Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Meer erfgoed Tentoonstellingen Digitale tentoonstellingen

‘En cambio de sus ‘Coplas’’. Twee pas verworven collecties van Hendrik de Vries

Door David Veltman
1. Opdracht van Slauerhoff op het schutblad van zijn dichtbundel Saturnus
1. Opdracht van Slauerhoff op het schutblad van zijn dichtbundel Saturnus

‘Por Enrico de Vries, en cambio de sus ‘Coplas’’, schreef de dichter Jan Slauerhoff in juni 1931 in een exemplaar van zijn bundel Saturnus – ‘Voor Hendrik de Vries, in ruil voor zijn ‘Copla’s’ [1]. De Groninger dichter Hendrik de Vries (1896-1989) vertaalde vanaf 1929 de zogenaamde coplas in het Nederlands. Dat zijn korte volksliedjes of ‘coupletten’ zonder eindrijm, die vaak alleen een mondelinge overlevering kennen. Onlangs verwierf de Universiteitsbibliotheek Groningen twee bijzondere collecties met dichtbundels en handschriftelijk materiaal van Hendrik de Vries, waaronder een eerste druk van de Spaansche volksliederen en van Coplas, de bundel waarmee De Vries het meest succes boekte.

2. Hendrik de Vries omstreeks 1925
2. Hendrik de Vries omstreeks 1925

Nooit een voet buiten Groningen

De Vries was reeds van plan om naar Spanje te reizen toen hij nog nooit een voet buiten Groningen had gezet. Hij was goed bevriend met Slauerhoff, hoewel ze geheel verschillende karakters hadden. Slauerhoff drukte al vroeg een verlangen naar de zee uit in zijn gedichten, terwijl De Vries vanaf 1923 de Spaanse taal zich door zelfstudie probeerde eigen te maken. Zijn copla’s werden voor het eerst gepubliceerd in het literaire tijdschrift De Vrije Bladen en in 1931 gebundeld als Spaansche volksliederen. Die bundel moet Slauerhoff kort na publicatie hebben ontvangen van De Vries.

3. Omslag Spaansche Volksliederen (1931)
3. Omslag Spaansche Volksliederen (1931)

Slauerhoff stuurde ook gedichten aan De Vries op, die in de brieven die hij terugschreef, kritisch werden beoordeeld. Het gebeurde vaker dat dichters elkaars recente werk op die manier onderling recenseerden. De Vries schreef poëzie vol dromen en onvervulbare driften, met weinig realiteitszin, maar met een afgemeten metrum en eindrijm. Eén van zijn copla’s luidde bijvoorbeeld:

‘Ik vermijd aller menschen gesprekken
Heb een droom tot onzichtbaar genot;
Ik ga naar verborgen plekken
En roep om de dood.’

[uit: Spaansche volksliederen, 1931]

In zijn vertaling van de copla’s permitteerde De Vries zich vrijheden die we naar de huidige vertaalopvattingen niet meer verantwoord vinden. De originele coplas hadden een veel vrijere vorm, die volgens De Vries te speels en te relativerend was. Deze kwaliteiten waardeerde hij evenmin in sommige gedichten van Slauerhoff. Toch was hij in zijn brieven aan Slauerhoff opvallend mild voor diens ‘vluchtige’ poëzie. Dat kwam wellicht niet alleen doordat Slauerhoff een bevriende dichter was, maar ook een arts. De Vries kon hem om raad vragen als hij last had van psychische kwalen.

Poëzie als ‘redding’

De Vries leed aan extreme stemmingswisselingen. In zijn brieven aan Slauerhoff noemde hij zelfmoord meer dan eens als reële optie. Toch was hij in staat om de manische periodes aan te wenden als bron voor zijn creativiteit. Een lang gedicht dat hij samen met Slauerhoff wilde schrijven onder de titel Erebus zou volgens hem de ‘redding’ zijn geweest die hem verhinderde om tijdens zijn eerste reis naar Spanje zelfmoord te plegen. De Vries was opgegroeid in een krappe woning aan de Anna Paulownastraat in Groningen. Nadien woonde hij met zijn ouders aan de Korreweg. Zijn vader had daar te kampen met langdurige depressies, terwijl zijn moeder aan een bipolaire stoornis leed. Zij moest meerdere keren worden opgenomen vanwege zelfmoordgevaar. De Vries’ verlangen naar alles wat Spaans was zou dus in meer dan een opzicht een vlucht uit deze benauwde wereld kunnen betekenen.

Twaalf reizen naar Spanje

Tussen 1924 en 1936 maakte Hendrik de Vries twaalf reizen naar Spanje, waar hij telkens slechts twee weken verbleef. Hij maakte reizen per trein, bus en te voet, vooral door het oosten van Spanje. Hij voelde zich in de eerste plaats aangetrokken door het land doordat hij de Spaanse vlag de mooiste ter wereld vond. Hij vond dat de vlag prachtig paste bij de stierengevechten die hij bezocht. Nadat Spanje in 1931 een republiek was geworden zou ook de rood-geel-rode vlag worden vervangen door een rood-geel-paarse. De Vries was een republikein, maar hij bleef de oorspronkelijke vlag het mooist vinden.

De Vries liet zich gedurende zijn reizen naar Spanje niet over politiek uit. Pas bij het uitbreken van de Burgeroorlog in 1936 koos hij partij voor de republiek, en tegen het opkomende nationaal-socialisme van generaal Francisco Franco. De Vries reisde nadien niet meer naar Spanje, maar hield in Groningen nog wel regelmatig lezingen en inzamelingsacties voor het land.

Kennismaking met Geers

Eind jaren twintig had De Vries kennis gemaakt met de hispanoloog G.J. Geers, die tijdens zijn verblijf in Spanje een sympathie voor het communisme had ontwikkeld. Nadat hij om die reden uit het land verbannen werd, begon hij als privaatdocent aan de Groningse universiteit. Geers leverde het voorwoord bij de bundel Spaansche volksliederen. De Vries was trots op zijn vertalingen, en droeg ze graag voor tijdens zijn lezingen. Toch bleef zijn kennis van het Spaans beperkt. Om te oefenen correspondeerde hij soms met Slauerhoff in het Spaans, maar deze brieven blinken niet uit in een rijke grammatica of woordkennis.

De Vries was een liefhebber van de schrijvers van de Generatie van 1898, zoals Miguel de Unamuno. Maar als hij in diens gedichten een storende herhaling aantrof, dan voelde hij zich ‘aan de poëzie verplicht’ om deze ‘fout’ te herstellen. Ook het mystieke element dat Unamuno bijvoorbeeld in het Castiliaanse landschap aanwees, kwam niet terug in De Vries’ vertaling. Hij had een voorkeur voor de Spaanse neoromantiek en het modernismo, een beweging die zich tegelijk met de Generatie van 1898 aandiende. Gedurende zijn reizen naar Spanje heeft De Vries nooit een Spaanse geestverwant opgezocht.

In een artikel voor het literaire tijdschrift De Nieuwe Stem ging De Vries wel in op het werk van zijn tijdgenoot Federico García Lorca, maar dan vooral op de invloed die deze dichter onderging van de barokdichter Luis de Góngora. Die invloed onderging De Vries zelf ook, bekende hij. Vooral Lorca’s weergave van het stierengevecht als religieus drama sprak hem zeer aan: ‘Wie niet van de stier houdt, kan geen torero zijn’, beweerde hij. De Vries droomde ervan om eens als capitalista, als in het wit geklede toeschouwer van een stierengevecht de arena te betreden en daar de zwarte stier te bestrijden. In het archief dat De Vries naliet aan de UB Groningen bevinden zich dan ook tal van Spaanse tijdschriften en kranten, waarin hij verslagen aantrof van een stierengevecht. Hij zag er een combinatie in van hartstocht en intelligentie, angst en dapperheid, gratie en kracht. De afstand die De Vries als Groninger ervoer tot deze Spaanse wereld probeerde hij koortsachtig te overbruggen.

10. Collectie De Vries (UB Groningen)
10. Collectie De Vries (UB Groningen)

Collectie Hans Roest

Het exemplaar van de Spaansche volksliederen dat nu in het bezit is gekomen van de UB, bevat een opdracht van Hendrik de Vries ‘aan Mevr. Roest. 24 November 1931’. De bundel is afkomstig uit de collectie van Hans Roest (1917-2006), een journalist die sinds 1946 bij De Maasbode werkte. Roest onderhield een correspondentie met een groot aantal dichters en romanciers, aan wie hij regelmatig een handgeschreven tekst of gedicht vroeg. De collectie die de UB onlangs heeft verworven bevat eveneens drie handgeschreven brieven van Hendrik de Vries aan Roest, waarin de dichter op een dergelijk verzoek ingaat.

Uit een brief aan Roest van november 1943 blijkt dat De Vries een groot liefhebber was van de laatromantische poëzie van Hélène Swarth. Van deze dichteres bezat Roest een aantal handgeschreven gedichten, die hij graag uitleende aan De Vries. Dit wijst erop dat De Vries een bijzondere waarde hechtte aan het handschrift van een auteur – zelf had hij ook een zeer kenmerkend handschrift. Ook het melodische karakter van de poëzie vond De Vries belangrijk, blijkt uit de correspondentie met Roest. Dat trok hem aan in de coplas: in die gedichten vormde de poëzie nog een organisch geheel met de muziek en de dans.

11. Collectie De Vries (UB Groningen)
11. Collectie De Vries (UB Groningen)

In zijn brief aan Roest analyseert De Vries het volgende ‘Lied’ van Swarth:

Mijn hart is een beker vol purperen wijn.
- Wien zal 'k er mee drenken?
Mijn hart is een vogel, die zingt zoo fijn.
- Wien zal ik hem schenken?
Mijn hart is een kindje, dat kreunt van pijn.
- Wie zal het niet krenken?
Mijn hart zal eens dood en begraven zijn.
- Wie zal het gedenken?

[uit: Hélène Swarth, Poëzie, 1920]

12. Hendrik de Vries met zijn poes Chico
12. Hendrik de Vries met zijn poes Chico

Het gedicht was volgens De Vries zeer geslaagd, op één regel na. Het ‘wie’ uit de zesde regel ‘Wie zal het niet krenken?’ had volgens hem een heel andere betekenis dan het ‘wien’ of ‘wie’ uit de overige regels. Dat stoorde hem zo sterk, schreef hij aan Roest, dat hij het gehele gedicht moest afwijzen. Hoe het dan wel moest, kunnen we afleiden uit een gedicht dat De Vries voor Roest overschreef op een blad dat zich eveneens in de handschriftencollectie van de UB bevindt:

13. ‘Groteske’ uit: Keur uit vroegere verzen, 1961
13. ‘Groteske’ uit: Keur uit vroegere verzen, 1961

Magische vormen

De Vries was een groot bewonderaar van de filosoof Friedrich Nietzsche en diens theorie van de machtswil, die het leven voorstelde als heroïsche strijd om de macht. Ook voor Ernst Schertel, een auteur van populairwetenschappelijke publicaties over gnostiek, magie en seksuologie, had De Vries belangstelling. In het exemplaar van Schertels Magie: Geschichte, Theorie, Praxis (1923) dat afkomstig is uit de bibliotheek van De Vries, onderstreepte hij het volgende citaat: ‘Aller Kampf um Herrschaft ist also ein Kampf feindlicher Strukturen, ein Kampf der Formen. Form ist nichts Totes, Äuserliches, Wesenloses, sonder Träger von Kraft, ein mystisches Etwas, das sich auswirkt im Sinne der Bildgesetze.’ (p.3).

14. Ernst Schertel, Magie (1923)
14. Ernst Schertel, Magie (1923)

Schertel wees met andere woorden een strijd aan in de eigentijdse cultuur, die niet alleen om de heerschappij ging, maar ook om de vorm. In de beheersing van de vorm, en dat kon voor De Vries heel concreet de versvorm zijn, was een kracht aanwezig die iets mystieks had. Het perfecte gedicht kon volgens hem betekenissen oproepen die de dichter zelf niet voor mogelijk had gehouden. Dat gold nog in sterkere mate voor de geheimzinnige tekeningen en schilderijen die De Vries vanaf de jaren dertig begon te maken.

15. Interieurfantasie
15. Interieurfantasie

Maar De Vries’ verlangen naar een perfecte beheersing van de vorm beperkte zich niet alleen tot de kunst. Ook het lichaam moest beheerst worden. Er ging volgens hem een verleiding van het vrouwelijk lichaam uit, die hij als ‘vals’ betitelde. Bij Schertel had hij immers aangestreept dat het lichaam niets anders is dan een waarnemingscomplex, een ‘ding’: ‘Unser “Körper”, unsere “Seele” undsoweiter sind grundsätzlich nichts anderes als bestimmte Wahrnehmungskomplexe wie ein Baum, ein Haus, ein Stern oder sonst ein “Ding”’. (p.55). Liever fantaseerde hij over de pure, ongeschonden lichamelijkheid van jonge meisjes, door hem niñitas genoemd. Deze wulpse meisjes vormden vaak het onderwerp van de sensuele tekeningen die De Vries op zijn reizen door Spanje maakte.

De Vries kon over deze fantasie met niemand praten. Alleen in zijn correspondentie met Slauerhoff zijn aanwijzingen te vinden hoezeer de dichter zelf gebukt ging onder zijn verwarde seksuele voorkeuren. Een concrete toenadering tot een vrouw kwam pas tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Riek van der Zee, een bewonderaar van zijn werk, contact met hem zocht. Ze zouden in januari 1947 trouwen.

19. Hendrik de Vries en Riek van der Zee in hun Harense woning die ze ’t Woeste hoekje hadden genoemd (1946)
19. Hendrik de Vries en Riek van der Zee in hun Harense woning die ze ’t Woeste hoekje hadden genoemd (1946)

Collectie Willem Wilmink

De andere collectie dichtbundels van Hendrik de Vries die we onlangs hebben verworven is afkomstig van de dichter en liedjesschrijver Willem Wilmink (1936-2003). Als jongen wist Wilmink zijn vader ervan te overtuigen dat hij de ‘nogal prijzige’ bundel Coplas voor hem moest kopen. Hij was diep onder de indruk van de krachtige taal waarmee De Vries een impressie of een gevoel kon weergeven.

Al gauw kende Wilmink meer dan veertig van deze gedichten uit zijn hoofd. Hij was gefascineerd door het onbegrijpelijke, maar nooit storende element in de poëzie van De Vries. De aanwezigheid van dit soort ‘raadseltaal’ maakte dat zijn gedichten niet erg geliefd waren bij zijn collega’s van de vakgroep Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij sinds 1961 werkte. Destijds behoorde de close reading van poëzie tot het vaste curriculum, de methodiek die ervan uitgaat dat de betekenis van een gedicht kan worden achterhaald met behulp van een nauwkeurige analyse van de technische eigenschappen van het gedicht.

20. De Vries zittend aan de kant van de weg in Ermelo
20. De Vries zittend aan de kant van de weg in Ermelo

Wilmink meende dat de poëzie van De Vries zich niet liet ontrafelen met behulp van dit soort methodes. De Vries schreef immers menig gedicht vanuit het perspectief van een kind, dat zich nog niet bewust was van zijn eigen gedachten. Een voorbeeld is het gedicht ‘Vroeg, toen ’t in de verte al dag was’.

Vroeg, toen ’t in de verte al dag was,
Kwamen paard en wagen voor.
Nog brandde een lamp in de stalgang.
’t Werd groot feest. Hij met zijn oom.
Zo’n lief paard. Zo’n beste wagen.
Ze zaten! Wat zou ’t nu worden?
Eerst een donker, dauwig zandpad,
Mul, moeilijk. Toen lang gedool.
Veel bloemen, en felgroen grasland.
Geruis ook van fris gestroom.
Wegjes tussen dichte hagen.
Ook hooi. Stekels, die al dorden. […]'

[uit: Gitaarfantasieën, 1955]

Het verraderlijke kind

Wilminks eigen teksten hadden vaak een autobiografische inslag. In Het verraderlijke kind, het proefschrift over Hendrik de Vries waarop hij in 1988 promoveerde, stelde Wilmink dat De Vries zich in zijn poëzie kon identificeren met het kind dat hij ooit was. In diens gedichten herkende Wilmink de angsten en fantasieën uit zijn eigen vroegste kinderjaren. Maar in zijn colleges poëzieanalyse ging hij vooral in op de close reading van versbouw, ritme, rijmvormen, klankkleur, intertekstualiteit, associaties en de inwerking van woorden, zinnen en klanken op elkaar. De dichtbundels van De Vries uit het bezit van Wilmink bevatten dan ook veel tekstkritische opmerkingen in de kantlijn, die zicht bieden op het onderzoek dat voorafging aan zijn proefschrift.

Toch schuwde Wilmink in zijn colleges ook een biografische interpretatie van poëzie niet. De Vries, in 1896 geboren als zoon van de taalkundige en leraar Wobbe de Vries en Frouwktje Opten, was het enige kind in het gezin die belangstelling voor poëzie had. Zijn vader was een boerenzoon uit Noordhorn, die zijn ouderlijk milieu ontvluchtte en cum laude promoveerde op een studie naar het dialect uit zijn geboortedorp. Hoewel zijn moeder weinig waardering voor haar zoon kon opbrengen, ervoer zijn vader de dichterlijke ambities van De Vries als een ‘stille triomf’. De dood van zijn vader in 1942 bracht De Vries de inspiratie voor een groot aantal gedichten, die biografisch kunnen worden geduid en toch erg droomachtig zijn.

21. Collectie De Vries (UB Groningen)
21. Collectie De Vries (UB Groningen)

In de dichtbundel Toovertuin (1946) wordt de ik-figuur bijvoorbeeld regelmatig bezocht door zijn overleden vader. Natuurlijk hoeft de ‘ik’ uit deze gedichten niet de autobiografische ‘ik’ te zijn. De dichter kon immers zelf ook niet altijd bepalen welke bestanddelen uit zijn poëzie autobiografisch moesten worden geduid. De Vries was een liefhebber van Freud, wiens psychologische inzicht volgens hem zo sterk was, dat hij zelf leed onder zijn eigen ontdekkingen. Ook De Vries’ gedichten getuigen van een dubbele relatie van de dichter tot zijn eigen creatieve scheppingsdrift, die zielloze dingen bezield kan maken. Dit vermogen was aantrekkelijk voor de dichter, maar het boezemde hem ook angst in. In Toovertuin luidt een titelloos gedicht bijvoorbeeld:

In de verzamelbundel Keur uit vroegere verzen (1916-1946) van 1962 werd de eerste regel vervangen door: ‘Onder bedroefde muziek werd ze binnengeleid’, waardoor de muziek een iets minder bezield karakter krijgt.

Keur uit vroegere verzen

In ons exemplaar van Keur uit vroegere verzen zijn een groot aantal briefjes gestopt in het handschrift van Hendrik de Vries [2]. Op die briefjes geeft de dichter aanwijzingen voor zijn uitgever G.A. van Oorschot bij het samenstellen van de bundel. Hij stelt dat de gedichten in de afdeling ‘Romancen’ allemaal afkomstig zijn uit Toovertuin, maar dat ze in die bundel niet genummerd werden om de eenheid van teksten te bewaren. Welke nummering ze dan in de verzamelbundel moesten krijgen, viel nog te bezien: in de linker marge kraste De Vries regelmatig meerdere nummers door. Het is interessant om te reconstrueren hoe de verzamelbundel tot stand kwam.

25. Hendrik de Vries en Riek van der Zee met de bevriende dichter Gerrit Achterberg en zijn vrouw (1957)
25. Hendrik de Vries en Riek van der Zee met de bevriende dichter Gerrit Achterberg en zijn vrouw (1957)

De Vries maakte in Keur uit vroegere verzen een onderverdeling tussen de verschillende afdelingen van zijn poëzie. Die komt niet altijd overeen met de publicatievolgorde van de bundels die hij tot dan toe had uitgebracht. De Vries schreef aanwijzingen voor de zetter in de kantlijn waaruit blijkt dat het zetsel van sommige bundels soms gewoon overgenomen kon worden, maar soms ook aangepast moest worden. Zo precies als De Vries was in de spelling en interpunctie van zijn gedichten, zo losjes sprong Slauerhoff daarmee om. De aanwezigheid van dit soort tekstkritische opmerkingen maakt dat beide collecties die de UB onlangs verwierf van belang zijn voor een nieuwe uitgave van de verzamelde gedichten van De Vries, waarin alle varianten en kladversies tot hun recht kunnen komen.

26. ‘De kleine zigeunerprinses’, gepubliceerd in: Slingerpaden, 1946
26. ‘De kleine zigeunerprinses’, gepubliceerd in: Slingerpaden, 1946

Literatuur

  • Hermans, Hub, ‘De Hispanolitis van Enrique de Vries’, in: Over de poëzie van Hendrik de Vries: twee lezingen gehouden op het Hendrik de Vries-symposium 8 november 1986. Groningen: eigen beheer, 1987.
  • Schertel, Ernst, Magie: Geschichte, Theorie, Praxis. Prien: Anthropos-Verlag, 1923.
  • Vegt, Jan van der, Hendrik de Vries: biografie. Amsterdam: Meulenhoff, 2006.
  • Vegt, Jan van der (red.), Brieven 1923-1932. Hendrik de Vries & J. Slauerhoff. Hilversum: Verloren, 2015.
  • Vries, Hendrik de, ‘Het poëtisch credo van Lorca’, in: De Nieuwe Stem 16(1961)8, p. 500-510.
  • Wilmink, Willem, Mijn broer. Aantekeningen bij gedichten van Hendrik de Vries. Baarn: De Prom, [1983].
  • Wilmink, Willem, Het verraderlijke kind: over enkele gedichten van Hendrik de Vries. Amsterdam: Bert Bakker, 1988.

Noten

  1. Slauerhoff maakte meteen al in de eerste woorden twee fouten (‘por’ moet ‘para’ zijn, en ‘Enrico’ ‘Enrique’)
  2. Dit boek is afkomstig uit dezelfde collectie als de brieven van De Vries aan Hans Roest, maar uit het exemplaar blijkt niet dat het in zijn bezit is geweest.
Laatst gewijzigd:12 oktober 2021 15:28
View this page in: English