Ingrijpende aanpassing wetten rond demonstratierecht niet nodig en niet effectief

Het demonstratierecht zoals dat in Nederland wettelijk is geregeld, vereist geen ingrijpende veranderingen. Er is vooral winst te behalen in de uitvoeringspraktijk, met name bij een aantal specifieke typen demonstraties waarbij zich knelpunten kunnen voordoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over demonstraties waarbij demonstranten bewust de wet overtreden.
Dat zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoeksrapport ‘Het recht om te demonstreren in de democratische rechtsstaat’ dat door de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vandaag, op donderdag 11 december 2025, aan de Tweede Kamer is gestuurd. De belangrijkste bevindingen van het rapport staan op demonstratierecht.nu. Op die website is ook het gehele rapport te downloaden.
De onderzoekers, onder meer van de Rijksuniversiteit Groningen, hebben het (inter)nationale wettelijke kader geanalyseerd en onderzocht hoe het demonstratierecht in de praktijk functioneert aan de hand van een enquête, kennistafels en interviews met onder andere burgemeesters, politieambtenaren, officieren van justitie, demonstranten, advocaten, medewerkers van onafhankelijke (mensenrechten)organisaties en wetenschappers. Ook bestudeerden zij het demonstratierecht in Duitsland, Engeland en Frankrijk en reflecteerden zij op de betekenis van dit recht binnen de democratische rechtsstaat.
Hoofdconclusie 1: wet niet ingrijpend wijzigen
De eerste hoofdconclusie van het onderzoek is dat ingrijpende wijzigingen van de wetgeving niet zijn vereist.
In de eerste plaats vanwege het fundamentele belang van het recht om te demonstreren. Tijdens de 42 interviews die zijn afgenomen, wezen alle gesprekspartners op het belang van dit vrijheidsrecht. Door dit recht kunnen demonstranten politieke invloed uitoefenen, hebben minderheden de mogelijkheid om hun stem te laten horen en kan onvrede over bijvoorbeeld onrecht in de samenleving naar buiten komen.
In de tweede plaats is het niet noodzakelijk om de wet ingrijpend te wijzigen. De wet biedt op hoofdlijnen al voldoende bescherming aan zowel de uitoefening van de demonstratievrijheid als het beperken van die vrijheid wanneer dat noodzakelijk is. Bovendien gaven de meeste gesprekspartners aan geen behoefte te hebben aan een wetswijziging en noodzaken de cijfers hier niet toe. Zo blijkt uit een onderzoeksrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid uit mei 2025 dat 97% van alle demonstraties in 2015-2022 zonder incidenten verloopt. Het argument dat de demonstratievrijheid meer aan banden gelegd zou moeten worden omdat demonstraties vaak uit de hand lopen, gaat dus niet op. In dit kader wezen gesprekspartners nadrukkelijk op de noodzaak om incidenten bij demonstraties in een historisch perspectief te plaatsen; (discussies over) incidenten bij demonstraties zijn van alle tijden.
In de derde plaats is het wettelijk verdergaand beperken van de demonstratievrijheid weinig doeltreffend en mogelijk werkt het zelfs averechts. Zo zien de onderzoekers in landen als Engeland en Frankrijk dat een restrictieve en repressieve tendens ten aanzien van demonstraties leidt tot een negatief klimaat rondom de uitoefening van het demonstratierecht. Dit kan erin resulteren dat demonstranten ervan afzien om vreedzaam te demonstreren. Ook kan het leiden tot verharding en ongenoegen.
Hoofdconclusie 2: winst te behalen in de uitvoeringspraktijk
De tweede hoofdconclusie van het onderzoek is dat er vooral winst is te behalen in de uitvoeringspraktijk, met name bij enkele specifieke typen demonstraties waarbij zich knelpunten kunnen voordoen. Het gaat daarbij met name om demonstraties waarbij demonstranten de grenzen van de wet bewust overschrijden en om demonstraties waarbij andere fundamentele rechten in het gedrang kunnen komen.
Bij het eerste type gaven gesprekspartners onder andere aan dat normen geen ‘lege hulzen’ moeten zijn. De demonstratievrijheid is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Het uitgangspunt is dat tegen wetsovertreders kan worden opgetreden. Het Openbaar Ministerie en de rechter in Nederland zijn daarbij soms terughoudender dan internationale mensenrechtenverdragen voorschrijven. Tegelijkertijd moet dat optreden (zoals de opgelegde straf) altijd proportioneel zijn.
Bij het tweede type - waarbij sprake is van een botsing van fundamentele rechten - wordt in de praktijk met name een spanningsveld gevoeld bij demonstraties bij abortusklinieken. Daarbij botst de demonstratievrijheid met het recht op privacy van de kliniekbezoekers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 december 2025 (nadat het onderzoek was afgerond) een richtinggevende uitspraak gedaan over de vraag in hoeverre de specifieke locatie en de kwetsbaarheid van kliniekbezoekers kan worden meegewogen bij het beperken van een demonstratie bij een abortuskliniek. Als die uitspraak onvoldoende soelaas biedt voor protestacties rondom abortusklinieken, dan kan inspiratie worden geput uit het Duitse recht. Daar is in 2024 een specifieke bufferzoneregeling geïntroduceerd voor protestacties in de buurt van abortusklinieken.
Overige observaties empirisch onderzoek
Tijdens het empirisch onderzoek wezen gesprekspartners nog op een aantal andere knelpunten in de uitvoeringspraktijk rondom demonstraties. Daarbij gaat het met name om het niet-aanmelden van demonstraties, stroef of ontbrekend contact met organisatoren en demonstranten, de beperkte politiecapaciteit, door de burgemeester opgelegde onnodige (standaard)voorschriften en het ontbreken van kennis over het demonstratierecht bij overheid en burger. Ook zijn tijdens het onderzoek zorgen geuit over politieoptreden rondom demonstraties. Daarbij worden in het bijzonder genoemd het bezoeken van demonstranten thuis, toegenomen surveillance en het gebruik van politiegeweld.
In het omvangrijke rapport staan de onderzoekers onder andere uitgebreid stil bij de bovenstaande bevindingen en formuleren zij verschillende aanbevelingen en aandachtspunten.
Het onderzoek is uitgevoerd door een onderzoeksteam van negen onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen, Pro Facto, de Universiteit van Amsterdam en de Tilburg University, onder wie Berend Roorda, Noor Swart, Joachim Bekkering, en Heinrich Winter. De opdrachtgever is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), het onafhankelijke kennisinstituut voor de rechtsstaat van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Meer nieuws
-
13 oktober 2025
Opinie | Regie: een onduidelijk toverwoord, mét een prijskaartje