Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Verkiezingen Verkiezingen Tweede Kamer

Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1937

Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 68-79.

‘Mussert of Moskou!’ Onder deze leus trok de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) op in de stembusstrijd van 26 mei 1937. Inspelend op de angst voor het extremisme van links poogde zij haar leider Mussert te afficheren als het bolwerk tegen het bolsjewistische gevaar. In 1933 had de NSB nog op het electoraal appèl ontbroken. Mussert vond de tijd nog niet rijp: '...niet door eens in de vier jaar een rood potlood te hanteren doet men zijn plicht tegenover het volk, maar door dag in dag uit aan de opbouw van de beweging krachtig mee te werken'. Na alle inspanningen was dan nu het moment om te oogsten gekomen. Na de Provinciale Statenverkiezingen van 1935, waarin de NSB bijna 8% van de kiezers verenigde, verwachtte Mussert een doorbraak. De verkiezingsuitslag betekende evenwel een enorme anticlimax. Met 4,2% van de stemmen was het electoraat van de NSB vrijwel gehalveerd en de hoop om op legale wijze in Nederland aan de macht te komen, vervlogen. Zwaar teleurgesteld zag lijsttrekker Mussert ervan af zitting te nemen in de vier leden tellende Kamerfractie.

De NSB was in 1931 door Mussert zelf opgericht. Onder zijn leiding trok de partij ten strijde tegen de dreiging van het communisme en ‘demo-liberalisme’. De politieke partijstrijd moest plaats maken voor nationale saamhorigheid. De zelfgekozen opdracht om de ‘vrije Dietsche Volksgemeenschap’ te beschermen werd gesymboliseerd in het nationaal-socialistische teken van de ‘wolfsangel’ - een wapen uit de tijd van de Germaanse stammen om wolven mee te doden. In het klimaat van de economische malaise en het onbehagen over de democratie vond de roep om ‘één land, één volk’ weerklank. De aanhang groeide, met name na de benoeming van Hitler tot Rijkskanselier. Na enige tijd werd de NSB antisemitischer, eerst verholen, later opener.

Langzaam maar zeker ontwaakte het besef dat aan de groei van de NSB een halt moest worden toegeroepen. De regering verbood militairen en ambtenaren het NSB-lidmaatschap en kreeg daarbij ruggensteun van religieuze zijde. In een Herderlijk Schrijven waarschuwden de bisschoppen voor het nationaal-socialisme. Als het enige protestantse kerkgenootschap sprak de synode van de Gereformeerde Kerken zich officieel en op onverbloemde wijze uit tegen de NSB. In de zomer van 1935, vlak na de beruchte Statenverkiezingen, was de beweging ‘Eenheid door Democratie’ (EDD) opgericht. Deze organisatie werd vooral gedragen door liberalen, vrijzinnig- en sociaal-democraten. Zij wilde een dam opwerpen tegen zowel nationaal-socialisme als communisme. Met als uitgangspunt ‘Mussert noch Moskou’ mengde EDD zich in de verkiezingsstrijd van 1937. Zij stelde zelf geen kandidaten, maar beperkte zich tot het geven van een stemdavies: "Uw stembiljet is een wapen; gebruik het tegen de dictatuur!" In haar tegencampagne poogde EDD de NSB - waarop de beweging zich vooral richtte - met haar eigen wapens te bestrijden door te appelleren aan nationalistische gevoelens. Hierbij werd onder anderen Willem van Oranje ingezet. Ook werd de Duitse gezindheid van de NSB aan de kaak gesteld. EDD ging de straat op om nationaal-socialistische propaganda onschadelijk te maken. Zo plakten activisten op NSB-plakkaten, waarop Mussert onder de leus ‘den man zonder wien Nederland geen toekomst meer heeft’ werd aangeprezen, de letter z van ‘zonder’ met stroken papier af.

In de verkiezingscampagne maakten de partijen gemeenschappelijk front tegen het nationaal-socialisme. Van de Vrijheidsbond - ‘Nederland geen concentratiekamp’ - tot aan de SDAP - ‘Geen concentratiekampen in Nederland’ - kreeg de bestrijding van de NSB de hoogste aandacht. In de tegencampagne werd nadrukkelijk gewezen op de ‘uitheemse’ en ‘on-Nederlandse’ herkomst van de verfoeide nazistische en fascistische ideeën van Mussert. Hier en daar kwam het in de campagne tot opstootjes, waarbij nationaal-socialistische ‘zwarthemden’ en hun tegenstanders met elkaar op de vuist gingen. Ook Mussert zelf liep bij één van deze incidenten rake klappen op. De NSB poogde in de campagne een slaatje te slaan uit deze ‘bloedgetuigen’.

Andere thema's in de campagne, zoals de economische crisis, raakten door de bestrijding van de NSB ondergesneeuwd. Hoewel het kabinet-Colijn van de politiek van de ‘gave gulden’ was afgestapt en in 1936 was overgegaan tot een devaluatie, hield de economische malaise aan en leidde het aanpassingsbeleid tot grote sociale repercussies. Evenals in 1933 vroeg de SDAP hiervoor aandacht, maar opnieuw slaagde zij er niet in om sociaal-economische issues voor het voetlicht te brengen. Tegen het aanpassingsbeleid van Colijn en de vrijzinnig-democratische minister van Financiën Oud stelden de sociaal-democraten hun ‘Plan van de Arbeid’. Niet door te bezuinigen maar door de overheidsbestedingen aan openbare werken op te voeren, wilde de SDAP de werkloosheid te lijf gaan. Dit plan vond geen gehoor bij de andere partijen. Wel veranderde hun houding ten aanzien van de SDAP enigszins als gevolg van de gedaanteverwisseling van de sociaal-democraten na hun verkiezingsnederlaag in 1933. Van een internationalistische, marxistische klassepartij was de SDAP veranderd in een nationaal georiënteerde volkspartij. Het leerstuk van de klassenstrijd was overboord gezet en de democratie ondubbelzinnig omhelsd. In deze woelige tijden ging de SDAP eveneens over tot aanvaarding van de monarchie. Net als de VDB liet zij de eis van nationale ontwapening vallen. Bij dit nieuwe tenue paste uiteraard geen samenwerking met de CPN - zoals de CPH toen weer heette. Uitnodigingen van die kant om gezamenlijk een ‘volksfront’ te vormen, werden afgewezen. De electorale vruchten van deze metamorfose van de sociaal-democraten waren aan de magere kant: de SDAP viel slechts één zetel extra ten deel.

Met elk drie zetels winst waren de ARP en de RKSP de grote winnaars van de verkiezingen. De RKSP had hiervoor steun van buitenaf nodig. De invoering van het stelsel der grootste gemiddelden bij de verdeling van de restzetels leverde haar drie zetels op. Daarnaast was het episcopaat de partij weer te hulp geschoten met een oproep tot eenheid. Zo te zien had het appèl succes gehad, want de RKVP verdween uit de Kamer. De ARP boekte haar winst op eigen kracht, door haar bekende troef Colijn uit te spelen. Colijn werd aanbevolen als ‘de leider van ons volk’. De inmiddels op leeftijd gekomen premier voerde een intensieve ‘verkiezingsveldtocht’, die hem langs 43 bomvolle zalen, tenten en kerken en tienduizenden toehoorders voerde. In Amsterdam werden op de zwarte markt de toegangskaarten voor zijn redevoering voor vijf gulden verkocht.

De poging om Colijn als kloeke, vastberaden en boven de partijen staande staatsman te afficheren, sloeg aan bij de kiezers. Tevergeefs poogde de Vrijheidsbond een graantje van zijn populariteit mee te pikken. Maar in hun slogan ‘Zet meer liberalen naast Colijn’ zagen veel liberale kiezers kennelijk een vrijbrief om dan maar meteen op Colijn te stemmen. Ook de CHU had, onder leiding van oud-premier De Geer, moeite zich staande te houden bij de wervingskracht van de anti-revolutionaire leider. De Unie leverde twee zetels in. Niet uitgesloten is dat een deel van het verlies van Vrijheidsbond en CHU - de twee minst verzuilde grote partijen - ten goede is gekomen aan de NSB.

Bij de VDB had Oud Marchant als lijsttrekker opgevolgd. In tegenstelling tot de Vrijheidsbond deelden de vrijzinnig-democraten wél mee in het succes van Colijn. De progressie was echter te gering om in het zeteltal tot uitdrukking te komen. De VDB was allang blij dat de Bond niet de rekening werd gepresenteerd voor het omstreden bezuinigingsbeleid dat Oud als minister van Financiën had gevoerd. In een ‘persoonlijke’ brief, gericht aan ‘de volwassenen van dit huis’, wekte Oud aan de vooravond van de stembusdag de kiezers op om op de VDB te stemmen.

De kleine partijen brachten het er in 1937 slecht vanaf. Naast de al genoemde RKVP verdwenen de HGS, de RSP en het Verbond voor Nationaal Herstel uit de Kamerbanken. Ook de vanaf 1918 vertegenwoordigde Plattelandersbond moest eraan geloven. De SGP, nog altijd strijdend tegen ‘Roomsche overheersching’, verloor een zetel. De CPN, die zowel aan de NSB als aan het grootkapitaal de oorlog had verklaard, leverde ook een zetel in. Van de kleinere partijen ging alleen de CDU vooruit. Als enige partij hamerde zij nog op het aambeeld van nationale ontwapening.

Al vóór de verkiezingen hadden RKSP en CHU te kennen gegeven aan te zullen sturen op een regering op ‘positief-christelijke grondslag’. Met hun oogmerk de ‘Coalitie’ te herstellen, doorkruisten zij na de stembusuitslag de opzet van Colijn. Als formateur zette deze zich in om de brede samenwerking van de voorgaande vier jaren te continueren, iets waarvoor de Vrijheidsbond en de VDB ook geporteerd waren. Colijn moest echter bakzeil halen. Hij vormde ten slotte een rechts kabinet, het vierde onder zijn leiding. Voor de Vrijheidsbond en de VDB waren de druiven zuur. "Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kann gehen", zo merkte Oud op.

Laatst gewijzigd:06 februari 2023 14:58