Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Nieuws

Rede opening Academisch Jaar 2011 door prof. dr. Elmer Sterken, Rector Magnificus Rijksuniversiteit Groningen

Dames en Heren,

Vanmiddag wil ik het met U hebben over de grenzen van de universiteit. Een heel abstract onderwerp, maar het is mijn bedoeling te laten zien, dat het ook een heel concreet, om niet te zeggen: praktisch-beleidsmatig – onderwerp in deze tijden van profilering is.

De ons omringende maatschappij verandert snel, U kunt het zelf dagelijks in de media meebeleven. Dat betekent dat de universiteiten soms ingrijpende koerswijzigingen moeten doorvoeren. Om mijn voorganger, Frans Zwarts aan te halen: van tijd tot tijd moeten universiteiten zich opnieuw uitvinden.

Ook nu leven we in een periode waarin wij ons goed op onze missie moeten bezinnen. Wij kunnen ons natuurlijk in een ivoren toren opsluiten, maar dat is geen verstandige strategie.

De vraag is dan: wat kan een instituut, dat tot missie heeft wetenschappelijk onderzoek en onderwijs van topkwaliteit te verzorgen, bijdragen aan de ontwikkeling van de regionale, nationale en Europese samenleving. Onze samenleving schrijdt economisch gesproken van crisis naar crisis en staat voor de enorme opgave haar technologische basis te vernieuwen en duurzaam te maken, terwijl ze volop worstelt met de gevolgen van de meest vergaande globalisering ooit.

Waar staat de universiteit in een dergelijke wereld? Wat wordt van haar verwacht en welke van die verwachtingen kan zij waarmaken?

Wij komen daar zo op terug. Eerst gedenken wij de studenten en medewerkers die ons in het afgelopen collegejaar ontvallen zijn.

Ik verzoek u te gaan staan.

M. Filipovic, Student Bedrijfskunde
G. de Vries, Masterstudente Pedagogische Wetenschappen,
J. Zondag, Masterstudent Godsdienstwetenschappen.

Prof.dr. J. A. Sparenberg, emeritus hoogleraar, afdeling Wiskunde.
Prof..dr. J.A. Tjon Joe Gin, emeritus hoogleraar, afdeling Theoretische Kernfysica
Prof.dr. H.W.M. Gazendam, hoogleraar, afdeling Innovation Management and Strategy
Prof.dr. A. Blaauw, Emeritus hoogleraar, afdeling Sterrenkunde
Drs S.M. Brinkman, verbonden aan het Talencentrum
Prof. Dr A.G.F. van Holk, emeritus hoogleraar, Afdeling Slavische Taal en Letterkunde
Drs A.P.W.M. Oerlemans, verbonden aan het onderwijsbureau van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen
Drs E.J. Boersma, voormalig verbonden aan de afdeling Pedagogiek, Andragogiek en Onderwijskunde
Prof dr. W. Blok, emeritus hoogleraar, afdeling Nederlandse Taal en Letterkunde
Prof.dr. G.K. van der Hem, emeritus hoogleraar, afdeling Interne Geneeskunde
Drs W.M. Wiersema, voormalig universitair docent, afdeling Nederlands
Mw G. Van der Tuin-Andrusyszyn, voormalig administratief medewerker van de afdeling Financieel-Economische Zaken
Prof.dr. H. Wijnberg, emeritus hoogleraar, afdeling Organische Chemie
Dr A. Van Berkel, voormalig universitair docent, Afdeling Communicatiekunde
E.H. Hoekzema, technicus bij de afdeling Synthetische Organische Chemie

Professor Koos Duppen, lid van het College van Bestuur. Op 27 mei is college Duppen overleden. Op deze plaats is al meer gezegd over het ons ontvallen van de door de universiteit zeer geliefde vice-voorzitter van het College van Bestuur. De universiteit heeft heel veel te danken gehad aan Koos Duppen en ik kan me daar persoonlijk bij aansluiten. Zelfs op zijn allerlaatste werkdag hier aan de Oude Boteringestraat hebben we nog ruim een uur gesproken over het wel en wee van onze mooie instelling. We missen Koos Duppen nu nog dagelijks.

 

Korte stilte

Ik verzoek u weer te gaan zitten.

Wat zijn de belangrijkste maatschappelijke verschuivingen om ons heen? Ik zal er twee beschrijven en bespreek dan de wens van het Kabinet om te komen tot een profilering van universiteiten in het algemeen, om vervolgens een eerste aftrap te geven van de profilering van onze instelling. Werken aan de grenzen van het weten is onze slogan, maar het is op zijn minst net zo interessant om eens na te denken over de grenzen van onze eigen activiteiten.

De eerste niet te negeren verandering is de verschuiving van de economische macht in de wereld. Snel opkomende landen als Brazilië, Rusland, India, China, andere Aziatische Tijgers en de overige aanbieders van belangrijke grondstoffen zoals de Arabische landen en Zuid-Afrika gebruiken de binnenkomende middelen wel om te investeren in kennis. Dat is duidelijk zichtbaar, ook in de contacten die wij met die landen mogen onderhouden. Je hoeft maar rond te lopen op een gloednieuwe campus in China om dat gevoel te krijgen.

De tweede ontwikkeling in vooral de Westerse industrielanden is de afname van de bereidheid om publieke middelen in het hoger onderwijs te investeren. Hoger onderwijs wordt meer en meer als een individuele en niet als een maatschappelijke verantwoordelijkheid gezien.

Vooral in landen met een publiek hoger onderwijsstelsel, zoals Nederland, leidt dat ertoe dat het onderwijsstelsel door de overheid gedwongen wordt zichzelf in de houdgreep te nemen. Minder geld, maar wel meer publieke inmenging. Dit is een belangrijke paradox waar wij mee te maken krijgen: in een periode van afnemende verantwoordelijkheid van de overheid komen steeds meer regels, die tot doel hebben het Hoger Onderwijs te reguleren.

Zeker na de InHolland affaire vindt de regering een vinger aan de pols niet meer genoeg. Ze heeft dit liefdevolle verpleegstersgebaar daarom vervangen door een bestraffend stelsel van preventieve controle, handboeien en boetes. En natuurlijk door strenge afspraken over productiviteitsverbetering: meer studenten die slagen, meer toppublicaties en veel minder 'gedoe' zoals minister-president Rutte het noemt.

Dan het nieuwe beleid. In het najaar zal het zogeheten Hoofdlijnenakkoord voor het Hoger Onderwijs in de Tweede Kamer behandeld worden. Het Kabinet Rutte ziet soelaas in twee zaken: profilering van de universiteiten en een nauwere samenwerking met het bedrijfsleven.

Ik wil over beide onderwerpen iets in het algemeen zeggen en daarna kom ik dan bij de profileringsgrenzen van onze universiteit. Mijn boodschap zal zijn dat onderzoekers zelf de koers van hun verkenningen bepalen en dat het onderzoek ook een belangrijke richting aan ons onderwijsaanbod geeft.

Bezien we de twee hoofdbedrijfstakken van een universiteit: onderwijs en onderzoek, dan geldt voor het laatste dat alle onderzoekers concurreren in de tijdschriften die alleen onderzoek publiceren dat nieuw is en zich onderscheidt van ander onderzoek. Daar waar mogelijk worden gunstige combines tussen universiteiten gezocht als het gaat om het gebruik van dure apparatuur en inzet van mensen. Dat kan zelfs zo ver gaan dat men nadenkt over een fusie, zoals onze zusterinstellingen in Zuid-Holland. Onderzoek is dus per definitie en bij uitstek geprofileerd. Maar de sterke tendens van de overheid (met name Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) om hier, samen met het bedrijfsleven, richtinggevend op te treden via topsectoren, definieert in toenemende mate het speelveld van een groeiend deel van de onderzoekfinanciering.

Wat betreft het onderwijs is een sterke roep om profilering op zijn minst merkwaardig. De markt is zoals gezegd overgereguleerd, of misschien kan ik beter zeggen: hyper-gereguleerd. Er zijn vaste prijzen, vaste salarissen, een verplichte toelating van studenten, een contraproductief geworden stelsel van regels als het gaat om de kwaliteit (en die zal dus na InHolland alleen maar toenemen!) en een verplichting om binnen afzienbare tijd 50% van alle Nederlanders tussen de 25 en 45 jaar hoogopgeleid te hebben.

Dames en Heren, de conclusie luidt dat zelfs de grote bevrijdingskunstenaar Houdini hierbij de moed zou opgeven. Ik denk dat het makkelijker is om je aan twintig kettingen te laten vastbinden in een grote ton met water met twintig tijgerhaaien eromheen en daar levend uit te komen, dan om je te profileren op de markt voor onderwijs in Nederland.

En daarmee kom ik dan op de kern van het thema: waar liggen de grenzen van een universiteit als de onze. En daarmee bedoel ik niet de landsgrenzen, want die zijn in mijn ogen al helemaal verdwenen, maar op de inhoudelijke grenzen van wat wij wel en niet zouden moeten doen en wat wij wel en niet kunnen doen.

Laat ik wederom onderscheid maken tussen onderzoek en onderwijs als het gaat om de grenzen van onze eigen activiteiten.

De grenzen van het onderzoek lijken niet te bestaan en die zouden er ook niet moeten zijn. Louter vakzusters en –broeders bepalen de koers van de wetenschap en niemand anders. Alleen onderzoekers kunnen beoordelen welke koers de wetenschap moet varen. Thematisch genieten onderzoekers dus de volledige vrijheid. Want we hebben al menigmaal gezien dat het inperken van de thematiek contraproductief is. Het leidt tot risico-vermijdend gedrag en levert doorgaans wel degelijk middle of the road onderzoek op, maar geen baanbrekende resultaten. Het geld geven aan de talentvolle onderzoeker (hoe moeilijk ook om dat te bepalen) is de beste strategie.

En dan de afbakening van de onderzoeksgebieden. Geen universiteit kan of wil het gehele scala aan wetenschappelijk onderzoek beslaan. Geen universiteit heeft daar de middelen voor, zelfs de rijkste Amerikaanse universiteiten zouden dit niet kunnen. Bovendien bestaat er hysterese of padafhankelijkheid in het onderzoek. De positie van nu is bepalend voor de toekomst of resultaten uit het verleden zijn geen garantie maar vaak wel een voorspeller van toekomstig succes. Dit is ook het mechanisme van de onderzoeksbeoordelingen: heeft een groep kwalitatief goed werk afgeleverd en is hij productief geweest? Zo ja, dan is dat een indicatie om door te gaan onder volledige keuzevrijheid van de individuele onderzoekers als het gaat om de thematiek.

In de praktijk betekent dit dat het toekomstige profiel van de RUG als het gaat om onderzoek wordt bepaald door visitatie-uitslagen, door succes in het aanvragen van NWO en ERC-grants en door het verkrijgen van andere in competitie te vergeven financiële middelen. Gebleken kwaliteit bepaalt het pad naar het toekomstige onderzoeksbedrijf. Daarnaast moet er een beperkte ruimte bestaan voor nieuwe initiatieven en het starten van nieuwe onderzoeksgroepen.

Het universitaire onderzoeksbedrijf zal veel meer dan ooit tevoren moeten zoeken naar externe financieringsmogelijkheden. Om er voor te zorgen dat de universitaire schoorsteen blijft roken is externe brandstof nodig. En dus is een aansluiting van de RUG-thematiek met de grote maatschappelijke thema's in de Europese Commissie, het Nederlandse topsectorenbeleid en de samenwerking met de Universiteiten van Nijmegen, Twente en Wageningen van groot belang. Maar het primaat ligt bij de Groningse onderzoekers zelf.

Ik had U beloofd ook het tweede thema van het onderwijsbeleid van Rutte te behandelen: de interactie met het bedrijfsleven, of ook wel het topsectorenbeleid. Ik ga niet uitleggen wat dit precies is, maar een belangrijk resultaat van dit initiatief van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het tweede onderwijsspeeltje dus van het Kabinet Rutte, kan zijn dat spin-offs van het academische onderzoek de markt sneller bereiken. Het topsectoreninitiatief kan de informatie-uitwisseling tussen de grote bedrijven en de universiteiten sterk verbeteren, daarvan ben ik overtuigd. De ervaringen die in het afgelopen half jaar opgedaan zijn, wijzen hier duidelijk op.

Maar het kan niet zo zijn dat particuliere bedrijven de academische onderzoeksagenda bepalen. Dat laatste is toch echt voorbehouden aan de wetenschappers zelf. Maar ook wetenschappers realiseren zich dat maatschappelijke relevantie en zichtbaarheid van groot belang is. De succesvolle publieksvoorlichting van de Nederlandse sterrenkunde is daar een goed voorbeeld van. En op het terrein van bijvoorbeeld Food & Nutrition, waarin de RUG participeert, bewijzen bedrijven en kennisinstellingen dat ze goed samen kunnen werken aan een onderzoeksprogrammering. Met respect voor beide benaderingen en agenda’s.

Hoe dan ook: het is voor alle universiteiten heel belangrijk geworden een duidelijk antwoord te geven op de vraag aan welke maatschappelijke thema's zij kunnen bijdragen.

De RUG is flink op weg die duidelijkheid te scheppen. In deze zin wordt ons profiel wordt scherper en scherper. Het kan niemand ontgaan zijn dat de RUG zich onderscheidt met de twee initiatieven: healthy ageing en energie. In de alfa-gammasector voegen we daar het thema sustainable society toe. Samen met de gebleken onderzoekskwaliteit in de vaststaande wetenschapsgebieden, zoals bijvoorbeeld in het Zernike Institute for Advanced Materials dat mondiaal een top vijf positie inneemt, bepalen deze thema's het onderzoeksprofiel van de instelling.

Het onderzoeksprofiel dient ook tot uiting te komen in het onderwijsprofiel en daarmee kom ik op de afbakening van de grenzen van het onderwijs.

Universiteiten moeten afbakenen welke onderwijsproducten ze aanbieden. In de geest van Bologna verdient het naar mijn idee aanbeveling bachelor-opleidingen in het begin zo breed mogelijk op te zetten en in een soort trechter-model naar toenemende specialisatie toe te werken tot na verloop van tijd een grote mate van specialisatie in de master mogelijk is.

Voor een universiteit als de onze zijn de regionale wortels van groot belang en een breed basisaanbod van algemene bachelor-opleidingen past binnen onze instelling. Naast een enkele specifieke bachelor zal het RUG-aanbod dus vooral breed moeten zijn. Er is in mijn ogen ook grote behoefte aan een liberal arts-achtige bachelor. Bachelor-programma's in Groningen zullen dus breed en voorbereidend zijn en zich niet zo zeer door de vaksamenstelling onderscheiden van de rest van de wereld, maar meer door de kwaliteit en de intensiteit van het onderwijs.

We gaan dan toe naar een Groninger onderwijsfilosofie.

Onderzoeksgedrevenheid is hierin het uitgangspunt. We willen verder met studenten die een sterke ambitie in hun studie hebben. Daarbij past dat die studenten deel uitmaken van aan de universiteit verbonden gemeenschappen. Deze gemeenschappen spelen een authentieke rol in het verder verwerven van kennis en vaardigheden in en rond de studie.

In dit beeld past ook dat de ambitie van de student tot uiting komt in het studietempo en dat de rendementen nog verder zullen verbeteren. Het past ook in deze tijd dat de student rationeel handelt als het gaat om het studietempo.

Vanaf heden wordt de volle aandacht gevraagd. In dat kader past het om na te denken over rendementsbevorderende maatregelen. Het in 2010 ingevoerde Bindend Studie Advies aan deze instelling heeft geleid tot een stijging van het aantal studenten dat tenminste 40 van de 60 studiepunten in het eerste jaar behaald heeft van ruim 60 naar zeker 80 procent. In aanvulling: is het niet zo dat een student deel hoort uit te maken van een jaar en samen met zijn of haar medestudenten studeert? Wij willen dat element verder invulling geven. Dit moet leiden tot grotere samenhang en daarmee tot beter studiegedrag.

De RUG zal veel selectiever worden in het masteraanbod. Er moet een koppeling zijn met de kwalitatief goede onderzoeksgroepen. Of er dient een volstrekt natuurlijke overgang naar een beroepsgroep mogelijk te zijn. Opleidingen die een van deze twee perspectieven ontberen, daar zullen afscheid van moeten aan nemen.

De RUG als instelling dient dus zelf haar eigen grenzen in het onderzoek en onderwijs te bepalen. Dat is zeker geen sinecure. De Britse econoom Ronald Coase heeft in zijn beroemde werk The Nature of the Firm uit 1937 gesteld dat de grens van een bedrijf ligt tussen wat men door de markt laat organiseren en wat men voordeliger door interne aansturing kan regelen. Een universiteit is geen bedrijf, maar de Coase-visie kan wel met enige voorzichtigheid op onze instelling losgelaten worden. Een universiteit moet geen activiteiten ondernemen die door de markt beter en/of efficiënter worden gedaan. Dat slaat op het produceren van goederen, maar ook op het aanbieden van diensten.

De RUG zal zich de komende jaren volledig moeten concentreren op de kernactiviteiten: onderwijs en onderzoek. De publieke middelen worden volledig benut voor de twee kerntaken onderwijs en onderzoek en alle zeilen worden bijgezet om meer middelen uit andere bronnen te betrekken om de academie verder te ontwikkelen. Talent, excellentie en ambitie zullen de komende jaren voortgezette aandacht krijgen. Maar alle activiteiten die niet direct met de kern te maken hebben, dienen heroverwogen te worden.

Dames en Heren, de RUG staat er ondanks wat donkere wolken heel goed voor. De financiele positie is gezond, het onderzoek is in bepaalde sectoren van wereldniveau, ik noem nogmaals het Zernike Institute for Advanced Materials, en het onderwijs is internationaal aantrekkelijk. RUG-medewerkers halen meer ERC-grants binnen dan ooit tevoren en er zijn in Groningen meer internationale studenten aangekomen. We zijn klaar om te werken aan onze eigen grenzen. Ik heb gezegd.

Laatst gewijzigd:13 maart 2020 01:54
View this page in: English