Maak je eigen antibubbel
Voor onderhoudende experimenten heb je niet per se een groot laboratorium nodig. Wat zeepsop en water en voilà, je hebt antibubbels. Een omgekeerde luchtbel dus. Maar let wel op de maan.
Stel je even voor dat je directeur bent van een chemische fabriek. Op zekere dag sta je in de controlekamer tevreden te kijken naar alle wijzertjes, metertjes en oplichtende lampjes. En dan valt je iets vreemds op.
Volgens een metertje op het bedieningspaneel is het aantal luchtbellen in het koelwater aan het stijgen. Geen enkele reden tot bezorgdheid, heet zoiets in rampenbestrijdingsjargon. Meer belletjes in je water betekent dat het koelsysteem iets minder warmte kan opnemen, maar dat is niet iets waar de directeur van een chemische installatie van over z’n toeren raakt. Je schroeft gewoon de hoeveelheid koelwater een beetje op.
Dan valt je oog op de thermometer. Die staat keurig in het groen. Vreemd, want als de koelinstallatie niet goed werkt, zou de temperatuur moeten oplopen. Omdat dat niet gebeurt, draai je de koelwaterkraan juist iets dichter. Daarop neemt de temperatuur van je installatie snel toe, maar dat was nou juist niet de bedoeling. Je draait de kraan weer open, waarop de temperatuur razendsnel daalt. En dan beginnen ineens alle lampjes op je paneel te knipperen. En dan gaat het ontruimingsalarm. En dan, terwijl je naar de uitgang rent, herinner je ineens dat ergens in de gebruiksaanwijzing van je centrale iets stond over antibubbels in het koelsysteem.
Een antibubbel is precies wat de naam zegt: een omgekeerde bubbel. Een normale bubbel – laten we zeggen: een zeepbel – bestaat uit een dun fi lmpje zeepoplossing gevuld met lucht en omgeven door lucht.
Bij een antibubbel is het precies andersom: een dun filmpje lucht gevuld met, en omgeven door, water. Voor het maken van antibubbels heb je eigenlijk alleen een glas water, een beetje afwasmiddel en een spuitflesje met een opening van twee á drie millimeter nodig. En geduld. En doorzettingsvermogen. Het idee is dat je met het flesje een straaltje water in het glas spuit. Als je het goed doet, krijg je vanzelf antibubbels.
Als je het goed doet. Op papier is het maken van antibubbels eenvoudig, maar in het lab blijken dingen als watertemperatuur, de hoek waaronder je druppelt, de hoeveelheid zeep, de pH-waarde van je oplossing, de hardheid van het water, de relatieve luchtvochtigheid en waarschijnlijk ook de stand van de maan invloed te hebben.
De drie belangrijkste variabelen waarmee je zelf kunt variëren, zijn het zeepgehalte van het water, de hoek waaronder je de bubbels in het water spuit en de snelheid waarmee je dat doet. Eerst het sopje: dat mag niet al te sterk zijn, twee of drie druppeltjes afwassop zou genoeg moeten zijn. Hou de tuit van de spuitfles onder een hoek van ongeveer 45 graden en spuit de waterstraal met een beetje vaart in het glas. Nog één tip: hou het wateroppervlak zo schoon mogelijk; er mogen geen zeepbellen ontstaan. Daarvoor kun je een heel dun straaltje water in het bekerglas laten stromen
Antibubbels zijn meer dan een curiositeit. In kerncentrales en grote chemische installaties wordt de hoeveelheid luchtbellen in het koelwater met sensoren in de gaten gehouden omdat het een maat is voor de mogelijke warmteopname. Door antibubbels, die geen lucht maar water bevatten, kan het systeem denken dat de capaciteit van je koelwater afneemt, terwijl dat niet zo is. Als je dan toch aan de regelknoppen gaat zitten, loop je kans dat de temperatuur in je installatie gaat oscilleren. En dan gaat voor je het weet ergens een alarmbel rinkelen.
Auteur: Ernst Arbouw
Laatst gewijzigd: | 12 april 2021 13:14 |