Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Faculteit Rechtsgeleerdheid Actueel Nieuws Columns Archief Columns

Een lastig parket: nationalisatie

Auteur: O. Couwenberg

Het bankwezen blijft de gemoederen bezig houden. In de Verenigde Staten zwaait het sentiment de ene dag de kant op van het opkopen van slechte leningen (via het TARP II fonds, nu hernoemd in Financial Stability Plan) en de andere dag naar volledige nationalisatie, onder andere om Citibank van de (vermeende) ondergang te redden.

Ook hier in Nederland speelt de discussie en vooral wanneer de aandelenkoers van ING weer een val maakt. Dat dit alleen bij ING gebeurt, komt omdat we in Nederland niet veel private grootbanken meer hebben. ABNAmro en Fortis Bank Nederland bevinden zich al in overheidshanden. De Rabobank is tot nu toe de enige die geheel zelfstandig is. De voordelen van nationalisatie van ING zijn natuurlijk evident. Ten eerste hoeft de ING spaarder, obligatiebelegger en werknemer zich geen zorgen meer te maken over zijn spaargeld, obligatie en baan. Alleen de aandeelhouders hebben het nakijken: de aandeelhouders van ING zullen hetzij een verwaarloosbaar belang hebben, dan wel geheel uitgekocht of mogelijk zelf geheel afgestempeld worden. Ook zal de koers van ING niet meer dagelijks financieel voorpagina nieuws zijn. Dit is een belangrijk voordeel, af te meten onder andere aan de mediastilte rond ABNAmro. Daar horen we niets meer van. En geen nieuws is voor zo’n bank in kredietcrisistijden goed nieuws. Als het alleen hierom zou gaan, zou de nieuwe CEO van ING, Jan Hommen, de staat als 100% aandeelhouder waarschijnlijk met open armen verwelkomen. Echter zover is het nog niet. Aan nationalisatie kleven belangrijke nadelen.

  1. De overheid heeft dan wel diepe zakken, het financieringstekort en de daarmee gepaard gaande nationale schuld nemen beide toe indien de overheid de aandelen van een bank opkoopt. Zelfs zodanig dat ook de staat de rentekosten ziet oplopen. Ook voor de overheid is de redding van het bankwezen niet gratis.
  2. Vervolgens wordt de overheid eigenaar van een zeer grote bank, groter dan ABNAmro en Fortis Bank Nederland. ING is een nog geheel intacte bank, in tegenstelling tot die andere twee. Met ING krijgt minister Bos niet alleen een Nederlandse portefeuille aan kredieten, maar ook een uitgebreide portefeuille aan buitenlandse kredieten erbij. Met de daaraan verbonden problemen. Minister Bos zal zicht willen en moeten hebben op de kwaliteit van de kredietenportefeuille in binnen- en buitenland om inzicht te hebben welke risico’s zich in de bank hebben opgehoopt. Dit is een hele klus, maar als het goed is, is Jan Hommen (en zijn voorganger) van ING hier al ruimschoots aan begonnen (en eigenlijk hopelijk al klaar). Met de uitkomsten hiervan zal minister Bos moeten afwegen of een verdere opsplitsing van de bank in een bank voor goede en één voor slechte leningen. Het aardige is dan wel weer dat hij de “slechte” bank ook kan gebruiken om mogelijke slechte leningen van ABNAmro en Fortis Bank Nederland te stallen. En wellicht mogen enkele kleinere banken in Nederland dan ook een parkeerplaatsje hebben.
  3. Vooral de portefeuille aan buitenlandse kredieten is bij nationalisatie een moeilijk punt. Verliezen op deze portefeuille komen uiteindelijk bij de aandeelhouder terecht. Hoe ver moet de Nederlandse staat – als aandeelhouder - gaan om verliezen op leningen die uitstaan in het buitenland te incasseren? En hoe voorkom je dat verliezen op deze portefeuille de financiële gezondheid van de Nederlandse tak te zeer aantast? Dit laatste punt kan worden opgelost door de buitenlandse leningenportefeuille in een aparte vennootschap onder te brengen. Echter deze vennootschap zal toch ook een adequaat niveau aan eigen vermogen moeten hebben. Moet de Nederlandse staat dit opbrengen, of kunnen en willen private partijen hier helpen? Dit laatste lijkt, zeker nu nog, onwaarschijnlijk.
  4. Met het afsplitsen van de slechte leningen in een aparte bank zal de staat vervolgens ING (en ABNAmro en Fortis) wel weer extra moeten kapitaliseren (dat is: van eigen vermogen voorzien). Dit omdat de slechte leningen niet anders dan tegen een verlies kunnen worden weggezet in de “slechte” bank. Ook dit beroep op de staatskas zal moeten worden gefinancierd. Als dekking voor deze verplichtingen heeft de overheid dan wel de inkomsten (verkopen en interest en aflossingen) die voortvloeien uit de leningenportefeuille van de “slechte” bank en het dividend van de “goede” bank. Er is echter geen garantie dat op korte termijn deze inkomsten voldoende zijn voor de dekking van deze additionele staatsverplichtingen.
  5. Eenmaal genationaliseerd is het voor de staat niet eenvoudig meer om met steun te stoppen. De bank is tenslotte genationaliseerd om hem voor omvallen te behoeden. Als hij dan later omvalt, omdat de staat verkiest geen steun meer te geven zal dat de geloofwaardig van de staat als financiële partij sterk aantasten.
  6. Als aandeelhouder heeft minister Bos de taak om de bank aan te sturen, te controleren en besluiten goed te keuren. Daarbij zal hij zich wat actiever opstellen dan “normale”aandeelhouders in “normale” tijden gewoon zijn te doen. Volgens de minister is dit normale gedrag namelijk mede de oorzaak van de huidige problemen: te weinig weerwerk in de aandeelhoudersvergadering dan wel Raad van Commissarissen om duurzame gezondheid te bewerkstelligen. Het lijkt mij toe dat de minister dit managen van een bank, gezien zijn overige bezigheden, er niet even bij kan doen. Wellicht kan oud-minister Zalm er nog een bankje bij hebben? Het houdt echter niet op met de benoeming van een voor de staat welgevallige bestuurder. Op het bordje van de minister en zijn bestuurder zal ook het probleem van salarissen, bonussen, personeelsbeleid, en kredietbeleid terecht komen. En meer specifiek: Welke bedrijven worden wel en welke niet met een additioneel krediet gesteund? En tegen welke voorwaarden? Zijn deze voorwaarden puur bancair of spelen ook werkgelegenheidsargumenten, of argumenten van economische structuur een rol? Dit zijn moeilijke vragen die niet zomaar een antwoord hebben. Ook kan het antwoord veranderen in de tijd, afhankelijk van de economische situatie.
  7. Met de nationalisatie van nog een grote bank is een belangrijk deel van de hele sector in overheidshanden. Dit kan niet anders dan de concurrentie op onze toch al geconcentreerde bancaire markt aantasten. Op lange termijn schaadt dit de allocatie van middelen in de economie. Het zo snel mogelijk weer privatiseren van de belangen is niet alleen een goed voornemen, maar ook absoluut noodzakelijk. Het is echter de kredietcrisis die in belangrijke mate de termijn bepaalt en niet de overheid. De korte termijn kan dan ook overgaan in een langere termijn waardoor het vrome voornemen wordt gefrustreerd.

In de kredietcrisis zijn er geen alternatieven met per saldo voordelen, er zijn alleen alternatieven met minder nadelen. Het is kiezen uit twee (of meer) kwaden, waarbij ook de minst kwade keuze later in de tijd toch ernstig nadeliger kan blijken uit te pakken. Het nationalisatievraagstuk is en blijft een lastig parket.

Oscar Couwenberg

Laatst gewijzigd:16 december 2015 11:02