Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Nieuws

De stad, het vuil en de beerput.

Een archeologisch-historische studie naar de opkomst, verbreiding en neergang van de beerput in stedelijke context (13e tot 18e eeuw)
Promotie:Mw. R.M.R. van Oosten
Wanneer:09 januari 2014
Aanvang:12:45
Promotors:prof. dr. D.E.H. de Boer, prof. dr. B.A.M. (Bart) Ramakers
Waar:Academiegebouw RUG
Faculteit:Letteren

Het fenomeen beerput bestond in de meeste steden in de negentiende eeuw niet meer. Roos van Oosten bestudeerde 'de opkomst en de ondergang van de beerput' en concludeert dat elke stad zijn eigen aanloop had naar het moment waarop de beerput werd afgeschaft. Veranderende prioriteiten van het stadsbestuur en een andere visie op het welzijn van de totale stadsgemeenschap speelden daarbij een grote rol.
Van Oosten heeft een historisch-archeologische studie verricht, waarbij de stedelijke hygiënische infrastructuur van de 13de tot de 18de eeuw centraal staat. Zij onderzocht onder meer de constructie van de beerputten en de functie van de 'heren van de beer', het verzamelbegrip voor professionele secreetreinigers. Van Oosten was echter vooral op zoek naar een verklaring voor de opkomst en de ondergang van het zogeheten 'beerputtentijdperk'. Hiervoor heeft ze onderzoek verricht in vier steden in de kustprovincies (Alkmaar, Haarlem, Leiden en Dordrecht) en drie steden in de landgewesten (Deventer, Amersfoort en Den Bosch).
De opkomst van de beerput in de waterrijke steden kan beschouwd worden als een materiële getuigenis van het 'gemeen-oirbaer-beginsel'. Het opslaan van fecaliën in beerputten voorkwam dat de levensaderen van de stad (de waterwegen) dichtslibden en de economische infrastructuur schade toegebracht werd. In Leiden stierf de beerput een opvallend vroege dood. Omstreeks 1600, twee eeuwen eerder dan in bijvoorbeeld Haarlem, waren beerputten vervangen door op het grachtenwater lozende secreetgoten. Het motief voor deze "moord op de beerput" laat zich begrijpen tegen de achtergrond van de hoge kosten die met de frequente lediging gemoeid waren. " 'De kogel' kwam weliswaar vanuit de bouwsector," aldus Van Oosten, "maar de afgegeven vergunning voor het moordwapen kwam vanuit de lokale overheid. Het stadsbestuur had haar prioriteiten met betrekking tot de stadsgemeenschap namelijk fundamenteel gewijzigd. Leiden was definitief in een kapitalistische pre-industriële textielstad getransformeerd, waar het credo 'hoe meer mensen, hoe meer weefgetouwen, hoe meer welvaart' boven alles prevaleerde." De keerzijde van deze blinkende gouden medaille leverde Leiden op het gebied van de hygiënische infrastructuur niet langer middeleeuwse, maar al voortijdig '19de-eeuwse toestanden' op.
Roos van Oosten verrichtte haar onderzoek bij de onderzoeksschool Mediëvistiek aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek maakt deel uit van het NWO-subsidieprogramma Urbanisatie & Stadscultuur. Stadsontwikkeling en stedelijkheid in Nederland. Van Oosten werkt nu aan de Universiteit van Leiden.