Electrolyte disturbances in heart failure

Elektrolytenstoornissen bij hartfalen: focus op natrium en kalium
Hartfalen is een ernstige aandoening van het hart waarbij het hart niet meer in staat is om voldoende bloed rond te pompen in het lichaam. Patiënten met hartfalen presenteren zich met typische, maar niet-specifieke, klachten van kortademigheid, vermoeidheid, verminderde inspanningstolerantie en oedemen (het vasthouden van vocht).
Omdat verschillende elektrolyten een rol spelen in de (patho)fysiologie van het hart, onderzocht Beusekamp in zijn proefschrift de wisselwerking tussen de elektrolyten natrium en kalium enerzijds en de conventionele en meer moderne therapieën voor hartfalen anderzijds.Hij maakte hiervoor gebruik van een cohort van ruim 6.000 patiënten uit Azië, waaruit bleek dat patiënten met chronisch hartfalen met een verminderde pompfunctie een verhoogd risico hadden op het ontwikkelen van hyperkaliëmie, wanneer zij ook last hadden van diabetes, nierfunctiestoornissen of lagere natriumspiegels. Tevens toonde dit onderzoek grote internationale verschillen tussen verschillende landen. Op zichzelf bleek een afwijkend kalium niet gerelateerd aan een verschil in overleving. Deze internationale verschillende werden tevens aangetoond in een Europees cohort van patiënten met chronisch hartfalen. Tevens bleek dat patiënten met een hogere kaliumwaarde aan het begin van het onderzoek een kleinere kans hadden om na negen maanden behandeld te worden volgens de internationale richtlijnen.
Beusekamp verbreedde deze bevindingen naar een Westers cohort van patiënten met acuut hartfalen. In dit cohort bleek meer dan de helft van de patiënten een afwijkend kalium te ontwikkelen gedurende de eerste week van hun opname. Daarnaast hadden zij dan een kleinere kans om behandeld te worden met de aanbevolen medicamenten. Net als in het chronische cohort was de kaliumafwijking op zichzelf niet geassocieerd met een verslechterde prognose. Echter leidde het verlagen/stoppen van de medicatie wel tot verminderde uitkomsten.
Recent hebben sodium glucose cotransporter-2 (SGLT2)-remmers grote interesse verkregen binnen het veld van de cardiologie. SGLT2-remmers blokkeren de terugresorptie van natrium en glucose in de proximale tubulus van de nier. Beusekamp ontdekte dat het toedienen van de SGLT2-remmer empagliflozine aan de behandeling van acuut hartfalen veilig leek en voor een verhoogde urineproductie zorgde. Hij verklaarde dat dit diuretische effect niet te verklaren viel op basis van een verschil in natriurese (zout uitplassen) of een verschil in osmolariteit van de urine. Als aanvulling hierop toont hij dat empagliflozine geen effect heeft op de kaliumconcentraties in het bloed of de urine van patiënten opgenomen met acuut hartfalen.
CV Joost Beusekamp
Joost Beusekamp (1993) studeerde Geneeskunde aan Rijksuniversiteit Groningen. Zijn promotieonderzoek vond plaats bij de afdeling Cardiologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Daarna zal hij werkzaam zijn als arts-assistent bij de afdeling Cardiologie van het UMCG. De titel van zijn proefschrift luidt: Electrolyte disturbances in heart failure. Focus on sodium and potassium.