Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Gauronica

Drinken als Brugman

Door Wim Braakman

Ubbo Emmius geldt als de stichter van de universiteit van Groningen. Zijn grafsteen staat pontificaal opgesteld in de hal van het universiteitsgebouw, zijn beeltenis meer dan manshoog in het trappenhuis. Voor de zekerheid is de tekst op de grafsteen uit het Latijn vertaald. Het zijn nu eenmaal andere tijden dan 1624.

Een aloude vraag is deze: Ubbo Emmius was inderdaad de eerste rector, maar dat is toch wel wat anders dan stichter? Een nieuwe school benoemt een directeur, maar die is dan toch niet meteen de oprichter? En zou die eer niet vooral moeten gaan naar burgemeester Alting, de heren Phebens, Rengers ten Post, Lewen en de syndicus Scato Gockinga? Zover willen de historici toch niet gaan. Klaas van Berkel de laatste biograaf van de universiteit schrijft: “Ook al is hij niet de eigenlijke stichter, zonder hem zou de universiteit niet van de grond zijn gekomen en een succes geworden zijn.”

Wat was nou die belangrijke rol van Emmius? Ten eerste was hij dankzij zijn geschiedeniswerk Rerum Frisicarum historia een alom gezien en gewaardeerd wetenschapper. Dat was niet eens zozeer omdat iedereen nou zo geïnteresseerd was in het wel en wee van de Friezen, het aan de kusten van Noord- en Waddenzee verspreide volkje. Nee, met zijn werk zette hij een nieuwe standaard neer. Er waren eerder werken over de geschiedenis van de Friezen geschreven, maar die bleken later van A tot Z uit de duim gezogen. Suffridus Petrus (1527-1597), die in 1590 tot historieschrijver van Friesland werd benoemd, schreef—zonder dat op enige wijze te staven—dat de vader van alle Friezen ene Friso was, en dat was niet zomaar iemand, neen, hij zou de kleinzoon van Noach en zoon van de koning van India zijn. Het verhaal over Friso werd overgenomen door andere geschiedschrijvers. Zo komt het ook voor in de beroemde Chronique ofte historische geschiedenis van Vrieslant, die geschreven werd door Pierius Winsemius (1586-1644).

Ubbo Emmius daarentegen baseerde zijn hele geschiedwerk op oorspronkelijke schriftelijke bronnen en hij is daarmee nog steeds een voorbeeld, ook voor huidige historici. Omdat Emmius bovendien een uitgebreid internationaal netwerk had, kon de universiteit hoogleraren van naam en faam aantrekken.

Daarnaast wist Emmius heel goed aan welke expertise het hem ontbrak en waar hij die dan vandaan kon halen. Zo rekruteerde hij de Schot William Makdowell, toen hij doorkreeg dat voor de verdediging van het gereformeerde geloof een vorm van metafysica nodig was en dat hij en zijn collega’s die niet konden geven.

Als gezegd, een van de sterke punten van Emmius was, dat hij bij anderen de vaardigheden ontdekte die bij hem zelf ontbraken. Zo liet hij de openingstoespraken van de jonge universiteit door anderen verrichten. Men luisterde naar toespraken van Pancratius van Castricum, naar de hoogleraar theologie Ravensperger, naar de hoogleraar rechten Huninga en naar de afsluitende speech van Makdowell, maar dus niet naar Ubbo Emmius.

Zelf was hij geen begenadigd spreker. Men vermoedt dat hij bovendien stotterde. Het ontbreken van juist die spreekvaardigheid bij hemzelf zal de reden zijn geweest dat hij in boek XXIV van zijn Rerum Frisicarum historia zoveel aandacht besteedt aan het bezoek aan de stad Groningen door Johannes Brugman, een groot redenaar wiens naam nog altijd voortleeft in de Nederlandse taal in de uitdrukking ‘praten als Brugman’. Ja, deze spreekwoordelijk bekend gebleven pater Jan Brugman OFM heeft op zijn reizen ook Groningen aangedaan.

Emmius meldt in zijn bespreking van het jaar 1455: “Er leefde in die tijd een man, een monnik van de Franciscaanse orde, bezield van een brandende ijver bij het onderwijzen van het volk. Toen hij de totaal verdorven zeden van alle standen zag: bij de priesters de wellust en hun hang naar slempen en schransen, bij de stadsbestuurders de onbillijkheid, bij de monniken de hebzucht en bemoeizucht, bij het volk de talloze zonden, heeft hij allen terechtgewezen en Gods toorn, komende straffen, buitenlandse en binnenlandse oorlogen en onontkoombare rampen aan het volk aangezegd.” [1]

Heldere taal voorzeker. Maar wie was deze Jan Brugman? Plaats en jaartal van zijn geboorte zijn onbekend. Omstreeks het jaar 1424 is hij in Den Bosch ingetreden bij de bedelorde der Franciscanen, ook wel Minderbroeders genoemd. Dat laatste betekent dat wij, hoewel er geen schriftelijke bewijzen voor zijn, mogen vaststellen dat hij tijdens zijn verblijf in Groningen gelogeerd heeft bij de Franciscanen aan het Broerplein, op de plek waar nu de UB staat!

Wat maakte Brugman nu zo populair onder het volk? Welnu, zoals we in het citaat van Emmius al lezen, kon hij flink tekeer gaan tegen de priesterstand die het volk teisterde met zedepreken, hocuspocus, hel en verdoemenis, maar het er ondertussen zelf goed van nam. Een hoogtepunt voor het volk was zijn preek over de dronkenschap. Daar nu was volgens Brugman niks mis mee. Hij herkende Jezus Christus in al de eigenschappen van de dronkenman: Hij vergeet zichzelf, ziet geen gevaar, wordt niet boos om bespotting en geeft alles weg: “O en was hi niet wael droncken, doe hem die mynne dwanck, dat hi quam van den oversten hemel in dit nederste dal der eerden?” [2]

Ja, van zo’n mooie vergelijking, daar lustten de Groningers wel pap van, al dan niet gefermenteerd.


Noten

  1. Vertaling uit F.A.H. van den Hombergh, ‘Brugman en de brandende ijver. Het bericht over zijn preken te Groningen in 1452’ in Het Noorden in het Midden. Opstellen over de geschiedenis van de Noord-Nederlandse gewesten in Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, red. D.E.H. de Boer e.a. (Assen 1998), pp. 240-255
  2. Citaat uit Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, in: Johan Huizinga,Verzamelde werken 3 (Haarlem 1954), p. 242
Laatst gewijzigd:30 september 2022 10:08
View this page in: English