Skip to ContentSkip to Navigation
Onderwijs Opleidingen Andere studiemogelijkheden Groningen Academy for Radiation Protection Onderwijs stralingsbescherming Stralingsbescherming

Proefexamen #2

Coördinerend deskundige

Bij de meerkeuzevragen moet één van de vier alternatieven (a, b, c of d) worden aangekruist. Per vraag is maar één antwoord juist. De goede antwoorden vindt u hier . Het examen is gebaseerd op de leerstof behandeld in de Syllabus Coördinerend Stralingsbeschermingsdeskundige (Rijksuniversiteit Groningen /Arbo, Milieu en Duurzaamheid / GARP).

Natuurlijk hafnium bestaat voor 0,18% uit het radioactieve isotoop 174Hf met een halveringstijd van T½ = 2,0x1015 j = 6,3x1022 s. Het massagetal van natuurlijk hafnium is 178,5 g mol-1 en de constante van Avogadro is 6,0x1023 mol-1.

  1. Wat is de specifieke activiteit van natuurlijk hafnium (Hf) ?
    1. 0,07 Bq kg-1
    2. 0,1 Bq kg-1
    3. 7 Bq kg-1
    4. 10 Bq kg-1

    Met het woord dragervrij bedoelt men dat een radionuclide niet vermengd is met stabiele isotopen.

  2. Welke van de volgende dragervrije radionucliden heeft de kleinste specifieke activiteit (= activiteit per gram) ?
    1. 45Ca (T1/2 = 163 d)
    2. 46Sc (T1/2 = 84 d)
    3. 51Cr (T1/2 = 28 d)
    4. 67Ga (T1/2 = 3,3 d)
  3. Het radionuclide 206 82Pb is ontstaan uit α-verval. Wat was de moederkern?
    1. 208 84Po
    2. 208 86Rn
    3. 210 84Po
    4. 210 86Rn

    Het radionuclide 226Ra vervalt met een halveringstijd van 1600 jaar naar 222Rn. Dit isotoop van radon is eveneens radioactief en heeft een halveringstijd van 3,8 dag. Op tijdstip t = 0 beschikt men over 1 kBq zuiver 226Ra.

  4. Welke van de onderstaande uitspraken is juist?
    1. na 3,8 dag bedraagt de 222Rn activiteit nagenoeg 0,0 kBq
    2. na 3,8 dag bedraagt de 222Rn activiteit ongeveer 0,5 kBq
    3. na 1600 jaar bedraagt de 222Rn activiteit ongeveer 0,5 kBq
    4. de onder [b] en [c] gegeven antwoorden zijn beide juist
  5. Hoe groot is de dracht van 5 MeV α-deeltjes in water?
    1. ongeveer 3 mm
    2. ongeveer 0,3 mm
    3. ongeveer 0,03 mm
    4. ongeveer 0,003 mm
  6. Welk proces bepaalt voornamelijk de wisselwerking van 15 MeV γ-straling met lood?
    1. foto-effect
    2. Compton-effect
    3. cascade van paarvorming en productie van remstraling
    4. annihilatie
  7. Wat wordt er bedoeld met het begrip "stralende neutronvangst"?
    1. spontaan verval van een vrij neutron in een proton en een β--deeltje (T½ = 10 minuten)
    2. vangst van een elektron door een neutron
    3. vangst van een thermisch neutron door een atoomkern
    4. vangst van een hoogenergetisch neutron door een atoomkern
  8. Met welke formule kan de geabsorbeerde dosis D ten gevolge van α-deeltjes met fluentie PHI en energie E worden uitgerekend?
    1. D = PHI x E x μtr / ρ
    2. D = PHI x E x μen / ρ
    3. D = PHI x E x S / ρ
    4. D = PHI x S / ρ

    De bronconstante GAMMA geeft het geabsorbeerde dosistempo (in Gy h-1) op 1 m afstand van een puntbron met een activiteit van 1 Bq.

  9. Welke van de onderstaande uitspraken is juist?
    1. voor α-straling is GAMMA nagenoeg onafhankelijk van de α-energie
    2. voor β-straling is GAMMA nagenoeg onafhankelijk van de β-energie
    3. voor γ-straling is GAMMA nagenoeg onafhankelijk van de γ-energie
    4. voor neutronenstraling is GAMMA nagenoeg onafhankelijk van de neutronenergie
  10. Vul de zin aan: Als bij een uitwendige bestraling 10% of minder van een bepaald orgaan wordt bestraald, dan wordt de betreffende orgaandosis gelijk gesteld aan...
    1. nul
    2. de geabsorbeerde energie gedeeld door de massa van het bestraalde deel van het orgaan
    3. de geabsorbeerde energie gedeeld door de hele massa van het orgaan
    4. de geabsorbeerde energie gedeeld door de halve massa van het orgaan
  11. Vul de zin aan: Het biologische effect van straling is...
    1. afhankelijk van de fase van de celcyclus, maar onafhankelijk van het zuurstofgehalte in cellen en weefsels tijdens de bestraling
    2. onafhankelijk van het dosistempo, maar afhankelijk van het zuurstofgehalte in cellen en weefsels tijdens de bestraling
    3. afhankelijk van de LET van de gebruikte straling, en van het zuurstofgehalte in cellen en weefsels tijdens de bestraling
    4. afhankelijk van de LET van de gebruikte straling, maar onafhankelijk van het zuurstofgehalte in cellen en weefsels tijdens de bestraling

    De uitdrukking N = α0 + α1D + α2D2 beschrijft het aantal dubbelstrengsbreuken N bij blootstelling aan een stralingsdosis D.

  12. Vul de zin aan: De kwadratische term α2D2 in deze uitdrukking staat voor schade ten gevolge van...
    1. rechtstreeks gevormde dubbelstrengsbreuken
    2. rechtstreeks gevormde enkelstrengsbreuken
    3. twee rechtstreeks gevormde enkelstrengsbreuken
    4. andere dan de onder [a] tot en met [c] genoemde processen

    Ioniserende straling kan genetisch bepaalde afwijkingen bij het nageslacht van de mens induceren.

  13. Welk wetenschappelijk bewijsmateriaal bestaat hiervoor?
    1. studies onder overlevenden van de kernbommen op Hiroshima en Nagasaki
    2. studies onder werkers in uraniummijnen
    3. studies onder therapeutisch bestraalde patiënten
    4. geen van de onder [a] tot en met [c] genoemde studies heeft hiervoor een onomstotelijk bewijs geleverd

    Bij de berekening van de volgdosis in een orgaan als gevolg van inhalatie of ingestie van een radionuclide wordt gebruik gemaakt van modelmatige berekeningswijzen, uitgaande van gestandaardiseerde uitgangsgegevens zoals Reference Man.

  14. Welke van de volgende afwijkingen ten opzichte van deze uitgangsgegevens leidt MET ZEKERHEID tot een volgdosis die hoger is dan de berekende waarde.
    1. de werkelijke orgaanmassa is groter
    2. de biologische verwijdering verloopt langzamer
    3. de verdeling van de grootte van de ingeademde aerosolen is anders
    4. wegens de chemische vorm verdeelt het nuclide zich anders over de organen

    nuclide verbinding e(50)inhalatie
    (Sv Bq-1)
    e(50)ingestie
    (Sv Bq-1)
    22Na alle verbindingen 2,0x10-9 3,3x10-9
    239Pu oxides
    hydroxides
    nitraten
    alle andere verbindingen
    8,3x10-6
    3,2x10-5
    3,2x10-5
    3,2x10-5
    9,0x10-9
    9,0x10-9
    5,3x10-8
    2,5x10-7
  15. Beschouw de e(50)-waarden in bovenstaande tabel. Welke uitspraak is juist?
    1. ingestie van 1 Bq 22Na geeft een hogere volgdosis dan ingestie van 1 Bq 239Pu
    2. ingestie van 1 Bq 22Na geeft een hogere volgdosis dan inhalatie van 1 Bq 22Na
    3. inhalatie van 1 Bq 22Na geeft een hogere volgdosis dan inhalatie van 1 Bq 239Pu
    4. ingestie van 1 Bq 239Pu geeft een hogere volgdosis dan inhalatie van 1 Bq 239Pu
  16. Vanwege de korte dracht van α- en β-deeltjes is voor deze stralingssoorten het bronorgaan tevens het enige doelorgaan. Welk orgaan vormt hierop een uitzondering?
    1. longen
    2. rood beenmerg
    3. lever
    4. huid
  17. Het γ-spectrum zoals dat gemeten wordt met behulp van een vloeistofscintillator bevat niet of nauwelijks een fotopiek. Wat is hiervan de belangrijkste oorzaak?
    1. met een vloeistofscintillator kan men alleen een kleine γ-energie meten
    2. een vloeistofscintillator heeft een klein volume
    3. een vloeistofscintillator heeft een kleine gemiddelde Z-waarde
    4. een vloeistofscintillator heeft een kleine soortelijke massa

    Bij de digitale beeldvorming in de medische diagnostiek maakt men onderscheid tussen directe en indirecte systemen.

  18. Welke van de onderstaande systemen is een direct systeem?
    1. een scintillator waarvan het scintillatielicht wordt uitgelezen met behulp van een CCD-camera
    2. een dunne laag cesiumjodide (CsI) waarvan het scintillatielicht wordt uitgelezen met behulp van een matrix van fotodiodes
    3. een fotogevoelige plaat waarin de excitaties, die tijdens de röntgenopname zijn ontstaan, met behulp van een laser worden omgezet in scintillatielicht
    4. een dunne laag amorf selenium (a-Se) waarvan de ionisatielading wordt uitgelezen met behulp van een matrix van transistoren

    Het werkblad van een laboratoriumtafel is besmet met 14C. De afmeting van de besmetting is 2 cm x 2 cm. Met een besmettingsmonitor met een effectief oppervlak van 200 cm2 meet men 3x103 Bq cm-2.

  19. Hoe groot is de activiteit van de besmetting?
    1. 600 kBq
    2. 150 kBq
    3. 12 kBq
    4. 0,06 kBq

    De transmissie van een smalle bundel mono-energetische γ-straling door lood wordt beschreven door een exponentiële functie. Als de γ-straling echter eerst over een grote hoek verstrooid is, is dat niet langer het geval.

  20. Wat is hiervan de voornaamste oorzaak?
    1. na Compton-verstrooiing is de γ-energie lager dan daarvoor
    2. na Compton-verstrooiing is de γ-energie hoger dan daarvoor
    3. zelfs bij enkelvoudige verstrooiing over een vaste verstrooihoek resulteert Compton-verstrooiing in een brede verdeling van γ-energieën
    4. ten gevolge van meervoudige verstrooiing en/of een verdeling van verstrooihoeken is de verstrooide bundel niet langer mono-energetisch
  21. Hoe groot is volgens de ICRP het sterfterisico ten gevolge van blootstelling aan ioniserende straling voor een lid van de bevolking?
    1. 100x10-4 per sievert
    2. 125x10-4 per sievert
    3. 250x10-4 per sievert
    4. 500x10-4 per sievert
  22. Welke uitspraak met betrekking tot blootgestelde werknemers is NIET juist?
    1. A-werknemers moeten jaarlijks worden gekeurd door de stralingsarts
    2. blootgestelde werknemers die in principe een effectieve dosis van 6 mSv of meer in één jaar kunnen ontvangen, moeten als A-werknemers worden aangemerkt
    3. blootgestelde werknemers die ingedeeld zijn in categorie B zijn verplicht tijdens hun radiologische werkzaamheden een persoonlijke dosismeter te dragen
    4. een werknemer die in het voorgaande jaar een effectieve dosis van minder dan 1 mSv heeft opgelopen, hoeft niet als blootgestelde werknemer te worden aangemerkt
  23. Wat is de wettelijke jaarlimiet voor de effectieve dosis van niet-blootgestelde werknemers?
    1. 0,1 mSv
    2. 1 mSv
    3. 2 mSv
    4. 5 mSv

    De overheid heeft de limiet voor de effectieve dosis voor een lid van de bevolking op de terreingrens van een onderneming een factor 10 lager gesteld dan de limiet die geldt op het terrein zelf.

  24. Wat is hiervoor de reden?
    1. er wordt rekening gehouden met blootstelling aan natuurlijke bronnen
    2. er wordt verondersteld dat een lid van de bevolking zich op de terreingrens van maximaal 10 ondernemingen kan bevinden
    3. er wordt verondersteld dat zich maximaal 10 leden van de bevolking op de terreingrens van de onderneming kunnen bevinden
    4. een andere dan de onder [a] tot en met [c] genoemde redenen

    De ISO-classificatie van een niet al te grote ingekapselde bron bestaat uit de letter C, gevolgd door vijf cijfers. Deze cijfers representeren de zwaarte van de test die de betreffende bron heeft ondergaan op achtereenvolgens de volgende onderdelen: temperatuur, druk, slag, vibratie en puntbelasting.

  25. Vul de zin aan: Een ingekapselde 252Cf-bron ten behoeve van boorgatanalyses met ISO-classificatie C56522 is getest op...
    1. alle onderdelen
    2. alle onderdelen met uitzondering van vibratie en puntbelasting
    3. alle onderdelen met uitzondering van druk
    4. geen enkel onderdeel
  26. Hieronder staan 3 verpakkingen in verschillende volgordes. Voor welke volgorde neemt de maximaal toegestane over de weg te vervoeren hoeveelheid activiteit telkens toe?
    1. type B-verpakking, type A-verpakking, vrijgesteld collo
    2. type B-verpakking, vrijgesteld collo, type A-verpakking
    3. vrijgesteld collo, type B-verpakking, type A-verpakking
    4. vrijgesteld collo, type A-verpakking, type B-verpakking
  27. Vul de zin aan: De maximale energie van de fotonen die door een röntgenbuis wordt uitgezonden, hangt af van...
    1. anodespanning
    2. anodestroom
    3. anodemateriaal
    4. elk van de onder [a] tot en met [c] genoemde grootheden
  28. Men wil bij gelijkblijvende buisspanning de opbrengst van de röntgenbuis verhogen. Welke is de ENIGE keuze die men dan heeft?
    1. de buisstroom verhogen
    2. de belichtingstijd verlengen
    3. een ander anodemateriaal kiezen
    4. geen van de onder [a] tot en met [c] genoemde antwoorden kan als enige keuze worden aangemerkt
  29. Welke informatie hoort NIET thuis in het kernenergiewetdossier van een ingekapselde bron?
    1. organogram van het bedrijf
    2. kopie van het paspoort van de verantwoordelijk deskundige
    3. ISO-certificaten van de in bezit zijnde bronnen
    4. ontvangstbewijzen van de overgedragen bronnen
  30. Wat is de eerste maatregel die genomen moet worden als in een radionuclidenlaboratorium een grote of onduidelijke besmetting wordt vastgesteld?
    1. het laboratorium sluiten en de werknemers controleren op besmetting
    2. zorgvuldig het laboratorium ontsmetten, aan één kant beginnend
    3. de omvang en aard van de besmetting nauwkeurig vaststellen
    4. de overheid onverwijld in kennis stellen

    Een B-laboratorium wordt elke dag gebruikt voor het elueren van 99mTc. De werkzaamheden worden op een laboratoriumtafel uitgevoerd en duren 2 uur per keer. De dosisconversiecoëfficiënt voor inhalatie is e(50)inh = 2,9x10-11 Sv Bq-1. Gebruik bij de beantwoording de gegevens in tabel A .

  31. Wat is de maximale activiteit waarmee in deze situatie per keer mag worden gewerkt?
    1. 6,9 GBq
    2. 69 GBq
    3. 276 GBq
    4. 690 GBq

    De gemiddelde stralingsbelasting van de bevolking in Nederland wordt veroorzaakt door natuurlijke en door kunstmatige stralingsbronnen.

  32. Welke toepassingen leveren de grootste bijdrage tot de gemiddelde stralingsbelasting ten gevolge van kunstmatige stralingsbronnen?
    1. medische toepassingen
    2. beroepsmatige blootstelling
    3. ongevallen met kerncentrales
    4. gebruiksartikelen
  33. Op wie richt zich wet- en regelgeving omtrent niet-ioniserende straling met name?
    1. werknemers
    2. patiënten
    3. leden van de bevolking
    4. zowel werknemers als patiënten en leden van de bevolking
Laatst gewijzigd:11 april 2022 12:03