek op 18 juni erkende de LPF toch de jongerenorganisatie. Vier dagen later doopte de JLPF zich om tot ‘Jonge For­tuynisten’. Voorzitter werd P. van der Veld.

Op 22 december hielden de Jonge Fortuynisten hun eerste algemene ledenver­gadering in Zwijndrecht. Het was de bedoeling om een nieuw bestuur te kiezen, maar dat lukte niet omdat de statutair benodigde opkomst van tweederde van alle leden niet was ge­­haald. De vergadering stelde daarop een interim-bestuur aan dat werd voorgezeten door Wijn­maalen. Dit bestuur moest een nieuwe ledenvergadering voorbereiden, waar dan een nieuw bestuur kon worden gekozen.


(*) Voor deze paragraaf over de LPF is ook gebruik gemaakt van J. Chorus en M. de Galan, In de ban van Fortuyn. Reconstructie van een politieke aardschok, Amster­dam, 2002.

Laatst gewijzigd:29 januari 2024 14:30