De kaartenbak

Hans Kuné a.j.kune@bureau.rug.nl

De universitaire bestuurders doen hun uiterste best om de wetenschappelijk onderzoekers en docenten met zo goed mogelijke voorzieningen van dienst te zijn. Ook op het gebied van ICT wordt er per jaar voor letterlijk miljoenen vertimmerd, in de hoop dat de onderzoekers en docenten hun mogelijkheden daardoor verruimd zien en in de internationale strijd om de wetenschappelijke erkenning hun mannetje of vrouwtje kunnen blijven staan. De vraag die daarbij rijst, is natuurlijk: helpen al die investeringen ook echt? Hebben de creatieve geesten, waar onze academie het van moet hebben, er baat bij of slaan al die goedbedoelde voorzieningen de plank net mis?
De redactie van Pictogram besloot een aantal wetenschappers naar hun ervaringen te vragen. Vandaag vertelt Paulien Westerman, docente Rechtsfilosofie aan de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de RUG, parttime hoogleraar aan de VU in hetzelfde vak en winnares van de Erasmusprijs, hoe zij te werk gaat en wat zij in de praktijk met onze ICT-infrastructuur doet.

Paulien Westerman

"Wat ik wel handig vind, is dat ik vanaf mijn werkplek aan de faculteit een boek kan opzoeken en reserveren. Twintig jaar geleden heb ik in de UK eens een artikel geschreven, waarin ik stelde dat het onzin is om zoiets met van die dure computers te doen, maar dat vind ik nu niet meer. Ik vind het nu gewoon handig en over het Interbibliothecair Leenverkeer ben ik zelfs enthousiast. Maar, ik moet daar wel tegelijk bijzeggen: het blijft toch wel iets beperkts houden, dat zoeken met die computer.
Het effect dat je hebt als je langs een boekenkast loopt, dat heb je met een computer niet, en dat blijf ik missen. Ik ben in de Verenigde Staten geweest en tot mijn verrassing merkte ik, dat ik dat daar wel had. Je hebt daar enorm grote bibliotheken; met een soort winkelkarretje loop je langs de kasten en als je iets ziet wat je interessant vindt, leg je dat erin. Dat hebben we hier alleen maar in de leeszalen, maar daar had je dat voor veel meer boeken. En dat is en blijft voor mij de beste manier om boeken te zoeken.
In plaats van die computers, zouden we eigenlijk een bibliotheek moeten hebben, die vijf of tien keer zo groot is als de onze. En daar staan gewoon alle boeken die in de magazijnen liggen voor je gerangschikt, natuurlijk niet op grootte en volgorde van binnenkomst, maar netjes op onderwerp. Ik heb het heel vaak, als ik langs planken loop, dat ik ergens een band zie staan, en dat ik dan gewoon voel: dat boek moet ik hebben. Dat kijk ik dan door, en dan denk ik: hee, verrek, precies wat ik nodig heb. Een kast geeft ruimte aan de ongezochte vondst. Een computer niet. Hoe goed de zoekprogramma’s ook zijn, die je kunt gebruiken.
Maar goed, dat hebben we hier niet, van die supergrote bibliotheken. Daar zullen we het geld wel niet voor hebben. In Amerika hebben ze dat wel. Vandaar dat ze ook zoveel Nobelprijzen winnen, natuurlijk.

De literatuur die ik nodig heb, vind ik meestal langs traditionele weg: via de noten. Ik zie in het boek van Pietje dat Jantje over een bepaald onderwerp iets geschreven heeft en dat boek ga ik dan lezen. Op trefwoorden zoeken, moet je naar mijn idee nooit doen. Ik heb tweemaal van die searches gedaan en het was allemaal ballast wat ik kreeg. Dat zeg ik tegen mijn studenten ook vaak. Je moet zo lui mogelijk zijn. Je moet niet teveel secundaire auteurs lezen. Dan zie je op een bepaald moment door de bomen het bos niet meer. Je kunt veel beter zo veel mogelijk van je kostbare tijd aan de primaire bronnen besteden: Hugo de Groot, Rousseau, John Rawls.
In andere vakken ligt dat misschien anders, hoor. Maar voor mijn vak werkt die uitgebreide searches niet. Dat komt misschien ook wel omdat het aantal experts in mijn vak relatief klein is. Er zijn misschien tien of vijftien auteurs die aan de top staan en die kun je ook zonder zoekmachine wel bijhouden.

Mijn meeste onderzoekswerk doe ik overigens thuis. Daar heb ik ook een werkplek. Met een pc zonder modem, want e-mail is een prachtige uitvinding, maar het leidt me ook verschrikkelijk af. Ik wil gewoon werken, schrijven, als ik bezig ben. Met welke tekstverwerker ik dat doe? Met WP5.1 natuurlijk. Meer heb ik niet nodig. Cross References hou ik bij in schriften. Heb ik geen speciale elektronische kaartenbakken voor nodig. Nee, geef mij maar een paar schriften, WP5.1, een paar goede boeken en een plek waar ik in rust goed werken kan. Dan zijn wat mij betreft de voorzieningen geheel OK.
Maar: e-mail hoor je mij niet iets negatiefs over zeggen. Op de faculteit gebruik ik dat wel. Ik ben bijvoorbeeld op een boek van een bioloog gestuit, dat ik gebruik om ontwikkelingen binnen de Rechtsfilosofie bij wijze van analogie te verhelderen. Via e-mail heb ik nu contact met die auteur, ik wilde zeker weten of ik zijn ideeën goed begrepen had. Dat werkt echt heel goed, vind ik. Per brief of per telefoon was dat niet gegaan. De brief is te formeel, de telefoon te informeel. Per e-mail vind je net de goede toon. Voor mij is e-mail dus eigenlijk belangrijker dan al die search-mogelijkheden.

Weet je wat volgens mij voor een onderzoeker het belangrijkst is in ons informatietijdperk? Je moet weten hoe je je effectief afsluit om geconcentreerd te kunnen werken. Je moet oppassen dat al die voorzieningen je niet afleiden van het hoofddoel van je werk. Dat is de grote kunst, tegenwoordig."

Begin pagina


index Pictogram 1