Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Nieuws Nieuwsberichten

Presentatie onderzoeksrapport 'Wat werkt bij Wajongers?'

19 november 2012

Veel jongeren in de Wajong kunnen qua gezondheid wel werken, maar slechts een beperkt deel van hen doet mee op de arbeidsmarkt. De meerderheid van Wajongers heeft te maken met complexe problematiek en mentale beperkingen die hun functioneren in werk beïnvloeden. Dit zijn enkele conclusies uit het rapport ‘Wat werkt bij Wajongers?’ dat onderzoekers van het UMCG op 22 november presenteren. Zij doen dit tijdens het symposium “Kansen op werk voor jongeren met een beperking”, dat die dag in Drachten plaatsvindt. De onderzoekers concluderen verder dat zowel de inschatting van de Wajonger zélf of hij/zij wel of niet kan werken, als die van zijn ouders en schoolbegeleiders van invloed zijn op de kansen op werk van Wajongers.

Een groeiend aantal jongeren ervaart door enige vorm van beperking ernstige problemen in het persoonlijk functioneren en maatschappelijk participeren. Bijna de helft van de jongeren die in 2009 een Wajong-uitkering aanvroegen, heeft een verstandelijke beperking, ruim een kwart heeft overige ontwikkelingsstoornissen inclusief ASS en bijna een op de vijf heeft een psychiatrische stoornis. Ruim de helft heeft een tweede aandoening, met name psychiatrische ziektebeelden of overige ontwikkelingsstoornissen. Daarnaast is bij veel Wajongers sprake van bijkomende problematiek, zoals leerproblemen, psychische of somatische klachten en verslaving. Deze multi-problematiek moet allereerst gesignaleerd en behandeld worden om functioneren in werk mogelijk te maken.

Participatie in werk

De meeste Wajongers (86%) hebben arbeidsmogelijkheden. Van deze Wajongers heeft 41% op enig moment gewerkt gedurende de twee jaar durende follow-up periode; 27% heeft minimaal zes maanden en 20% minimaal twaalf maanden aaneengesloten gewerkt. De beperkte arbeidsparticipatiegraad van deze doelgroep is een knelpunt vanuit zowel sociaal maatschappelijk als financieel-economisch perspectief.

Maatschappelijke opdracht

Het bevorderen van de participatie in werk van jongeren met een beperking in functioneren blijft een belangrijke maatschappelijke opdracht. Voor de optimale begeleiding naar werk is een integrale aanpak van belang, waarbij zowel naar medische factoren, persoonlijke kenmerken als de sociale context wordt gekeken. Hierbij is zowel een rol weggelegd voor instanties als UWV, gemeenten en zorginstellingen, als ouders en schoolbegeleiders.

Rol ouders

De onderzoekers bepleiten het beleid vooral te richten op beïnvloedbare factoren; hierbij is te denken aan de inschatting van de Wajonger zelf van zijn eigen mogelijkheden en beperkingen en de percepties hierover die zijn ouders hebben. Uit het onderzoek blijkt de grote invloed die ouders hebben op de werkuitkomst van hun kinderen. Zij kunnen een goede inschatting maken van de mogelijkheden en beperkingen van hun kind, maar ook de mogelijkheden van hun kind onderschatten. Hierdoor wordt de Wajonger belemmerd in het benutten van zijn/haar potentieel. In beide gevallen is het van belang de ouders te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van een participatieplan om zicht te krijgen op de reële beperkingen van de Wajonger en eventuele negatieve percepties te kunnen bijstellen.

Rol schoolbegeleiders

Schoolbegeleiders hebben goed zicht op de mogelijkheden en beperkingen van hun leerlingen. Het is van belang om al op jongere leeftijd een concreet profiel van kenmerken en kwaliteiten van deze leerlingen op te stellen. Door de jongere vroegtijdig adequaat te begeleiden kan voortijdige schooluitval en instroom in de WAJong worden voorkomen. Bovendien is continuïteit van de begeleiding van de jongere van belang voor een vloeiende overgang van school naar werk en begeleiding tijdens het werkzame leven.

Meer informatie

Voor meer informatie en/of het onderzoeksrapport kunt u contact opnemen met de persvoorlichters van het UMCG, bereikbaar op telefoonnummer (050) 361 22 00.

Laatst gewijzigd:13 maart 2020 01:48

Meer nieuws