Skip to ContentSkip to Navigation
Rijksuniversiteit Groningenfounded in 1614  -  top 100 university
Onderzoek DNPP Politieke partijen Partij voor de Vrijheid (PVV) Geschiedenis

Partijgeschiedenis

De Partij voor de Vrijheid (PVV) werd op 22 februari 2006 opgericht door het Tweede Kamerlid Geert Wilders, die op 2 september 2004 uit de fractie van de VVD was vertrokken na conflicten met de partijtop over de politieke koers – die volgens hem te links was. De naam deed denken aan de Partij van de Vrijheid (PvdV), die in 1946 werd opgericht en twee jaar later opging in de VVD. Volgens Wilders was deze PvdV de laatste zuiver liberale partij. Doel van de PVV was op te komen voor 'een vrij, welvarend en onafhankelijk Nederland', aldus haar statuten. Later zou Wilders aangeven dat de islam de reden was om de PVV op te richten.

In de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van november 2006 legde Wilders sterk de nadruk op de islam. In oktober waarschuwde hij voor een 'tsunami van islamisering' die Nederland dreigde te overspoelen als het vreemdelingenbeleid niet drastisch gewijzigd zou worden. Haar eerste verkiezingsdeelname leverde de PVV meteen negen zetels op, die werden ingenomen door politiek weinig ervaren kandidaten. Enige uitzonderingen waren architecte Fleur Agema, die in 2003 voor de LPF in de Provinciale Staten van Noord-Holland was gekozen maar een jaar later met die partij had gebroken, en de makelaar en projectontwikkelaar Barry Madlener, die raadslid was voor Leefbaar Rotterdam. De overige kandidaten kwamen uit verschillende maatschappelijke sectoren.

De partij, en in het bijzonder Wilders, wist vanaf het begin met heldere, harde taal en vergaande voorstellen veel media-aandacht te vergaren. Zo leidde alleen al de aankondiging van Wilders’ anti-islamfilm Fitna tot grote ophef - ook in het buitenland. De Tweede Kamer werd Wilders voornaamste podium: hier wist Wilders de aandacht te trekken met provocaties: zijn voorstel tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 2009 om een ‘kopvoddentaks’ te introduceren wordt nog altijd aangehaald als markante illustratie daarvan.

Bij de eerstvolgende verkiezingen, die voor het Europese Parlement in juni 2009, bleek dat de PVV een groeiend aantal mensen aansprak. Onder aanvoering van Barry Madlener werd de PVV met 17% van de stemmen na het CDA de grootste partij. In 2010 zette de PVV haar electorale opmars voort. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart werd ze in Almere met bijna 22% de grootste partij en in Den Haag met 17% de op een na grootste (na de PvdA). Het hoofddoekjesverbod voor gemeenteambtenaren dat de PVV eiste, werd bij de collegeonderhandelingen in beide gemeenten een belangrijk struikelblok, al was het waarschijnlijk niet de enige reden waarom de partij buiten het gemeentebestuur bleef.

Electorale groei en gedoogsteun

Het electorale succes van de partij stelde Wilders voor uitdagingen. Omdat de partij geen ledenstructuur en ondersteunend kader kent, was het rekruteringsproces voor kandidaat-Kamerleden ingewikkelder dan bij de meeste andere politieke partijen. Voor de vervulling van posities was de partij, naast zittende politici, aangewezen op buitenstaanders. In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van juni 2010 trokken twee in opspraak geraakte kandidaten zich terug van de lijst. Met name de zaak rond Gidi Markuszower baarde opzien. Aanleiding voor het beëindigen van zijn kandidaatstelling was een waarschuwing van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin (CDA) aan het adres van Wilders. Volgens de inlichtingendienst zou Markuszower een risico vormen voor de integriteit van Nederland. De PVV’er zou onder meer betrokken zijn geweest bij de heimelijke overdracht van ‘informatie aan buitenlandse mogendheden’. In 2017 zou Markuszower overigens alsnog Kamerlid worden en uitgroeien tot een vertrouweling van Wilders. 

De Tweede Kamerverkiezingen brachten de PVV uiteindelijk 24 zetels. Dit was aanzienlijk meer dan de 17 à 18 die op basis van opiniepeilingen werden verwacht. Na de installatie van de Kamer kwam opnieuw naar voren dat de PVV moeite had geschikte kandidaten van onbesproken gedrag te vinden om haar aanzienlijk grotere fractie te bemensen. Zo trad PVV-Kamerlid James Sharpe terug naar aanleiding van misdragingen tijdens zijn atletiekcarrière en bestraffing van zijn bedrijf voor misleiding. Ook Kamerleden Eric Lucassen, veroordeeld voor ontucht tijdens zijn werk bij de Koninklijke Landmacht en tweemaal voor het lastigvallen van zijn buren, en Marcial Hernandez, betrokken bij een caféruzie, kwamen in opspraak - maar bleven aan. In juli 2012 stapte Hernandez samen met Wim Kortenoeven uit de PVV-fractie, om als zelfstandige groep door te gaan. 

Dankzij haar electorale succes werd de partij vier jaar na haar oprichting ook een factor in de vorming van een nieuw kabinet. In de kabinetsformatie bereikten VVD, CDA en PVV in september overeenstemming over een gedoogakkoord met afspraken over het vreemdelingenbeleid, de veiligheid, de zorg en het financieel beleid. De partijen accepteerden elkaars verschil van inzicht over de islam: voor de PVV een politieke ideologie, voor CDA en VVD een religie. De PVV trad niet tot het kabinet toe, maar steunde het door Mark Rutte geleide minderheidskabinet van VVD en CDA op de beleidsterreinen die in het gedoogakkoord waren opgenomen. Wilders behield zich dus het recht voor op andere onderwerpen het kabinet te bestrijden.

Bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart 2011 wist de PVV voet aan de grond te krijgen in alle twaalf provincies en 69 zetels te verwerven – al was ze er met ruim 12% van de stemmen in vergelijking met de Tweede Kamerverkiezingen op achteruit gegaan. In Limburg werd de PVV de grootste partij en leverde zij twee gedeputeerden in een bestuurscollege met het CDA en de VVD, dat overigens een jaar later uit elkaar viel. Dankzij de succesvolle opmars in de provincies kwam de PVV in mei 2011 met tien zetels in de Eerste Kamer. Hier werd de lijst aangevoerd door het Haagse raadslid Machiel de Graaf.

Als keerzijde van haar groei speelden interne conflicten de PVV in toenemende mate parten. In gemeenteraden, Provinciale Staten, het Europees Parlement en ten slotte ook in de Tweede Kamer scheidden zich fractieleden af. Het Tweede Kamerlid Hero Brinkman trad op 20 maart 2012 uit de fractie vanwege een gebrek aan partijdemocratie. Brinkman richtte vervolgens de Onafhankelijke Burgerpartij op, die voor de Tweede Kamerverkiezingen in september 2012 een gemeenschappelijke lijst zou vormen met Trots op Nederland onder de naam Democratisch Politiek Keerpunt. In oktober 2013 werd het Kamerlid Louis Bontes uit de Tweede Kamerfractie gezet nadat hij de 'angstcultuur' in de partij had gehekeld. Weer een jaar later, na de gemeenteraadsverkiezingen, braken Roland van Vliet en Joram van Klaveren met de PVV-Tweede Kamerfractie. Laatstgenoemde zou vervolgens in de Tweede Kamer een fractie vormen met Bontes en met hem in juni 2014 de partij VoorNederland (VNL) oprichten. Naast Van Vliet en Van Klaveren stapten verschillende raads- en Statenleden op. Europarlementariër Laurence Stassen verliet eveneens de PVV. 

In het voorjaar van 2012 viel het minderheidskabinet, toen de PVV haar steun weigerde aan het bezuinigingspakket dat CDA en VVD voorstelden om de Europese afspraken na te komen over beperking van de overheidsuitgaven. Kamerbreed werd de schuld voor de breuk bij Wilders gelegd, die zich geen betrouwbare partner zou hebben getoond en wegliep toen er moeilijke keuzes gemaakt moesten worden.

Harde oppositie

De val van het kabinet-Rutte werd door veel partijen aangegrepen om de PVV bij voorbaat uit te sluiten van nieuwe kabinetsdeelname. Wilders kreeg zo de rol van aanvoerder van de oppositie toegespeeld - qua zeteltal was de PVV tussen 2012 en 2021 ook de grootste oppositiefractie - en voelde zich in die rol aanmerkelijk beter thuis. Hij zocht geregeld het conflict met het kabinet, in het bijzonder met premier Mark Rutte, zich profilerend door een harde toon en vele moties van wantrouwen.

In de campagne voor de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen van september 2012 voerde de PVV strijd tegen het 'dictaat van Brussel'. Al eerder had de partij voorgesteld dat Nederland uit de eurozone zou stappen en de gulden opnieuw zou invoeren. Het verkiezingsresultaat viel de partij tegen: de PVV verloor negen van haar 24 zetels en kwam op vijftien uit. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 wist de PVV, hoewel ze enkel in Almere en Den Haag deelnam, opnieuw de schijnwerpers op zich gericht te krijgen. Op de uitslagenavond van de partij in Den Haag vroeg Wilders in een toespraak aan zijn gehoor of het ‘meer, of minder Marokkanen’ wilde. Toen het publiek herhaaldelijk ‘minder’ scandeerde, zei de PVV-leider dat te zullen regelen. Deze uitspraak leidde tot veel commotie, een aanklacht en uiteindelijk ook een veroordeling voor groepsbelediging. 

Bij de twee volgende Tweede Kamerverkiezingen leek de PVV redelijk stabiel steun te vinden bij ongeveer 10-13 procent van het electoraat. De PVV won weer vijf zetels en kwam uit op twintig. Waarschijnlijk had zij weten te profiteren van de vluchtelingencrisis waarmee de Europese Unie te maken had. Tijdens de campagne had VVD-leider Mark Rutte expliciet een ‘tweestrijd’ opgezocht met Wilders, met als gevolg dat de opmars van rechts-populisme - in navolging van het Brexit-referendum en de winst van Donald Trump bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen - een belangrijk verkiezingsthema werd. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 wist de PVV haar zetelaantal niet vast te houden. Al enige tijd had de partij te maken met concurrentie van FVD, die in 2017 in de Tweede Kamer was gekomen. De PVV verloor drie zetels en hield er zeventien over. 

Uit de isolatie

Na tien jaar oppositie tegen de kabinetten-Rutte kwam er in 2023 verandering in de geïsoleerde positie van de PVV. Na de val van zijn vierde kabinet trok Mark Rutte zich terug uit de nationale politiek. Zijn opvolger Dilan Yeşilgöz, die zich als Minister van Justitie al had laten kennen als een hardliner in het asielmigratie-dossier, besloot de PVV niet langer uit te sluiten als mogelijke coalitiepartner. Na een verkiezingscampagne waarin Wilders zijn toon in publieke optredens enigszins matigde, zonder fundamentele concessies te doen aan het radicaal-rechtse program van de partij, leek de PVV voor het eerst in lange tijd weer kans te maken op regeringsdeelname. Te meer aangezien asielmigratie een steeds prominentere rol speelde: deze kwestie had het kabinet uit elkaar doen vallen, en zou ook in de campagne door veel (rechtse) partijen worden gebracht als de belangrijkste uitdaging voor een toekomstig kabinet. Dit speelde de PVV als issue owner in de kaart. In de laatste fase van de campagne steeg de partij razendsnel in de peilingen. De partij overtrof deze zelfs nog bij de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 met 37 zetels kwam de PVV, als eerste radicaal-rechtse partij in naoorlogs West-Europa, als de grootste partij uit de bus. De PVV kreeg ondanks het nodige publiek debat het initiatief in de kabinetsformatie en bemachtigde bovendien, met Martin Bosma, de post van Tweede Kamervoorzitter. 

Al meteen bij aanvang van de formatie bleek het ontbreken van een partijkader zich voor de PVV wederom te wreken. De partij had moeite geschikte personen te vinden in de eigen gelederen die een begeleidende rol konden spelen in het formatieproces. PVV-senator Gom van Strien begon als verkenner, maar moest zich na enkele dagen terugtrekken na beschuldigingen van fraude bij een oud-werkgever. Daarmee werd de toon gezet voor een chaotische formatie die meer dan een half jaar zou duren. Na het echec met Van Strien zag Wilders zich genoodzaakt meermaals een beroep te doen op procesbegeleiders van buiten de PVV. 

Op basis van de verkiezingsuitslag werd een samenwerking tussen PVV, VVD en de andere winnaars NSC en BBB als voor de hand liggend beschouwd. Met name voor het NSC van partijleider Pieter Omtzigt lag dit echter gecompliceerd; de nieuwkomer kon als derde partij van het land bijna niet om een positie in het kabinet heen, maar had ook grote moeite met de standpunten van de PVV die op gespannen voet stonden met de grondwet en internationale verdragen waaraan Nederland zich had gecommitteerd. 

Met horten en stoten bewogen de partijen zich toch richting deze coalitie. Daarvoor moest de PVV wel enkele concessies doen. De partij zette de meest controversiële standpunten ‘in de ijskast’ – door eerder ingediende initiatiefwetten in te trekken. Ook kwam er als bijsluiter bij het hoofdlijnenakkoord een ‘gezamenlijke basislijn’ voor het waarborgen van de grondslagen van de democratische rechtsstaat, waaronder Wilders zijn handtekening moest zetten. Wilders werd niet de premier, maar mocht iemand voordragen die deze rol onafhankelijk van de deelnemende partijen zou bekleden. Daarbij viel de keuze aanvankelijk op oud-PvdA-minister Ronald Plasterk, die zich in zijn columns in De Telegraaf ook geregeld kritisch uitliet over asielmigratie en een zeker vertrouwen bij Wilders genoot. Nadat in de media beschuldigingen aan het adres van Plasterk verschenen over diens integriteit bij zijn handelen als hoogleraar en ondernemer, trok hij zich terug. Uiteindelijk kwam Wilders uit bij topambtenaar Dick Schoof als leider van het kabinet.

De samenstelling van het PVV-smaldeel in het kabinet verliep evenmin zonder controverse. De PVV droeg een combinatie voor van oudgedienden, zoals Kamerleden van het eerste uur Barry Madlener en Fleur Agema, en buitenstaanders, zoals Dirk Beljaarts en Ingrid Coenradie. Een aantal beoogde bewindspersonen raakte in opspraak omdat deze in het verleden de extreemrechtse omvolkingstheorie had omarmd. Een van hen, senator Marjolein Faber, werd voorgedragen als minister van asiel. In de hoorzittingen met kandidaat-bewindspersonen, die de Tweede Kamer op initiatief van D66 voor het eerst hield, werd de PVV-kandidaten het vuur aan de schenen gelegd. Consequenties had dat niet. Alleen beoogd vicepremier en minister van Asiel en Migratie Gidi Markuszower had zich moeten terugtrekken, omdat hij niet door de AIVD-screening kwam. Hoewel de achterliggende reden niet bekend werd gemaakt, leek een verband met de melding van 2010 voor de hand te liggen. Zijn beoogde rol als vicepremier werd overgenomen door minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, terwijl de eveneens niet onomstreden senator Marjolein Faber werd voorgedragen als minister van asiel. 

Het regeerakkoord van het kabinet-Schoof was een mozaïek van standpunten van de deelnemende partijen, waarbij de PVV-agenda primair tot uiting kwam in een restrictief beleid ten aanzien van asielmigratie, dat omschreven werd als ‘het strengste migratiebeleid ooit’. In de elf maanden die het kabinet-Schoof formeel zou regeren werd deze beleidsagenda naar de achtergrond gedreven door herhaaldelijke ophef en politieke conflicten. Wilders had direct bij het debat over de regeringsverklaring duidelijk gemaakt dat hij niet van plan was zijn toon te matigen nu zijn partij deel uitmaakte van de coalitie. Het optreden van de kersverse premier noemde hij ‘slappe hap’. Ook de eigen bewindspersonen spaarde hij gaandeweg de rit niet. Met name Fleur Agema kreeg als minister van volksgezondheid te maken met harde aanvallen vanuit de PVV-fractie, toen bleek dat zij niet de fundamentele koerswijziging kon brengen waarop zij na jaren fel oppositie voeren tegen haar voorgangers wellicht ook zelf had gehoopt. 

Wat voor de PVV echter vóór alles moest gaan, was het realiseren van de programmapunten op het gebied van asiel en migratie. Om de instroom van asielzoekers fors terug te dringen of zelfs te stoppen, had de PVV tijdens de formatie al de ruimte verkend om het staatsnoodrecht in te roepen. Achteraf gezien zou die weg haar verder afbrengen van het inhoudelijke doel. Met name coalitiegenoot NSC verzette zich tegen inzet van het noodrecht, opgejaagd door felle kritiek van meerdere juridische instanties. Ook het pakket reguliere wetsvoorstellen dat minister Faber vervolgens in de ministerraad bracht - symbolisch nog wel ‘noodwetmaatregelenwet’ geheten - leidde tot fikse kritiek van onder meer Raad van State, en niet minder tot spanningen – binnen het kabinet en tussen kabinet en oppositie. Desondanks schaarde het kabinet zich achter de voorstellen, en tekende zich ook in de Tweede Kamer een meerderheid af.

Om druk te houden op dit dossier dreigde Wilders meermaals met breken. Toch nog enigszins onverwacht - de wetsvoorstellen lagen inmiddels bij de Tweede Kamer op afhandeling te wachten - presenteerde de PVV-leider op 26 mei 2025 een tienpuntenplan om een doorbraak te forceren, dan wel een aanleiding te creëren om de coalitiesamenwerking op te zeggen en aan te sturen op nieuwe verkiezingen. ‘De grens is bereikt’, zoals de titel van het tienpuntenplan luidde, bleek inderdaad op te gaan voor het kabinet-Schoof. Wilders kreeg naar eigen zeggen onvoldoende steun voor zijn plan van zijn coalitiegenoten, die overigens zelf naar buiten brachten vooral ontstemd te zijn over de gang van zaken; VVD, BBB en NSC wezen de plannen niet principieel af. Voor de PVV ging het echter niet snel en niet ver genoeg. Daarbij speelde ongetwijfeld mee dat de PVV op dat moment minder goed stond in de peilingen. Bovendien werden in omringende landen intussen wel enkele stringentere maatregelen tegen asielmigratie van kracht. 

Door het kabinet over dit vraagstuk te laten vallen, onderstreepte de PVV haar positie als issue owner asielmigratie, vermoedelijk in de hoop hier electoraal van te kunnen profiteren. De val van het kabinet was daarmee meteen het startsein voor een nieuwe verkiezingscampagne. 

Electorale ontwikkeling 

De kiezers van Wilders kwamen bij de Tweede Kamerverkiezingen in november 2006 direct of indirect vooral van de LPF (ruim 30% had in 2003 op de partij van Fortuyn gestemd), in mindere mate van VVD, CDA, PvdA en SP (respectievelijk 15, 10, 6 en 5%), terwijl ruim 20% in 2003 niet naar de stembus was gegaan. Mannen, jongeren, onkerkelijken en Brabanders en Limburgers waren oververtegenwoordigd, evenals de lagere inkomenscategorieën, zelfstandige ondernemers en mensen met een lagere beroepsopleiding of mavo. De PVV deed het vooral goed in Limburg, West-Brabant, de Rijnmond, Almere en delen van Noord-Holland, maar minder in Amsterdam en het Noorden van het land.

In 2010 was het electoraat van Wilders veel groter maar structureel niet veel anders samengesteld dan in 2006. Volgens het Nationaal Kiezersonderzoek zouden de PVV-stemmers van alle kiezers in 2010 het meest ontevreden zijn over het regeringsbeleid van de afgelopen drie jaar en over het functioneren van de Nederlandse democratie; ze koesterden minder vertrouwen in politieke partijen, Tweede Kamer en regering; ze hadden de meest cynische opvattingen over politici; en het minste vertrouwen in hun eigen politieke invloed en effectiviteit. Hun politieke opvattingen sloten zoals te verwachten viel grotendeels aan bij het program van de PVV: allochtonen dienen zich aan te passen; illegalen moeten het land uit; asielzoekers moeten zo weinig mogelijk en moslims helemaal niet tot ons land toegelaten worden; de overheid moet harder tegen criminaliteit optreden; Nederland geeft te veel geld aan ontwikkelingshulp uit; de Europese eenwording is veel te ver gegaan; Turkije mag geen lid worden van de Europese Unie. Ten aanzien van al deze onderwerpen namen de PVV-kiezers de meest vèrgaande (conservatieve of rechtse) standpunten in.

Op andere punten onderscheidde het electoraat van de PVV zich minder van de overige partijen. In een klassieke links-rechts kwestie als de inkomensverdeling namen ze een gematigd linkse positie in, ergens tussen de kiezers van de PvdA en de ChristenUnie. De verbinding van sociaaleconomisch linkse opvattingen en sociaal-cultureel rechtse ideeën in het verkiezingsprogramma van de PVV bleek bij haar kiezers inderdaad te zijn aangeslagen.

Ideologisch-programmatische ontwikkeling

Wilders ontwikkelde zich na zijn breuk met de VVD in populistische en nationalistische richting, waarbij zijn liberale denkbeelden vaak wat op de achtergrond raakten maar niet helemaal verdwenen. De eerste programmatische geschriften die in 2006 verschenen, verraden de hand van Bart-Jan Spruyt, directeur van de Edmund Burke Stichting – een conservatieve denktank –, maar deze samenwerking strandde al na enkele maanden. Daarna groeide de invloed van Martin Bosma, politiek secretaris van Wilders en vanaf november 2006 ook Tweede Kamerlid, die Wilders vaak van teksten voorzag en in 2010 een programmatisch – en nogal polemisch – geschrift liet verschijnen, getiteld De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem-rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik.

Het nationalisme – Wilders zelf noemde het 'patriottisme' – van de PVV uitte zich in bezorgdheid over de identiteit en onafhankelijkheid van Nederland, die op twee fronten gevaar zou lopen: de toenemende invloed van de Europese Unie en de islamisering, die het gevolg zou zijn van de 'massa-immigratie' uit islamitische landen. De angst voor islamisering doordesemde alle programma's van de partij en kreeg langzamerhand het karakter van een ideologie. In de Volkskrant van 8 augustus 2007 vergeleek Wilders de Koran met Hitlers Mein Kampf en pleitte hij voor een verbod van 'dit fascistische boek'. Een gematigde islam bestond volgens hem niet. Als moslims gematigd zijn en de Koran niet meer letterlijk nemen, waren het in zijn optiek geen echte moslims meer. Moslims kunnen zich gematigd voordoen, maar daarbij hun ware bedoelingen verbergen – volgens het beginsel van de takkiya. Het 'ziekelijke streven naar de utopische gematigde islam' van de meeste Nederlandse politici effende de weg voor 'de transformatie van Nederland in Nederarabië als provincie van de islamitische superstaat Eurabië', aldus Wilders.

De politieke elite in Nederland zou deze ontwikkeling oogluikend toelaten. Hier koppelde Wilders zijn anti-islamisme aan een populistische visie op de samenleving: aan de ene kant een elite, aan de andere kant 'de gewone burgers', 'Henk en Ingrid', 'de mensen die het niet cadeau krijgen'. De hardwerkende 'Henk en Ingrid' betalen de kosten van de massa-immigratie en van de Europese eenwording. Tussen de gewone burgers en de elite zou volgens het verkiezingsprogramma van de PVV in 2010 een diepe kloof gapen in opvattingen en belangen: of het nu gaat om 'de klimaattheorieën van Al Gore, de massa-immigratie, de islamisering, de Europese superstaat, de ontwikkelingshulp, de kunstsubsidies, [niet] strenger straffen; de burger snapt het en de elites niet'. 

De PVV stelde zich ten doel 'de macht terug te geven aan de burger' en 'de dominantie van de linkse elites te breken'. De belangrijkste maatregelen daartoe waren volgens haar verkiezingsprogram van 2010 de invoering van bindende referenda en de directe verkiezing van de minister-president en de burgemeesters, maar ook van de top van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie. Om de islamisering een halt toe te roepen wilde de PVV de immigratie uit islamitische landen stoppen, islamitische scholen sluiten, hoofddoekjes belasten en geen nieuwe moskeeën meer laten bouwen – kortom: een krachtig ontmoedigingsbeleid, al gebruikte de partij deze term zelf niet.

Het populistisch nationalisme of nationaal-populisme van de PVV gaat in andere landen vaak gepaard met een cultureel en sociaal conservatisme: behoud van nationale tradities, waarden en instellingen. Dat was bij de PVV ook het geval, in toenemende mate. Op het gebied van culturele vraagstukken als immigratie, veiligheid en strafrecht was de PVV consequent conservatief-rechts.

Zoals alle klassieke liberalen stond Wilders aanvankelijk nogal kritisch tegenover de sociale verzorgingsstaat, maar na 2006 matigde hij die kritiek en wees hij vrijwel alle door andere partijen geopperde hervormingen van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt af. De PVV wilde in 2010 in haar verkiezingsprogramma geen verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, geen versoepeling van het ontslagrecht, geen beperking van de hypotheekrenteaftrek, en geen verhoging van eigen risico in de zorg. Ook wilde de partij niet meer marktwerking in de zorg toestaan. De PVV omarmde op sociaaleconomisch terrein zowel een uitgebreide verzorgingsstaat (een links standpunt) als lage belastingen (rechts). Het kabinet waaraan de PVV vanaf 2010 gedoogsteun verleende was een expliciet bezuinigingskabinet, hetgeen erop wijst dat de sociale elementen van de PVV-agenda geen prioriteit genoten. Echter, in 2012 vormde een voorliggend programma van aanvullende bezuinigingen voor de PVV wel aanleiding voor het opzeggen van haar gedoogsteun.

Het verkiezingsprogramma oogde in 2010 minder liberaal dan in 2006, al was de liberale erfenis nog niet helemaal verdwenen. De PVV wilde nog steeds de belastingen verlagen en het aantal ambtenaren verminderen – met name de beleidsambtenaren, niet de uitvoerende ambtenaren bij politie, onderwijs en zorg. De partij wilde bovendien het rookverbod terugdraaien, op de publieke omroep en op kunstsubsidies bezuinigen, het aantal koopzondagen niet beperken en de regelgeving verminderen. Schiphol zou door minder regels op milieugebied meer moeten groeien. Dat zou men allemaal nog liberale maatregelen kunnen noemen. Alleen ter wille van de dieren streefde de partij naar meer in plaats van minder regelgeving – een verbod op ritueel slachten en afschaffing op termijn van de bio-industrie.

Vanaf 2012

Na het intrekken van de gedoogsteun aan het eerste kabinet-Rutte keerde de PVV terug naar de oppositie. In deze periode van isolement verhardden zich de standpunten van Wilders en zijn PVV. In spotjes in de Zendtijd voor Politieke Partijen, publieke optredens en op sociale media toonde de PVV zich van haar radicale kant en deed Wilders vergaande uitspraken die hem niet alleen op politieke, maar ook op juridische veroordeling kwamen te staan. Met zijn aanvallen op instituties als de Tweede Kamer, de rechtspraak en de journalistiek kregen de opvattingen van Wilders antiliberale trekken. In de verkiezingsprogramma’s bleven de kernpunten van het gedachtegoed grotendeels onveranderd, maar verschoven de accenten en vond op sommige onderwerpen eveneens radicalisering plaats.

De breuk van de PVV met het kabinet-Rutte I over een bezuinigingspakket bleek een keerpunt in het sociaaleconomisch denken van de partij. De PVV dreef verder af van haar liberale wortels, maar omarmde evenmin een links economisch program. Hoewel Wilders zich verzette tegen grootschalige bezuinigingspolitiek, bleef zijn partij een tegenstander van herverdelingspolitiek via belastingen of hervormingen van bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek. De PVV omarmde een hybride, populistische economische agenda waarin populaire rechtse ideeën als belastingverlaging werden gecombineerd met populaire linkse voorstellen als afschaffing van het eigen risico in de zorg. Deze plannen zouden moeten worden betaald door een combinatie van gerichte bezuinigingen op de ambtenarij en ontwikkelingssamenwerking en moeilijk te concretiseren bezuinigingen op zaken als uittreding uit de EU of ‘de-islamisering’. In haar verkiezingsprogramma van 2025 neemt de PVV ook sociaal-economisch weer een meer expliciete rechtse positie in.

Vanaf 2012 kwam de nadruk van het PVV-programma meer te liggen op verzet tegen de Europese Unie. In haar verkiezingsprogramma, dat dan ook de titel droeg Hún Brussel, óns Nederland, beschreef de PVV de Europese Unie als ‘in zijn essentie een totalitair project’. De partij pleitte (anders dan in voorgaande programma’s) voor een vertrek uit de EU en de Eurozone. Om die campagne kracht bij te zetten, liet Wilders Gulden-briefgeld met zijn beeltenis drukken. In het verkiezingsprogramma van 2017, het één A4-tellende Nederland weer van ons, stond wederom: ‘Nederland weer onafhankelijk. Dus uit de EU’. Het Europastandpunt was enerzijds economisch gemotiveerd, de EU zou Nederland meer kosten dan het opleverde, en kwam anderzijds voort uit de wens om Nederland te onttrekken aan Europese regels op het gebied van asiel en migratie. In de jaren nadien bleef dit standpunt ruwweg ongewijzigd, maar verloor de EU geleidelijk aan prominentie op de PVV-agenda. In 2021 pleitte de PVV in haar verkiezingsprogramma voor een Nexit. Twee jaar later werd dit iets afgezwakt en zou eerst een referendum moeten worden uitgeschreven over de vraag of een vertrek uit de EU wenselijk was. In 2025 was ook dit idee verdwenen en verzette de PVV zich slechts tegen ‘een geopolitieke Europese superstaat’.

Het terugdringen van de asielinstroom vormt een constante in het gedachtegoed van de partij. De PVV heeft zich wat dit betreft vastgezet op de uiterst-rechtse flank van het politieke spectrum. Onder invloed van de Europa vluchtelingenopvangcrisis van 2015 en 2016 kreeg immigratie en integratie steeds meer nadruk. Inhoudelijk werd het programma van de PVV op dit onderwerp steeds een beetje radicaler Van sterke beperking van asielopvang ging de PVV naar een asielstop: repte het programma in 2006 nog van een quotum van 5000 asielzoekers dat jaarlijks zou moeten worden opgevangen, in 2010 en 2012 waren dit er 1000. In 2017 werd dat teruggebracht naar nul.

Organisatorische ontwikkeling

De PVV is organisatorisch gezien geen politieke partij, althans geen ledenpartij. De PVV  kent formeel slechts twee leden, de persoon Wilders en de Stichting Groep Wilders (waarvan Wilders ook het enige bestuurslid is). De partij heeft geen partijcongressen, geen afdelingen, geen jongerenorganisatie, geen wetenschappelijk bureau en geen partijblad. Het is wel mogelijk om de PVV (financieel) te steunen en vrijwilliger te worden, maar een lidmaatschap kent de partij niet. De partijvertegenwoordigers leggen ook geen verantwoording af aan leden, maar aan Geert Wilders. De partij is volledig rondom hem opgebouwd en in feite een autocratisch-geleide eenmanspartij, ondersteund door secondanten. 

Een van de verklaringen achter deze constructie is, pijnlijk genoeg, veiligheid. Vanwege zijn uitspraken over de islam ontvangt Wilders al decennialang geregeld ernstige (doods)bedreigingen aan zijn adres. Sinds zijn vertrek uit de VVD in 2004 wordt hij daarom permanent beveiligd. Door zich als (enige) bestuurslid van de Stichting Groep Wilders in te schrijven, voldeed hij wel aan de minimale eisen van de Kiesraad om zich te registreren als partij, maar kon hij tegelijkertijd voorkomen dat andere bestuursleden zouden moeten vrezen dat hun namen en adressen via het KvK-register te traceren zouden zijn. 

Er is ook een onderliggende strategische reden. Wilders heeft nooit leden willen werven uit vrees voor infiltratie door rechts-extremisten en querulanten, zoals de Centrumpartij begin jaren tachtig ondervond, en om te voorkomen dat zijn partij politieke gelukszoekers zou aantrekken die ‘LPF-achtige toestanden’ zouden veroorzaken. Met dat laatste werd verwezen naar de voortdurende interne strijd binnen de LPF over personen, strategie en koers, die de partij deed uiteenvallen. ‘Mijn nieuwe politieke beweging moet alles worden wat de LPF niet was,’ verklaarde Wilders een jaar voordat hij de PVV oprichtte. 

Binnen de PVV heerst ook een afkeer van volledig opgetuigde partijorganisaties die uiteindelijk alleen eigenbelang zouden najagen en een oligarchische barrière zouden vormen tussen kiezers en gekozenen. Partij-ideoloog Martin Bosma beargumenteerde dat de PVV als ledenloze 'netwerkpartij' democratischer was dan een ouderwetse ledenpartij, omdat zij alleen verantwoording schuldig zou zijn aan de kiezer en niet aan 'die vreemde, ongekozen tussenlaag die samenklit op partijbijeenkomsten en in partijbunkers'. Volgens deze, ideologisch gedreven, rechtvaardiging zou de PVV democratischer zijn dan de traditionele partijen. 

Wilders heeft in alle partijorganisatorische aangelegenheden, zoals het rekruteren en selecteren van kandidaten, het bepalen van standpunten en het communiceren met de kiezer, de volledige controle. Hij wordt ondersteund door een kleine groep van getrouwen, voornamelijk bestaand uit Tweede Kamerleden uit het eerste uur, die zich ‘de Oude Negen’ noemen. Zij zijn - met uitzondering van Hero Brinkman - altijd loyaal aan hem gebleven, en tegelijkertijd voor hun politieke loopbaan ook van hem afhankelijk. Zeven van ‘de Oude Negen’ staan voor de verkiezingen van 2025 opnieuw op een verkiesbare plaats. Alleen Fleur Agema kondigde aan zich niet meer verkiesbaar te stellen. Wie zich verder tot de kring van - deels ook wisselende - getrouwen van Wilders mag rekenen, is geregeld onderwerp van speculatie. 

Conclusie

Ideologisch gezien beschouwen politicologen de PVV als een populistisch radicaal-rechtse partij, net als bijvoorbeeld Forum voor Democratie. Om de breder wordende groep aan partijen op de rechterflank te kunnen aanduiden die een sterke hang vertonen naar nativisme (eigen volk eerst), autoritarisme (een voorkeur voor sterke, hiërarchisch geordende staat) en populisme, wordt tegenwoordig ook de term ‘uiterst rechts’ gebruikt. De PVV onderscheid zich van sommige andere radicaal-rechtse partijen door zich veel nadrukkelijker te profileren als anti-islam partij.

Organisatorisch lijkt de PVV een duidelijk voorbeeld van een professioneel-electorale partij: veel kiezers, een kleine professionele staf en geen leden, geen partijblad, geen partijcongressen en geen afdelingen. Haar succes en haar toekomst hangt vrijwel geheel af van Geert Wilders, oprichter en enig partijlid. Hij bepaalt in grote mate de verkiezingsprogramma’s, de kieslijsten en de koers van de partij. 

De oorspronkelijke versie van deze partijgeschiedenis is geschreven door Paul Lucardie, sindsdien is de tekst geactualiseerd door medewerkers van het DNPP (onder wie Paul Lucardie zelf). Deze partijgeschiedenis is voor het laatst bijgewerkt in september 2025.

Laatst gewijzigd:17 oktober 2025 15:42