Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Praktische zaken Waar vindt u ons mr. P.A.J. (Peter) van den Berg

Nationalisme, soevereiniteit en representatie

Nationalisme, soevereiniteit en representatie: de politieke opvattingen van Jacob van Manen Adrz. (1752-1822)
 

 1. Gezagscrisis nu en toen

De laatste jaren is de verhouding tussen overheid en bevolking opnieuw het onderwerp van uitgebreide reflectie. In het bijzonder F.R. Ankersmit heeft zich gebogen over de vraag hoe de relatie tussen het Parlement en de natie tegenwoordig veelal gezien wordt en of die zienswijze wel vruchtbaar is. Deze aandacht is niet zo verwonderlijk. Sinds de jaren zestig van onze eeuw heeft de uitoefening van gezag aan vanzelfsprekendheid ingeboet en gaan er stemmen op om de directe invloed van de ingezetenen op het beleid te vergroten. Er werd op basis van de 'staatsrechtelijke vernieuwing' zelfs een nieuwe politieke partij opgericht, Democraten '66. Deze partij voert nog steeds als belangrijkste programmapunten een gekozen minister-president, een gekozen burgemeester en, overigens pas sinds 1986, een correctief referendum op. Bovendien vinden haar ideeën bestuurlijk gezien nog steeds weerklank, getuige de werkzaamheden van de staatscommissie 'dualisme en lokale democratie'. Een weliswaar vrij beperkt (grond)wetsvoorstel tot de invoering van een nationaal correctief referendum heeft het zelfs gebracht tot een tweede lezing in de Eerste Kamer alvorens te sneuvelen.

De gezagscrisis van de jaren zestig was natuurlijk geen uniek historisch fenomeen. Aan het eind van de achttiende eeuw stond de legitimatie van het gezag van de bestuurders evenzeer ter discussie. Op de lippen van de toenmalige vernieuwers lag het begrip 'volkssoevereiniteit' en er werd veel geschreven over de wijze waarop daaraan theoretisch en praktisch invulling moest worden gegeven. Eén van de fundamentele problemen vormde ook toen, zij het in een geheel andere context, de vraag hoe de relatie tussen het gezag van de overheidsorganen en het volk precies was. Hoe moest de 'volksvertegenwoordiging' gezien worden en - in samenhang daarmee - bleven er nog bevoegdheden aan het volk voorbehouden? In het kader van een nader onderzoek naar deze periode ligt het voor de hand om de ogen op het revolutionaire Frankrijk te richten, en dan met name op de abbé E.J. Sieyès (1748-1836). Deze invloedrijke afgevaardigde naar de Franse Nationale Vergadering is immers 'dieper doorgedrongen in de geheimen van de representatie dan enig ander theoreticus vóór of na hem', zoals Ankersmit opmerkt. Maar ook de Nederlandse patriot Jacob van Manen, die al vanaf 1784 politiek actief was als secretaris van het Utrechtse wapengenootschap Pro Patria et libertate, liet zich niet onbetuigd. Hij poogde in 1796 als afgevaardigde naar de eerste Nationale Vergadering, en vooral als lid van de eerste constitutiecommissie een deugdelijk theoretisch fundament te leggen onder de nieuwe, op volkssoevereiniteit en representatie gebaseerde politieke orde. Diens opvattingen, die overigens op een aantal belangrijke punten met die van Sieyès overeenkwamen, zullen in het navolgende centraal staan.

 

5. Slotbeschouwing: Van Manen en de gezagscrisis nu

Van Manens streven naar herstel van de internationale positie van de Republiek bracht hem er toe het bestaan van een Nederlandse natie te veronderstellen. Nu bevond zich in de Republiek, zeker rond 1800, geen concrete Nederlandse natie, net zomin als Frankijk toen bewoond werd door een 'Franse natie'. Het postulaat van de 'natie' was een mythe, die tot doel had om met het oog op de macht van de staat de veronderstelde, maar niet bestaande samenhang in die staat te bewerkstelligen. In de Nederlandse verhoudingen is het bestaan van een dergelijke mythe, denk ik, niet zo bezwaarlijk. Hoevelen van ons gaan er niet onwillekeurig van uit dat ze deel uitmaken van 'het Nederlandse volk', zonder daar al te veel gevolgen aan te verbinden. Van Manen bouwde evenwel voort op dit postulaat van de natie, dat door hem overigens niet als een mythe werd onderkend, met als gevolg dat zijn politieke theorie een metafysisch karakter kreeg. Hij veronderstelde namelijk tevens, dat de natie een van de in de samenleving bestaande deelbelangen geabstraheerd nationaal belang had. Uitgaande van dat ene algemene belang kon hij een in zijn ogen voor de macht van de Republiek onontbeerlijke unitaire staatsstructuur ontwikkelen, waarin voor deelbelangen geen plaats was. Met name de keuze voor een corpus morale, als representant van de abstract gedachte en objectief vast te stellen volkswil, en een onverdeelde soevereiniteit was belangrijk voor het tegengaan van de behartiging van individuele of groepsbelangen.

De voorstelling van een metafysisch gefundeerde 'wil van het volk' is echter weinig reëel, hetgeen niet vreemd is omdat zij haar fundament vindt in de mythe van de natie. Zij is weliswaar zeer geschikt om de behartiging van deelbelangen te verhullen, maar wegnemen kan zij die belangenbehartiging niet. Zij geeft derhalve geen adequaat beeld van de wijze waarop beslissingen van de overheid daadwerkelijk tot stand komen. Bovendien ontneemt zij de legitimiteit aan belangenbehartiging, terwijl dat toch de essentie van het politieke bedrijf is. Een ander, zwaarwegender bezwaar is, dat de voorstelling leidt tot het plaatsen van de soevereiniteit in één staatsorgaan, met alle gevaren van misbruik vandien. Gelukkig is er ook weinig reden om deze voorstelling over te nemen. Zij vindt immers haar oorsprong in een (externe) bedreiging van de staat en daarvan is ten onzent geen sprake. We doen er beter aan de gedachte van een objectief vast te stellen, metafysisch gefundeerd nationaal belang los te laten en daarmee ook de idee dat er in onze representatieve democratie meer wordt gerepresenteerd dan de individuen, te laten varen. Het wordt dan tevens mogelijk om de gehele staat als representant te zien, tegenover het geheel van de gerepresenteerde individuen. Dit is aantrekkelijk, omdat zich zo binnen de staat een zeker machtsevenwicht tussen de diverse organen kan ontwikkelen. Dit doet wellicht wat af aan de snelheid van de besluitvorming, nu er niet langer een hoogste orgaan binnen de staat wordt aangewezen. Maar zolang we ons een zekere stroperigheid bij het bestuur kunnen permitteren, waarom zouden we die dan niet voor lief nemen?

Het loslaten van Van Manens mythe betekent niet, dat al zijn opvattingen obsoleet zijn. Van Manen heeft namelijk wel gelijk, waar hij de representatieve democratie verkiest boven een directe. De representatieve democratie is immers geschikt om compromissen over een groot aantal zaken te organiseren in een anders tot besluiteloosheid veroordeelde samenleving. Dat hij daarbij de representatieve lichamen een grote autonomie toekent en haar daarmee principieel doet verschillen van de directe democratie is eveneens terecht. Hoewel we immers, anders dan Van Manen, erkennen dat er binnen die representatieve lichamen verdeeldheid kan en zal bestaan, moeten we hem toegeven, dat die verdeeldheid geen precieze afspiegeling is van de verschillende opvattingen die in de samenleving aanwezig zijn. Dat representatieve lichamen een janushoofd hebben, moeten we derhalve aanvaarden. Niet omdat die lichamen een hoger inzicht hebben in een abstracte volkswil, maar om de eenvoudige reden dat het een adequate weergave is van een politiek proces, waarin een veelheid van beslissingen op relatief eenvoudige en snelle wijze totstand komen. Deze noodzakelijke autonomie betekent evenwel niet, dat we de representatieve democratie tot absolute norm moeten verheffen. Het loslaten van de aan de mythe van een nationaal belang gekoppelde keuze voor een corpus morale en voor een onverdeelde soevereiniteit, brengt onder meer met zich mee dat een belangrijk principieel bezwaar tegen de invoering van een referendum over althans enkele gewichtige beslissingen uit de weg wordt geruimd.Voorwaarde zou daarbij wel moeten zijn, dat het zwaartepunt bij het representatieve lichaam blijft liggen, zodat de bestuurbaarheid niet al te zeer in de knel komt. De te behalen voordelen van een dergelijke aanpassing kunnen aanzienlijk zijn, omdat zij de belangstelling van de burgerij voor de politiek kan vergroten. De betrokkenheid bij de staat kan zo vergroot worden, hetgeen ook Van Manen zou moeten aanspreken.

Laatst gewijzigd:25 juni 2022 17:03