Kleurrijke Kopstukken: Bert Röling
Op 9 december 2025 is het 400 jaar geleden dat Ubbo Emmius, de grondlegger van de RUG, overleed. In zijn voetspoor is de RUG gekleurd door velerlei mensen die er hebben gewerkt en gestudeerd, door de eeuwen heen. Sommigen zijn van uitzonderlijke betekenis geweest. Door hun bijzondere prestaties, opvattingen en activiteiten. Deze serie belicht een aantal van deze ‘Kleurrijke Kopstukken’. Deze keer: Bert Röling.

3 mei 1946: Begin van de Tokio tribunalen
Nederland mocht vanwege de Japanse agressie in Nederlands Indië een rechter sturen naar het International Military Tribunal for the Far East in Tokio. Hier vond de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers plaats. De jonge hoogleraar Bert Röling ontpopte zich tot het juridische geweten van het tribunaal. Het bleek een keerpunt in zijn leven.

Dissenting opinion
Velen in die tijd zagen de processen in Neurenberg en Tokio als een gelegenheid voor wraakjustitie: ‘We’ll give them a fair trial and then hang them.’ Die gedachte was Röling echter vreemd. Hij stelde indringende juridische vragen. Röling ging uiteindelijk niet mee in het meerderheidsvonnis, ondanks druk vanuit de regering in Den Haag. Hij schreef een ‘dissenting opinion’, waarin hij concludeerde dat een aantal beklaagden vrijgesproken diende te worden. Röling werd hierbij ongetwijfeld beïnvloed door R. Pal, een rechter uit India, maar kwam zelfstandig tot zijn oordeel, mede door de grondige studie van het procesmateriaal: de president van het Tribunaal noemde hem de enige rechter die alle stukken had gelezen.
De reden voor zijn afwijkende oordeel was vooral dat hij de doeleinden van de Japanse politiek - het verwerven van een overheersende positie in Azië en het uitschakelen van de Europese mogendheden - op zichzelf niet strafbaar achtte. Daarin uitte zich reeds wat voor Rölings opvattingen kenmerkend zou worden: begrip voor en zelfs instemming met het streven naar wijziging van uit het koloniale tijdperk daterende verhoudingen, dus naar revisie van het Europese volkenrecht.
De vragen die in Tokio rezen zouden Röling blijven bezighouden en zijn leven een beslissende wending geven. De grenzen van het juridische vakgebied bleken te beperkt; het was noodzakelijk niet alleen normen, regels en wetten te bestuderen, maar ook maatschappelijke en politieke achtergronden.

Volkenrecht
Terug in Nederland aanvaardde hij in 1948 de uitnodiging van de Curatoren van de universiteit in Groningen om hoogleraar te worden in het strafrecht, het strafprocesrecht en de criminologie. Zijn wetenschappelijke belangstelling richtte zich steeds meer op het volkenrecht, dat hij tien jaar eerder nog een ‘onaantrekkelijk en vervelend’ vak had genoemd.
Hoewel de regering in Den Haag niet altijd blij was met de opstelling van Röling, werd hij in 1950 als Groningse hoogleraar gevraagd lid te worden van de Nederlandse delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Daarbij kreeg hij wel te horen: ‘Denk eraan, ditmaal sta je wel onder instructie van de regering!’. Veel hielp dat niet. De Frans-Engelse invasie van Egypte in 1956 en het Nederlandse standpunt inzake Nieuw-Guinea in 1962 kon Röling niet anders zien dan als niet-legitieme pogingen het koloniale systeem te handhaven.
Dat leverde hem veel weerstand op, in de politiek, in de publieke opinie, maar ook onder vakgenoten. Weinigen steunden zijn begrip voor bijvoorbeeld de nationalisatie door Egypte van het Suezkanaal, als een aanpassing aan gewijzigde omstandigheden. Zijn waarschuwingen tegen de risico’s van atoombewapening werden door velen opgevat als verkapt pacifisme en zijn kritiek op de Amerikaanse politiek werd afgedaan als een bewijs van sympathie voor het Oostblok. Typerend voor de tegen Röling gekoesterde verdenkingen was de vraag van de Groningse president-curator of hij communist was.
Polemologisch Instituut
Röling was ervan overtuigd dat er heel wat moest veranderen in de wereld, en in het volkenrecht. Hij vond dat we ons ‘de luxe’ van een oorlog niet meer konden permitteren. Volgens hem was veel studie en onderzoek nodig om antwoord te kunnen geven op de vragen wat en hoe. Daarom opperde hij in 1960 de oprichting van een polemologisch instituut. Dat zou zich kunnen richten op het onderzoek naar de oorzaken van oorlog en de voorwaarden voor vrede. Dat Polemologisch Instituut ging inderdaad twee jaar later van start, met één kamertje en één medewerker.

Charisma, kennis en begrijpelijke taal
In de loop van de jaren zestig, vooral als gevolg van de Vietnamoorlog, vond Röling meer gehoor. Zijn prestige groeide, net zoals de omvang van het Polemologisch Instituut. Tot zijn overlijden in 1985 zou hij een centrale rol blijven spelen in de discussie over een vrede- en veiligheidsbeleid. Hij pleitte er steeds voor dit beleid rationeler te laten zijn en te onderbouwen met wetenschappelijke inzichten, uit verschillende disciplines. Opgegroeid in een juridische traditie bleef Röling daarbij de rechter die de feiten en argumenten toetste en vervolgens tot zijn oordeel kwam; een oordeel dat hij overigens bereid bleek te herzien als daar voldoende aanleiding voor was.
Röling richtte zich vooral ook op actuele problemen in de wereld en werd daar ook steeds op aangesproken. Hij bezat het gezag en geloofwaardigheid om onafhankelijk kritische kanttekeningen bij het officiële beleid te kunnen maken. Dat kwam enerzijds door zijn charisma en zijn statuur als befaamd jurist en hoogleraar, anderzijds door zijn feitenkennis, zijn altijd redelijke argumenten en zijn voor iedereen begrijpelijke taal. In 1973 werd hij gevraagd toe te treden tot het kabinet Den Uyl, als staatssecretaris voor ontwapening en wapenbeheersing. Hij ging daar niet op in, bleef doorwerken op zijn Polemologisch Instituut. Drie jaar later, in 1976, ging hij, 70 jaar oud, met emeritaat. De volgende ochtend begaf hij zich weer, op de fiets, naar het instituut.

Huis Groenestein
Röling woonde sinds 1950 in Huis Groenestein, in Helpman, een karakteristiek pand oorspronkelijk uit 1685. Samen met zijn vrouw Lies Sloth Blaauboer had hij vijf kinderen. Tijdens het verblijf van Bert Röling in Japan stond Lies er thuis grotendeels alleen voor, wat ze niet altijd makkelijk vond. De kinderen bleken een artistieke en creatieve aard te hebben. Dochter Jet was pianist, zoon Wiek architect, zoon Matthijs een bekende kunstschilder en zoon Hugo schreef een boek over zijn vader, met de titel: ‘De rechter die geen ontzag had, Bert Röling en het Tokiotribunaal.’ Daarin beschrijft Hugo de avonturen van vader Bert, binnen en buiten de rechtszaal in Tokio.

Bert Röling in de stad Groningen, anno 2025
De Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen huist sinds 2023 in de voormalige openbare bibliotheek aan de Oude Boteringestraat. Het gebouw heet het Rölinggebouw. Zoon Matthijs Röling beeldde, samen met Wout Muller, zijn vader af op een grote muurschildering in de aula van het Academiegebouw.
Bert Röling
-
1906: Op tweede kerstdag geboren in ’s-Hertogenbosch
-
1933: Promotie in Utrecht bij Willem Pompe,
-
1934: Oprichting Criminologisch Instituut in Utrecht
-
1946: Benoemd in het Internationale Militair Tribunaal in Tokio
-
1950: Hoogleraar in Groningen
-
1962: Start van het Polemologisch Instituut in Groningen
-
1985: Op 16 maart overleden in Groningen