Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Nieuws Nieuwsberichten

Oldenhuis: 'Wilders terecht vervolgd'

17 december 2009
Prof.mr.dr. F.T. Oldenhuis
Prof.mr.dr. F.T. Oldenhuis
RUG-hoogleraar Religie en Recht Fokko Oldenhuis analyseert de aanklacht tegen de PVV-leider en concludeert: “Wilders overschrijdt onmiskenbaar de grenzen van de wet.”

PVV-politicus Geert Wilders moet 20 januari 2010 voor de rechtbank in Amsterdam verschijnen omdat hij opzettelijk moslims heeft beledigd en een haatprediker is, zo staat in de aanklacht. "Die dagvaarding is volkomen terecht", stelt Oldenhuis. "De samenleving is zelfs verplicht op te treden, want in zijn teksten brengt Wilders fundamentele rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting in het geding."

Het klinkt voor velen paradoxaal, maar zulke rechten moeten, ook als het grondrechten zijn, wel worden begrensd, zo stelt prof. Oldenhuis. "Gebeurt dat niet, dan kan het ertoe leiden dat anderen in hun bestaan worden bedreigd. Dat is precies wat hier aan de hand is. De eigen vrijheid die Wilders wenst te hebben gunt hij niet aan een ander."

Al in de Unie van Utrecht gegrond

Dat de PVV-fractieleider en partijvoorzitter zich voor zijn uitlatingen voor de rechter dient te verantwoorden is juridisch gezien volledig juist, vindt de Groningse hoogleraar. "Wilders' optreden is fundamenteel strijdig met de joods-christelijke traditie. Ons land is van oudsher schuilplaats geweest voor andersdenkenden. Denk maar aan de Spaans-Portugese joden, eind zestiende eeuw in Amsterdam."

Oldenhuis wijst erop dat deze traditie terug gaat tot de beginselen van de stichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Al in artikel XIII van de Unie van Utrecht van 1579 werd vastgelegd dat niemand in Nederland om zijn religie zal worden vervolgd. "Het vormt een van de pijlers onder de Nederlandse samenleving."

Ontzetting over uitspraken

De hoogleraar neemt als uitgangspunt dat Wilders met zijn uitspraken juist uit is op strafvervolging van andersdenkenden. Oldenhuis verwijst naar uitspraken van de politicus die ook in de dagvaarding aan de kaak worden gesteld. Zo zei Wilders in de Volkskrant op 8 augustus 2007 onder meer: 'Als moslims hier willen blijven wonen, dan moeten ze de helft uit de Koran scheuren en weggooien', in hetzelfde stuk stond: 'De Koran is het Mein Kampf van een religie die beoogt anderen te elimineren', en: 'Een verbod is een verbod. Dus moet niet alleen de verkoop [van de Koran], maar ook gebruik in moskeeën en bezit in de huiselijke kring worden bestraft. Als dat in de huidige wetgeving niet kan, moet er een nieuwe verbodsbepaling komen'.

"Vooral die laatste uitspraak heeft mij ontzet. Maar alle drie citaten zijn onmiskenbaar toonbeelden van een verwerpelijke intolerantie. Dat wil zeggen dat Wilders zijn medemens niet de vrijheid van een ander geloofsstandpunt gunt. Daar moet tegen worden opgetreden, want een burger is hiermee zelfs in zijn eigen huis niet meer veilig."

Een roep om nieuwe strafwetten ter bestrijding van het bezit van de Koran, wordt door Oldenhuis afgedaan onder verwijzing naar de meest fundamentele regels van de mensenrechten: "Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zal dat soort wetgeving meteen terugfluiten. Wilders wordt op dit punt niet gehinderd door enige kennis van zaken."

Bewust en structureel een grens over

Mr. Bram Moszkowicz heeft beroep aangetekend tegen een deel van de dagvaarding. Wilders zou geen 'groep' beledigd hebben. Moszkowicz verwijst daarbij naar een recente uitspraak van de Hoge Raad waarin deze onderscheid maakt  tussen het beledigen van een godsdienst en het beledigen van de aanhangers van een godsdienst. Dat laatste mag niet.

Dat arrest ging over een spandoek waarop onder meer stond: 'Stop het gezwel dat islam heet, Theo is voor ons gestorven...'. De spandoekmaker werd door de Hoge Raad vrijgesproken. Oldenhuis analyseert de betekenis van die uitspraak als volgt "De Wilders-procedure draait deels om de vraag of alleen de islam of ook de islamieten worden beledigd. Uiteraard is kritiek op een godsdienst geoorloofd en die kritiek mag ook hard zijn. Maar iedere anti-judaïst bijvoorbeeld is daarom nog geen antisemiet. Die kwestie vormt ook in deze zaak een lastige afweging. Maar ik stel dat Wilders hier bewust en structureel een grens over gaat en dat daarom het bezwaar van de raadsman geen stand houdt."

Historische achtergrond wetsartikel

De hoogleraar verwijst naar onder meer het eerder genoemde 'Mein Kampf'-citaat: "Dat roept zo zeer associaties op met het ausradieren van een bevolkingsgroep, dat de lijn tussen godsdienst en de mensen als aanhangers van die godsdienst zodanig vervaagt, dat een grens wordt overschreden."

Oldenhuis roept in herinnering dat de strafbepalingen over haatzaaien in 1934  in de wet werden opgenomen. Dit gebeurde om in het bijzonder joden te beschermen, in een reactie op weerslag van de gebeurtenissen in Duitsland. "Dat is veelzeggend", betoogt Oldenhuis. "Ik ben voorzichtig met het trekken van parallellen, maar het ontstaan van die wetten had een duidelijke politieke achtergrond."

© ScienceGuide

Laatst gewijzigd:08 augustus 2023 12:11

Meer nieuws