Skip to ContentSkip to Navigation
Rijksuniversiteit Groningenfounded in 1614  -  top 100 university
Onderwijs Opleidingen Andere studiemogelijkheden Groningen Academy for Radiation Protection Onderwijs stralingsbescherming Stralingsbescherming

Proefexamen

TS VRS-D

Bij de meerkeuzevragen moet één van de vier alternatieven (a, b, c of d) worden aangekruist. Per vraag is maar één antwoord juist. Voor de open vragen 41, 42, 50 en 51 moet ook de volledige berekening worden bijgevoegd.

De vragen 1 tot en met 33 zijn voor iedereen.
De vragen 34 tot en met 42 zijn alleen voor Toezichthouders VRS-D.
De vragen 43 tot en met 51 zijn alleen voor Toezichthouders MR-B.

Het examen is gebaseerd op de syllabus Stralingshygiëne voor toezichthoudend medewerkers stralingsbescherming - VRS-D en MR-B, written by dr. F. Pleiter and dr. H.F. Boersma. De goede antwoorden vindt u hier .

  1. Vul de zin correct aan: Het aantal elektronen in de elektronenwolk van een neutraal atoom is gelijk aan het...
    1. aantal neutronen
    2. atoomnummer
    3. massagetal
    4. verschil van massagetal en atoomnummer
  2. Vul de zin correct aan: De twee nucliden 18 9F en 19 9F...
    1. zijn isotopen
    2. zijn isomeren
    3. hebben hetzelfde massagetal
    4. geen van de bij [a] tot en met [c] gegeven antwoorden is juist
  3. Een radioactieve bron van 1 MBq blijkt 20 weken later nog een activiteit te hebben van 1 kBq. Wat is de halveringstijd van deze bron?
    1. ongeveer 1 week
    2. ongeveer 10 dagen
    3. ongeveer 2 weken
    4. ongeveer 20 dagen

    De resultaten van een activiteitsmeting zijn weergegeven in figuur A . Hierin is vertikaal het aantal telpulsen per seconde uitgezet tegen horizontaal de tijd in seconden. Beantwoord de volgende vraag.

  4. Hoe groot is de halveringstijd van het betreffende radionuclide?
    1. ongeveer 15 seconden
    2. ongeveer 25 seconden
    3. ongeveer 55 seconden
    4. ongeveer 100 seconden

    Bekijk eerst nauwkeurig het vervalschema van het nuclide 115mIn en beantwoord daarna de volgende vraag.

  5. Welke van de onderstaande uitspraken is juist?
    1. 115mIn is een zuivere β-emitter
    2. 115In is een zuivere β-emitter
    3. 115In kent geen isomeer
    4. 115Sn is radioactief
  6. Wat gebeurt er bij het optreden van het foto-effect?
    1. een ß-deeltje draagt zijn energie over aan een elektron
    2. een foton wordt geabsorbeerd door een elektron
    3. een foton verliest een deel van zijn energie
    4. een foton wordt verstrooid
  7. Vul de zin correct aan: De waarschijnlijkheid voor het optreden van het foto-effect...
    1. neemt toe als het atoomnummer van het materiaal groter wordt
    2. hangt nauwelijks af van het atoomnummer van het materiaal
    3. neemt toe als de fotonenergie hoger wordt
    4. hangt nauwelijks af van de fotonenergie
  8. Hoe diep dringen 5 MeV α-deeltjes door in lucht?
    1. enkele micrometers
    2. enkele millimeters
    3. enkele centimeters
    4. enkele meters
  9. Hoe groot is de maximale dracht van 1 MeV β-straling in lucht?
    1. ongeveer 0,4 cm
    2. ongeveer 4 cm
    3. ongeveer 40 cm
    4. ongeveer 400 cm
  10. Wat wordt door de dosisopbouwfactor B in rekening gebracht?
    1. de bijdrage van verstrooide straling tot de dosis
    2. de sommatie van meerdere uitwendige bestralingen
    3. de sommatie van meerdere inwendige besmettingen
    4. de sommatie van meerdere radioactieve oppervlaktebesmettingen

    Het radionuclide 32P is een zuivere ß--emitter met een maximale ß-energie van 1,71 MeV. De 32P-bron is omgeven door perspex met een dikte van 1 mm. De soortelijke massa van perspex is 1,2 g/cm3.

  11. Welke door 32P geproduceerde straling komt door het omhulsel van deze bron?
    1. geen enkele straling
    2. uitsluitend ß-straling
    3. uitsluitend annihilatiestraling
    4. zowel ß-straling als annihilatiestraling
  12. Door welk materiaal worden neutronen het minst goed afgeschermd?
    1. water
    2. polyetheen
    3. paraffine
    4. lood

    In een orgaan met een massa van 100 gram wordt door röntgenstraling een energie van 2 joule afgegeven..

  13. Hoe hoog is de geabsorbeerde dosis in dat orgaan?
    1. 0,02 Gy
    2. 0,05 Gy
    3. 20 Gy
    4. 50 Gy
  14. Vul de zin correct aan: De weefselweegfactor wT wordt gebruikt voor de omrekening van...
    1. alleen equivalente dosis naar effectieve dosis
    2. alleen geabsorbeerde dosis naar equivalente dosis
    3. noch equivalente dosis naar effectieve dosis noch geabsorbeerde dosis naar equivalente dosis
    4. zowel equivalente dosis naar effectieve dosis als geabsorbeerde dosis naar equivalente dosis

    Een werknemer bij een deeltjesversneller heeft blootgestaan aan een geabsorbeerde γ-dosis van 1,0 mGy en een geabsorbeerde neutronendosis van 0,5 mGy. De stralingsweegfactor van de betreffende neutronen is wR = 8.

  15. Hoe hoog was de ontvangen equivalente dosis?
    1. 1 mSv
    2. 1,5 mSv
    3. 4 mSv
    4. 5 mSv
  16. Vul de zin correct aan: Een grote waarde van e(50) betekent...
    1. een grote radiotoxiciteit
    2. een kleine radiotoxiciteit
    3. dat de stof langzaam door het lichaam wordt uitgescheiden
    4. dat de stof snel door het lichaam wordt uitgescheiden

    De stralingsdosis afkomstig van natuurlijke bronnen wordt in Nederland voor bijna de helft veroorzaakt door één enkele soort bron.

  17. Welke stralingsbron is dat?
    1. bodem
    2. kosmische straling
    3. radon
    4. voedsel
  18. Voor welke toepassing kan een Geiger-Müller-telbuis worden gebruikt?
    1. meting van de energie van α-deeltjes
    2. meting van de energie van ß-deeltjes
    3. meting van de energie van γ-fotonen
    4. voor geen van de bij [a] tot en met [c] genoemde toepassingen

    Bij elke wisselwerking van een γ-foton met het detectormateriaal ontstaat er aan de uitgang van de NaI-detector een elektrisch signaal.

  19. Vul de zin correct aan: Bij een vaste instelling van de apparatuur is de grootte van dat elektrische signaal evenredig met...
    1. de intensiteit van de straling
    2. de energie die in het NaI is afgegeven
    3. het aantal geabsorbeerde γ-fotonen
    4. het omgekeerde van het kwadraat van de afstand tot de bron
  20. Welke detector is in principe geschikt als dosistempomonitor?
    1. proportionele telbuis
    2. Geiger-Müller-telbuis
    3. NaI-detector
    4. elk van de bij [a] tot en met [c] genoemde detectoren

    Men wil van een β-bron het equivalente dosistempo meten. De maximale β-energie is 1 MeV.

  21. Welke detector verdient in dit geval de voorkeur?
    1. Geiger-Müller-telbuis met eindvenster, die aanwijst in deeltjes per seconde
    2. Geiger-Müller-telbuis met een alzijdige massieke wanddikte van 1 g/cm2, die aanwijst in mSv per uur
    3. proportionele telbuis met een venster met een massieke dikte van 7 mg/cm2, die aanwijst in µSv per uur
    4. proportionele telbuis met een alzijdige massieke wanddikte van 1 g/cm2, die aanwijst in mSv per uur

    In een veelkanaalsanalysator worden de elektrische signalen uit een detector gesorteerd op grootte, waardoor de energieverdeling (= spectrum) van de straling zichtbaar kan worden gemaakt op een beeldscherm.

  22. Bij welke soort meting wordt nooit gebruik gemaakt van een veelkanaalsanalysator?
    1. activiteitsmeting
    2. dosistempometing
    3. besmettingsmeting
    4. γ-spectrometrie
  23. Welk weefsel is in het algemeen het meest stralingsgevoelig?
    1. weefsel dat de meeste straling ontvangt
    2. weefsel dat in de buikholte gelegen is
    3. weefsel waarvan de cellen niet meer delen
    4. weefsel waarvan de cellen snel delen
  24. Welke aandoening kan als een kansgebonden effect ten gevolge van straling worden aangemerkt?
    1. leukemie
    2. permanente steriliteit
    3. tijdelijke steriliteit
    4. vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes

    Een ongeboren vrucht ontvangt gedurende de eerste tien dagen na de conceptie een geabsorbeerde dosis van 0,5 Gy.

  25. Wat is het mogelijke gevolg van deze bestraling voor het kind?
    1. een tumor in het latere leven
    2. misvorming van een orgaan
    3. sterfte kort na de geboorte
    4. sterfte voor de geboorte
  26. Hoe groot is het overlijdensrisico ten gevolge van kansgebonden effecten na blootstelling aan ioniserende straling?
    1. ongeveer 0,01 per sievert
    2. ongeveer 0,02 per sievert
    3. ongeveer 0,05 per sievert
    4. ongeveer 0,10 per sievert
  27. Wat houdt het ALARA-principe in?
    1. alle alternatieve mogelijkheden waarbij geen straling wordt toegepast genieten zonder meer de voorkeur
    2. de resulterende stralingsdosis moet zo laag als redelijkerwijs mogelijk mogelijk worden gehouden
    3. de toepassing moet gerechtvaardigd zijn, dat wil zeggen dat de resultaten nuttig zijn en opwegen tegen de nadelen
    4. er mogen geen dosislimieten worden overschreden
  28. Wat is volgens het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming de jaarlimiet voor de effectieve dosis van een blootgestelde werknemer categorie A?
    1. 100 μSv
    2. 2 mSv
    3. 20 mSv
    4. 50 mSv

    Volgens het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming moet een ruimte waarin gewerk wordt met ioniserende straling worden aangemerkt als bewaakte of gecontroleerde zone. Het criterium hiervoor is de maximaal in deze ruimte op te lopen effectieve jaardosis.

  29. Aan welk criterium moet de effectieve jaardosis voldoen in een bewaakte zone?
    1. hoger dan 1 mSv maar lager dan 6 mSv
    2. hoger dan 6 mSv maar lager dan 10 mSv
    3. hoger dan 10 mSv maar lager dan 20 mSv
    4. hoger dan 20 mSv
  30. Moet een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) altijd worden uitgevoerd door een toezichthouder stralingsbescherming?
    1. ja
    2. nee, dit mag uitsluitend door een geregistreerd stralingsbeschermingsdeskundige worden gedaan
    3. nee, dit mag uitsluitend door stralingsbeschermingsdeskundigen worden gedaan
    4. nee, dit mag in beginsel door iedereen worden gedaan

    Volgens het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming is een radioactieve stof vrijgesteld van overheidscontrole als HETZIJ de activiteit, HETZIJ de activiteitsconcentratie onder de vrijstellingswaardes voor matige hoeveelheden (tot 1000 kg) ligt.

    nuclide activiteit (Bq) activiteits concentratie (Bq/g)
    3H 109 106
    14C 107 104
    131I 106 102
    226Ra 104 1
    241Am 104 1
    Beschouw de vrijstellingswaardes in bovenstaande tabel.

  31. Welke van de volgende radioactieve stoffen, elk minder dan 1000 kg, is niet vrijgesteld?
    1. 6×108 Bq 3H met een activiteitsconcentratie van 6×107 Bq/g
    2. 3,7×106 Bq 131I met een activiteitsconcentratie van 3×102 Bq/g
    3. 3,7×103 Bq 226Ra met een activiteitsconcentratie van 3,7×1010 Bq/g
    4. 3×103 Bq 241Am met een activiteitsconcentratie van 3×109 Bq/g

    De ISO-classificatiecode van een niet al te sterke ingekapselde bron bestaat uit de letter C gevolgd door vijf cijfers. Deze cijfers representeren de zwaarte van de test die de betreffende bron heeft ondergaan op achtereenvolgens de volgende onderdelen: temperatuur, druk, slag, vibratie en puntbelasting.

  32. Vul de zin correct aan: Een ingekapselde 63Ni-bron in een gaschromatograaf met ISO-classificatiecode 32211 is getest op...
    1. alle onderdelen
    2. alle onderdelen, waarbij het onderdeel temperatuur de zwaarste test heeft ondergaan
    3. alle onderdelen, waarbij de onderdelen vibratie en puntbelasting de zwaarste test hebben ondergaan
    4. niet alle onderdelen
  33. Welke maatregel(en) moet men nemen om te voorkomen dat een radioactieve bron zoekraakt?
    1. registratie van het gebruik van alle bronnen
    2. bewustmaking van de medewerkers met betrekking tot het risico van ontvreemding
    3. opslag in de kluis na het gebruik van een bron
    4. alle bij [a] tot en met [c] genoemde maatregelen
    De vragen 34 tot en met 42 zijn alleen voor Toezichthouders VRS-D.

    Er is een grenswaarde voor de maximaal toegestane afwrijfbare oppervlaktebesmetting.

  34. Wat is deze grenswaarde in geval van α-activiteit?
    1. 0,4 Bq/cm2
    2. 4 Bq/cm2
    3. 0,4 Bq/m2
    4. 4 Bq/m2
  35. Vul de zin correct aan: Gebruikte scintillatievloeistof op basis van kankerverwekkend xyleen...
    1. moet altijd als radioactief afval worden afgevoerd
    2. mag altijd als chemisch afval worden afgevoerd
    3. mag altijd op het riool worden geloosd
    4. geen van de bij [a] tot en met [c] gegeven antwoorden is juist
  36. Welke eigenschap is noodzakelijk voor de goede werking van de zuurkast?
    1. de vrije doorstroming van lucht wordt niet belemmerd
    2. de zuurkast is goed decontamineerbaar
    3. het raam van de zuurkast kan volledig worden gesloten
    4. het raam van de zuurkast kan volledig worden geopend
  37. Welke van onderstaande voorzorgsmaatregelen is het meest effectief om verspreiding van radioactieve besmettingen tijdens het werken met open radioactieve stoffen in het radionuclidenlaboratorium te voorkomen?
    1. dragen van een laboratoriumjas
    2. dragen van een veiligheidsbril
    3. gebruik van een morsbak
    4. correct scheiden van radioactief afval

    Een arts injecteert 500 MBq 99mTc in een patiënt. De gemiddelde afstand tussen activiteit en vingers bedraagt 1 cm. De injectiespuit wordt ongeveer 10 seconden vastgehouden. De bronconstante van 99mTc is h = 0,02 µSv·m2·h-1·MBq-1.

  38. Hoe hoog is de equivalente dosis op de vingers?
    1. ongeveer 30 µSv
    2. ongeveer 100 µSv
    3. ongeveer 300 µSv
    4. ongeveer 1000 µSv

    De zwanenhals van een wastafel in het radionuclidenlaboratorium blijkt besmet te zijn met 131I. Men meet een equivalent dosistempo van 0,3 µSv/h op 30 cm afstand van deze besmetting. De bronconstante van 131I is h = 0,066 µSv·m2·h-1·MBq-1. De afschermende werking van de zwanenhals mag worden verwaarloosd.

  39. Wat is de activiteit van de besmetting?
    1. ongeveer 0,07 MBq
    2. ongeveer 0,2 MBq
    3. ongeveer 0,4 MBq
    4. ongeveer 1,4 MBq

    Bij een werknemer wordt een dag na een incident tijdens jodering een meting gedaan. Op grond van het meetresultaat wordt geconcludeerd dat de betreffende werknemer 360 Bq van het radionuclide 131I heeft ingeademd. De effectieve dosiscoëfficiënt voor inhalatie van 131I is 1,1×10-8 Sv/Bq.

  40. Hoe hoog is de effectieve volgdosis van deze werknemer ten gevolge van dit incident?
    1. ongeveer 0,4 µSv
    2. ongeveer 4 µSv
    3. ongeveer 40 µSv
    4. ongeveer 400 µSv
    Voor de vragen 41 en 42 moet de volledige berekening worden bijgevoegd. Geef duidelijk aan via welke berekeningsmethode en/of volgens welke beredenering u tot de oplossing komt. Vermeld altijd de gebruikte grootheden en eenheden.

    Gegevens bij vraag 41

    activiteit injectievloeistof 600 MBq
    volume injectievloeistof 2 ml
    volume druppel 0,05 ml
    e(50)injectie 1,1x10-11 Sv/Bq
    e(50)inhalatie 2,9x10-11 Sv/Bq
    de verpleegkundige is geen blootgestelde werknemer
    Als de verpleegkundige een patiënt wil injecteren met tetrofosfine dat gelabeld is met het radionuclide 99mTc, schiet de naald uit en injecteert hij zichzelf per ongeluk met een druppel van de injectievloeistof.

    1. Bereken de activiteit van de druppel.
    2. Bereken de effectieve volgdosis ten gevolge van dit incident.
    3. Ga na of de jaarlimiet voor de verpleegkundige hierdoor wordt overschreden. Motiveer uw antwoord
    (maximaal 4 punten)


    Gegevens bij vraag 42

    laboratoriumklasse D
    werkplek tafel
    p-, q- en r-parameters zie figuur B
    e(50)ingesttie 1,4x10-10 Sv/Bq
    e(50)inhalatie 8,0x10-10 Sv/Bq
    werktijd per handeling 1 dagdeel = 4 uur per week
    activiteit per handeling 100 kBq
    In het radionuclidenlaboratorium wordt een niet vluchtige verbinding gelabeld met het radionuclide 35S.

    1. Bereken de maximale activiteit Amax waarmee mag worden gewerkt.
    2. Bereken de bijdrage van deze handeling tot de belastingfactor B.
    (maximaal 6 punten)


    De vragen 43 tot en met 51 zijn alleen voor Toezichthouders MR-B.

  41. Het radionuclide 210 84Po vervalt via α-verval. Wat is de dochterkern?
    1. 208 80Hg
    2. 206 80Hg
    3. 206 82Pb
    4. 208 82Pb
  42. Voor welk effect van ioniserende straling is de kans van optreden niet evenredig met de dosis?
    1. een genetisch effect
    2. een kansgebonden effect
    3. een weefselreactie
    4. leukemie
  43. Wat is volgens het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming de jaarlimiet voor de equivalente dosis op de ooglens van een blootgestelde werknemer categorie A?
    1. 20 mSv
    2. 50 mSv
    3. 150 mSv
    4. 500 mSv

    De toezichthouder stralingsbescherming heeft een aantal taken met betrekking tot het uitvoeren van handelingen met een ingekapselde bron.

  44. Wat behoort tot deze taken?
    1. nieuwe werknemers inwijden in de huisregels
    2. nieuwe werknemers inwijden in de schriftelijke instructies
    3. nieuwe werknemers inwijden in zowel de huisregels als de schriftelijke instructies
    4. geen van de bij [a] en [b] genoemde taken omdat deze uitsluitend door een stralingsbeschermingsdeskundige mogen worden uitgevoerd

    In een opstelling voor röntgenfluorescentie wordt een bron met het nuclide 57Co gebruikt. Op 1 meter van deze bron is het equivalente dosistempo 85 μSv per uur. De bronconstante van 57Co bedraagt h = 0,023 μSv·m2·MBq-1·h-1.

  45. Wat is de activiteit van deze bron?
    1. ongeveer 3,7 MBq
    2. ongeveer 37 MBq
    3. ongeveer 0,37 GBq
    4. ongeveer 3,7 GBq

    Puntbron A zendt alleen γ-straling uit met een energie van 500 keV en puntbron B zendt uitsluitend ß--deeltjes uit met een gemiddelde energie van 500 keV. Beide bronnen hebben dezelfde activiteit en er is geen absorptie van straling.

  46. Welke van onderstaande beweringen is juist?
    1. A geeft aanleiding tot een aanzienlijk lager huiddosistempo dan B
    2. A geeft aanleiding tot een ongeveer even hoog huiddosistempo als B
    3. A geeft aanleiding tot een enigszins hoger huiddosistempo dan B
    4. A geeft aanleiding tot een aanzienlijk hoger huiddosistempo dan B

    Een afgedankte rookmelder met een ingekapselde bron van 33 kBq 241Am wordt bij het vuilnis gegooid. Een peuter vindt de rookmelder, haalt deze uit elkaar en raakt via ingestie besmet met naar schatting 10% van de oorspronkelijke activiteit. De effectieve dosiscoëfficiënt voor ingestie van 241Am is 2,0×10-7 Sv/Bq.

  47. Hoe hoog is de effectieve volgdosis van de peuter als gevolg van deze besmetting?
    1. ongeveer 0,007 mSv
    2. ongeveer 0,07 mSv
    3. ongeveer 0,7 mSv
    4. ongeveer 7 mSv
    Voor de vragen 50 en 51 moet de volledige berekening worden bijgevoegd. Geef duidelijk aan via welke berekeningsmethode en/of volgens welke beredenering u tot de oplossing komt. Vermeld altijd de gebruikte grootheden en eenheden.


    Gegevens bij vraag 50

    afmetingen doos 40 cm × 40 cm × 40 cm
    activiteit 4 GBq 137Cs
    bronconstante 0,093 μSv·m2·MBq-1·h-1
    transmissie loodpot 0,1

    De toezichthouder maakt een doos klaar waarin een radioactieve bron zal worden verstuurd. De bron wordt in een loodpot verpakt om er voor te zorgen dat het equivalente dosistempo op het oppervlak van de doos nergens hoger is dan de maximaal toegestane waarde. De loodpot wordt in het centrum van de doos geplaatst.

  48. Bereken het equivalente dosistempo op het oppervlak van de doos.
    (maximaal 4 punten).


    Gegevens bij vraag 51

    activiteit 100 GBq
    bronconstante 0,12 μSv·m2·MBq-1·h-1
    lengte afstandsgereedschap 50 cm
    duur van de handeling 10 s
    de toezichthouder is ingedeeld als blootgestelde werknemer categorie A
    Tijdens de controle van lasnaden valt een ingekapselde 192Ir-bron op straat. De bron wordt door de toezichthouder met gebruikmaking van afstandsgereedschap teruggelegd in de loodcontainer.

    1. Bereken de effectieve dosis die de toezichthouder hierbij oploopt.
    2. Bereken de tijd die de klus maximaal had mogen duren voordat de jaarlimiet voor de effectieve dosis van deze werknemer is bereikt.
    (maximaal 6 punten)
Laatst gewijzigd:12 december 2025 16:38
View this page in: English