Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Praktische zaken Waar vindt u ons mr. P.A.J. (Peter) van den Berg

GESTAALDE ROMANTIEK

Romantiek en politiek in de cultuurfilosofie van Hans Freyer (1887-1969)

 

Vooral sinds de catastrofe waartoe het fascisme heeft geleid, is er aandacht voor de gevaren van een 'politische Romantik'. De Romantiek zou een aantal fundamenteel ondemocratische elementen in zich bergen. Dat de verhouding tussen met name de Duitse Romantiek en het fascisme niet zo eenvoudig is, kan worden aangetoond aan de hand van het denken van de vooraanstaande filosoof en socioloog Hans Freyer, die met zijn geschriften heeft bijgedragen tot het succes van de nazi's. Het blijkt dat Freyer voor zijn politieke theorie weliswaar voortbouwde op het romantische erfgoed, maar dat hij daar onder invloed van andere stromingen zelf het nodige aan heeft toegevoegd.

 

Inleiding

Hans Freyer was een Duitse academicus, die behoorde tot de kring van leidende rechtse intellectuelen, waar ook de invloedrijke politiek theoreticus Carl Schmitt (1888-1985) deel van uitmaakte. Freyer heeft in het Interbellum een grote invloed uitgeoefend op intellectuelen in en buiten de academische wereld met een cultuurfilosofie in de traditie van Oswald Spengler (1880-1936). Hier te lande genoot Freyer bekendheid bij onder anderen Johan Huizinga. Het is moeilijk Freyer bij één wetenschappelijke discipline in te delen. Hij begon als student theologie, maar hij wendde zich al snel tot de filosofie, de geschiedenis en de sociologie. In twee van zijn vroege werken is het filosofische element duidelijk aanwezig: Die Bewertung der Wirtschaft im philosophischen Denken des 19. Jahrhunderts (Leipzig 1921), waarin Freyer onderzocht hoe de verschillende negentiende-eeuwse filosofen dachten over de economie, en Theorie des objektiven Geistes (Leipzig 1923). In dat laatste werk treedt de invloed van de filosofie van Hegel duidelijk aan het licht.

Freyer was van 1923 tot 1925 hoogleraar filosofie te Kiel. In 1925 verwierf hij een professoraat in de sociologie te Leipzig. Hij vatte de taak van de sociologie ruim op: hij wilde een cultuurfilosofie opstellen die de feilen van de samenleving blootlegde en die tevens de juiste richting voor die samenleving moest bepalen. Hij zette zijn standpunten uiteen in onder meer Prometheus (Jena 1923), Der Staat (Leipzig 1925) en Revolution von rechts (Jena 1933). Toen in 1933 de nazi's aan de macht kwamen, zag Freyer dit als een verwerkelijking van zijn politieke ideeën. Als onderdeel van de 'Gleichschaltung', dat is het in de pas brengen van instellingen met de nationaal-socialistische ideologie, verdreef hij W. Goetz als leider van het Institut für Kultur- und Universalgeschichte. Hij werd evenwel geen lid van de NSDAP. Zijn vreugde over de macht die de nazi's hadden verworven, was overigens niet duurzaam. Zij voldeden niet aan Freyers ideaal van een eensgezinde gemeenschap en Freyer paste zelf niet in het nazi-ideaal van een ondergeschikte, praktisch gerichte socioloog. Freyer bleef echter wel trouw aan het régime. De periode 1938-1944 bracht hij door op een universitaire post in Budapest. Hij vervulde daar tevens de functie van cultureel attaché.

Na de oorlog vond hij aanvankelijk geen werk bij een universiteit. Pas in 1953 werd hij bijzonder hoogleraar aan de universiteit te Münster, welke functie hij tot 1963 vervulde. Ook bleef hij publiceren, waarbij vooral zijn Theorie des gegenwärtigen Zeitalters (Stuttgart 1955) met een oplage van 16000 exemplaren de aandacht trok. Er verschenen vertalingen van dat werk in het Nederlands (Mens en massa in deze tijd. Een structuuranalyse, Utrecht: Het Spectrum z.j.), in het Spaans en in het Frans, zodat kan worden geconstateerd, dat Freyer ook na de Tweede Wereldoorlog nog een ruime lezerskring heeft gehad.

 

Conclusie: een anti-democratische politieke theorie

Uit het voorgaande blijkt dat de verwantschap tussen de Romantiek en Freyers politieke theorie erg groot was. Toch moeten we de Romantiek hierom niet categorisch afwijzen. Het was vooral Freyers decisionistische kleuring van de Romantiek die een verharding van zijn politieke theorie meebracht. Anders gezegd: zijn gestaalde Romantiek leidde tot een gestaalde politiek. Deze politiek was radicaal, activistisch en - vanwege de eis van het primaat van de politiek - totalitair. Dit betekende een versterking van de anti-democratische elementen die Freyer met de Romantiek gemeen had. Freyers anti-materialisme mondde uit in een keuze voor emoties als leidraad in de politiek, hetgeen betekende dat hij een rationele, democratische behartiging van materiële belangen afwees. Zijn gerichtheid op het 'Ganze' ontaardde in een streven naar een politiek volk met als gevolg het verwerpen van individuele vrijheid. Zijn acceptatie van ongelijkheid ontwikkelde zich tot een verering van grote mannen die iedere controle op staatslieden onmogelijk maakte.

 

Epiloog: na de Tweede Wereldoorlog

Ik heb hierboven alleen aandacht geschonken aan Freyers opvattingen in het Interbellum. Hij heeft evenwel ook na 1945 zijn cultuurfilosofie uitgedragen. Hij bleef in grote lijnen dezelfde ideeën verkondigen. Opnieuw sprak hij over de vervreemding van de mens in de industrieel-technische samenleving. Opnieuw verketterde hij de ratio en de gelijkvormigheid die daar volgens hem het gevolg van was. Nog steeds stelde Freyer daar emoties als kameraadschap, offervaardigheid en trouw tegenover. Deze 'essentiële krachten' noemde hij 'vitale und geistige Kräfte der Erde'. Ook het decisionisme was na 1945 nog aanwezig, evenals het geloof dat alleen grote mannen van het type 'conservatieve revolutionair' deze 'Kräfte' konden ontketenen. Een aantal elementen ontbraken wel: Freyer sprak niet meer over de mystieke zin van de geschiedenis. Ook de enorme nadruk op de staat was vervangen door aandacht voor de familie en voor dorpsverbanden. Verder was de verheerlijking van oorlog als bindmiddel verdwenen. Toch bleef zijn cultuurfilosofie antidemocratisch. Zijn uitgangspunten bleven ongelijkheid en onvrijheid met zich meebrengen. Hij zegt - en daarmee wil ik afsluiten - in Theorie (1955):


    'De groep weet hoe men zich in een bepaald geval moet
    gedragen; de mens heeft in het geheel geen drang zich
    aan deze verwachting te onttrekken, want in een maat-
    schappij te leven en zich door haar te laten bepalen
    is zijn natuur.'

Laatst gewijzigd:25 juni 2022 17:03