Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Evenementen Promoties

Infants at high risk of cerebral palsy

Neuromotor characteristics and the effect of the early intervention programme COPCA
Promotie:Mw. E.G. (Elisa) Hamer
Wanneer:07 november 2016
Aanvang:14:30
Promotors:prof. dr. M. (Mijna) Algra, prof. dr. A.F. (Arend) Bos
Waar:Academiegebouw RUG
Faculteit:Medische Wetenschappen / UMCG
Infants at high risk of cerebral palsy

Cerebrale parese eerder opsporen door studie babybewegingen

Hoe kun je kinderen met de ontwikkelingsstoornis cerebrale parese zo vroeg mogelijk opsporen? Die vraag stond centraal in het promotieonderzoek van Elisa Hamer. Zij onderzocht dat aan de hand van onder andere babybewegingen, pupilreacties en kniepeesreflexen. Hamer concludeert dat de afwezigheid van de Moro-'schrik'reflex en de voetgrijpreflex op zuigelingenleeftijd kunnen wijzen op een ontwikkelingsstoornis, terwijl andersom hetzelfde geldt voor het juist niet overgaan van de Moro-reflex en de asymmetrische tonische nekreflex na de leeftijd van vier tot vijf maanden. Zwart-wit zijn deze uitkomsten niet, door de ontwikkeling van het jonge zenuwstelsel kunnen sommige afwijkingen volgens Hamer nog verdwijnen en andere juist later aan het licht komen.

Cerebrale parese komt vrij vaak voor. Op de hele wereld worden jaarlijks naar schatting zo’n 140 miljoen kinderen geboren. Van iedere duizend kinderen die levend geboren worden, ontwikkelen er twee cerebrale parese, meestal door vroeggeboorte of zuurstoftekort rondom de geboorte. Jaarlijks gaat het dus om zo’n 280.000 kinderen wereldwijd. Door hersenschade hebben deze kinderen moeite met het controleren van hun bewegingen en houding. Vaak zijn er ook cognitieve of zintuigelijke problemen of gedragsproblemen. De diagnose kan meestal pas gesteld worden vanaf de leeftijd van 18 maanden, en het is ook nog onduidelijk hoe effectief vroege interventie is.

Hamer concludeert onder andere dat kinderen die in hun eerste twee levensjaren meerdere keren vertraagd reageren tijdens een pupilreactietest (de reactie van de pupil op een lichtbron) vaker een ernstigere cerebrale parese blijken te hebben, inclusief een slechtere cognitieve uitkomst. Verder blijkt de kniereflex bij kinderen met een hoog risico op cerebrale parese significant af te wijken van die van gezonde kinderen. Hamer vindt verder dat de voorspellende waarde van duidelijk afwijkende ‘general movements’ (spontane bewegingen waaraan alle delen van het lichaam meedoen) toeneemt wanneer hier ook de beoordeling van bewegingsstijfheid en ‘fidgety movements’ (kleine, continue bewegingen over het hele lichaam) aan toe worden gevoegd. Samenvattend benadrukt Hamer echter dat aan de hand van deze afwijkingen geen volledig betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden over de ernst van de cerebrale parese.

Tot slot onderzocht de promovenda hoe het nu gaat met een groep kinderen met een verhoogd risico op cerebrale parese die nog voor hun eerste levensjaar met hun ouders drie maanden een speciaal interventieprogramma volgden, ‘COPing with and CAring for infants with special needs’ (COPCA). Hun uitkomsten bleken vergelijkbaar met die van kinderen die standaard kinderfysiotherapie kregen. Wel bestond er een verband tussen de aanpak van de fysiotherapeut, de mobiliteit van kinderen op schoolleeftijd en de aanpak van hun ouders.

Elisa Hamer (1987) studeerde geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij verrichtte haar promotieonderzoek binnen de afdeling Ontwikkelingsneurologie en onderzoeksinstituut BCN-BRAIN van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Hamer is in opleiding tot neuroloog in het Radboud Universitair Medisch Centrum in Nijmegen.