Skip to ContentSkip to Navigation
Maatschappij/bedrijven Wetenschapswinkels Taal, Cultuur en Communicatie Projecten Afgeronde projecten en publicaties

Onderzoek naar het beeld van migranten in historische kinderboeken (1945-1970)

Masterstudente Jonna Mager benutte de collectie van het Kinderboekenhuis voor een onderzoek naar het beeld van migranten dat wordt gepresenteerd in kinderboeken uit de periode 1945-1970. Een actueel onderwerp in deze tijd, waarin discussies over stereotypering en racisme hoog op kunnen lopen. Mede vanwege deze actualiteit en geïnspireerd door eerder onderzoek, koos Jonna voor dit onderwerp.

Kinderboek 'Een neger in het dorp!' van Nel Verschoor-van der Vlis
Kinderboek 'Een neger in het dorp!' van Nel Verschoor-van der Vlis

‘Er was eens een jongetje en hij heette Sambo en hij was pik pik zwart. En zijn moeder heette Mambo, en ze was ook pik pik zwart. En zijn vader heette Jambo en hij was ook helemaal pik pik zwart.’

Dit fragment komt uit het populaire Gouden boekje Sambo, het kleine zwarte jongetje. U kent het misschien wel. Het gaat over een jongetje dat van zijn ouders nieuwe kleren krijgt. Wanneer hij gaat wandelen in het woud wordt hij belaagd door tijgers. Sambo weet zichzelf te redden door de tijgers zijn nieuwe kledingstukken te geven en dan naakt een boom in te vluchten. Uit frustratie rennen de tijgers zo hard om de boom heen, dat ze tot boter smelten. De vader van Sambo schept deze tijgerboter vervolgens op, waarna de moeder er tijgerpannenkoeken van bakt.

Dit boekje toont goed hoe ingewikkeld de discussie rond dit soort boekjes kan zijn. Sambo (1953) werd lange tijd niet in Nederland uitgegeven, vanwege vermeend racisme. Vanaf 2001 verschijnt het boekje in ongewijzigde vorm opnieuw. Volgens de uitgever zou het niet racistisch, maar juist empowering zijn. Sambo en zijn familie lossen het tijgerprobleem op een innovatieve wijze op en worden de helden van het verhaal. Toch is het goed om ons te realiseren dat er onder deze positieve laag wel degelijk stereotype beelden worden opgeroepen van zwarte mensen, levend in het oerwoud, naakt in een boom hangend op de vlucht voor tijgers (die overigens niet in Afrika voorkomen, het verhaal is dan ook van oorsprong Indiaas!).

Het beeld van de migrant als de ander

In dit onderzoek wordt het beeld van personages in kinderboeken die in uiterlijk of cultuur verschillen van traditioneel witte Nederlandse kinderen onder de loep genomen. Daarvoor zijn tien kinderboeken uit de collectie van het Kinderboekenhuis uit de periode 1945 – 1970 geanalyseerd. Dit is een interessante periode, omdat er vanwege de dekolonialisatie veel niet-westerse migranten naar ons land kwamen. Het gaat om boeken als Een neger in het dorp van Nel Verschoor-van der Vlis en Toen de Amboneesjes kwamen van Hendrik Hoogeveen. Alle geanalyseerde boeken spelen zich af in Nederland, in een overwegend witte omgeving, waarin een vreemde verschijnt die als ‘de ander’ wordt gezien. Het is de vraag in hoeverre dit personage via stereotype beelden wordt gepresenteerd en of deze presentatie negatief of positief geladen is.

Om het beeld dat van ‘de ander’ gegeven wordt te reconstrueren, is er in de boeken gekeken naar beschrijvingen van het uiterlijk en het gedrag en vanuit wiens gezichtspunt (focalisatie) er verteld wordt.

Hij veegt met zijn zwarte hand de sneeuw van zijn haar. Tussen zijn dikke lippen blinken zijn tanden en zijn zwarte ogen rollen woest door zijn hoofd (uit: Een neger in het dorp!). Het uiterlijk is vooral in het begin van veel boeken de voornaamste reden om een personage te presenteren als ‘de ander’. Er wordt veel nadruk gelegd op de huidskleur van het personage en andere personages in het boek nemen een negatieve houding aan. Zo wordt de migrant in een aantal boeken op een denigrerende manier aangesproken met aap of nikker, zoals we zien in bijvoorbeeld Een neger in het dorp! In o.a. De zwarte speelgoedman en Toen de Amboneesjes kwamen lezen we dat de migrant aanvankelijk door anderen wordt gezien als minderwaardig, of dit nou gaat om leerprestaties of om verkooptalent. In een aantal gevallen wordt de migrant ook op een positieve manier gepresenteerd. ‘De ander’ wordt dan gezien als bijzonder, als interessant en nieuw. In Een bruine jongen wordt zelfs vanuit het gezichtspunt van de migrant zelf gewezen op diens afwijkende uiterlijk, hij is zich bewust van het feit dat hij als enige in zijn omgeving een bruine huid heeft. In sommige geanalyseerde boeken wordt het anders zijn trouwens niet gethematiseerd, maar meestal wel.

Ook in het gedrag wordt vaak gewezen op het anders zijn. In Een bruine jongen wordt Karel door zijn omgeving verkeerd of niet begrepen, wat wordt gelinkt aan zijn afkomst; Karel zou anders in elkaar zitten omdat hij Indisch is. ´Wist je maar eens wat er in hem omgaat; sprak hij zich maar eens uit,’ zeggen ze weleens tegen elkaar. Tante Mies wordt er een beetje zenuwachtig van en oom Henk maakt het kriegel, die houdt van een ronden Hollansen jongen die op zijn tijd eens ondeugend kan zijn. ‘Je leert ze nooit kennen, die Indische mensen,’ zegt oom Henk met zijn zware stem. Daarnaast kunnen we concluderen dat ‘de ander’ zich in een aantal boeken soms niet prettig voelt in Nederland. Dit is niet alleen te wijten aan het regenachtige, koude weer, maar ook aan het gedrag van overige personages. Het gevolg is dat personages soms heimwee hebben naar het land van herkomst.

Omslag van verschillen naar overeenkomsten met een moraal

In de loop van het verhaal vindt in alle boeken een omslag plaats in het beeld dat van ‘de ander’ wordt gepresenteerd; vaak van negatief naar positief. De nadruk ligt niet meer op de verschillen maar op de overeenkomsten met de personages uit de omgeving. In Een neger in het dorp! komen de kinderen er bijvoorbeeld achter dat de vreemdeling ook christelijk is en Nederlands spreekt, waardoor de stemming omslaat. Deze omslag heeft in menig boek te maken met het christelijke geloof, maar kan ook het gevolg zijn van bepaald, positief gedrag van de migrant. Zo krijgt Guus in Guus en het chocoladeventje bewondering voor ‘de ander’, wanneer die een hondje uit het water redt.

Ook in boeken waarin het anders zijn niet wordt gethematiseerd wordt wel een morele boodschap aan de lezer voorgehouden, waarin wordt benadrukt dat de huidskleur en/of afkomst van iemand niet bepaalt of deze een goed of slecht mens is. Deze morele boodschap wordt soms expliciet genoemd en verbonden aan christelijke waarden. In andere boeken is de morele boodschap op een impliciete manier in het verhaal verwerkt, bijvoorbeeld door te wisselen van gezichtspunt, zoals in Oleng en Ateng. Daardoor wordt duidelijk dat twee groepen jongens elkaar beschouwen als ‘de anderen’, terwijl ze eigenlijk vergelijkbaar gedrag vertonen. De morele boodschap wordt daardoor bekrachtigd: iemands afkomst kan weliswaar invloed hebben op het gedrag dat een persoon vertoont (bijvoorbeeld uit gewoonte of traditie), maar dit is niet bepalend.

Kortom, het beeld van ‘de ander’ dat in de geanalyseerde kinderboeken uit de periode 1945 – 1970 wordt gepresenteerd loopt uiteen. We kunnen wel constateren dat in alle boeken een omslag plaatsvindt die verbonden wordt aan een morele boodschap voor de lezer. Het gaat niet om de verschillen, maar het zijn de overeenkomsten die ons binden.

Laatst gewijzigd:06 augustus 2021 14:55